De Gereformeerde Kerk te Renkum-Heelsum (1)

Op 12 juni 1889 werd in het Gelderse Renkum de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd. De kerk voegde zich in 1892 bij De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Kaart: Google.

Van 1879 tot 1884 was ds. E.E. Gewin (1843-1909) hervormd predikant in Renkum. Naar hem en zijn rechtzinnige prediking werd graag geluisterd. Hij zette zich ook in voor de stichting van de christelijke school, waarvan op 10 september 1882 de eerste steen gelegd werd en die niet lang daarna in gebruik genomen werd.

Ds. E.E. Gewin (1843-1909) stichtte de christelijke school te Renkum.

De school stond op de hoek van de Kerkstraat en de Groeneweg. De totstandkoming van de christelijke school was net als in andere plaatsen geen gemakkelijke zaak geweest, maar het was gelukt!

In de hervormde kerkenraad in Renkum werd in 1887 al gesproken over het voorstel om de reformatie van de hervormde gemeente te Renkum  ter hand te nemen door het ‘afwerpen van het juk der synodale hiërarchie’, waarmee bedoeld werd te breken met de almachtige ‘Algemeene Synode’ en haar ‘Synodale Commissie’. Het door de overheid (!) in 1816 aan de kerk opgelegde ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk’ had volgens een aantal ambtsdragers namelijk tot gevolg gehad dat in de hervormde kerk de gereformeerde leer niet meer verkondigd werd en dat afgeweken werd van de ‘Drie Formulieren van Enigheid’, de belijdenisgeschriften van de aloude ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’, zoals de Hervormde Kerk vóór 1816 nog heette. Ook gaf het Algemeen Reglement alle ruimte aan de oprukkende vrijzinnigheid in de kerk en werd daardoor bovendien aan de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten ernstig tekort gedaan. De bezwaarden wilden dat de Dordtse Kerkorde van 1618, die in 1816 door de overheid aan de kant geschoven was, weer werd ingevoerd!

De hervormde kerk te Renkum, lang geleden.

In de kerkenraad hadden de broeders niet veel succes geboekt, zij het dat enkele ambtsdragers, die het met het voorstel eens waren, hun ambt hadden neergelegd.

In de gemeente was ook onvrede over de prediking van ds. D. Cladder, die van 1888 tot 1891 predikant in Renkum was: sommige ouders uit Heelsum wilden hun kinderen niet meer in de hervormde kerk laten dopen, maar gingen daarvoor naar de Dolerende Kerk te Wageningen, waar consulent ds. E. Eisma (1854-1917) uit Bennekom de doop bediende.

Daarom besloten J. van Heukelom, T. van den Brink en J.P. Crum, mede namens ‘onderscheidene mannelijke en vrouwelijke lidmaten’, een schrijven te richten tot de kerkenraad, met het verzoek ‘de Reformatie der kerk ter hand te nemen’, door het Algemeen Reglement voor de gemeente af te schaffen.

Hoe dan ook, de drie broeders verzochten de kerkenraad in een schrijven van 5 februari 1889 de reformatie ter hand te nemen ‘en wederom kracht en geldigheid te verlenen aan de Dordtse Kerkorde’. De kerkenraad schreef snel terug, met de vraag wie die ‘onderscheidene mannelijke en vrouwelijke lidmaten’ dan wel waren.

De Nederduitsche Gereformeerde Kerk geïnstitueerd (1889).

Uit ‘De Heraut’ van 23 juni 1889.

Naar aanleiding van het ingekomen antwoord van de kerkenraad werd op 24 mei 1889 door de drie broeders een vergadering georganiseerd in de christelijke school ‘Laat de kinderkens tot Mij komen’. Vijfendertig personen gaven acte de presénce. Ook ds. Eisma uit Wageningen was aanwezig. Hij begon de bijeenkomst met een preek naar aanleiding van Jeremia 2 vers 13: “Want Mijn volk heeft twee boosheden gedaan; Mij, den Springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zichzelven bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden”.

H. van Scherrenburg werd benoemd tot ouderling (foto: ‘Van grote en kleine dingen’).

De bijeenkomst hield zich vervolgens bezig met de verkiezing van ambtsdragers. Tot ouderlingen werden gekozen de broeders H. van Scherrenburg en schoolhoofd S. Boorsma en als diaken T. van den Brink. Natuurlijk werden, overeenkomstig de Dordtse Kerkorde, de namen verscheidene keren aan de gemeente voorgesteld, maar toen na een paar weken geen bezwaren waren binnengekomen, werden ze op 12 juni 1889 in het ambt bevestigd. Daarmee was de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Renkum een feit.

Direct na deze dienst werd de eerste kerkenraadsvergadering gehouden. Daar werd officieel de gehoorzaamheid opgezegd aan het Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde kerk, die in 1816 op onwettige wijze aan de kerk was opgelegd, en werd teruggekeerd naar de Dordtse Kerkorde. Van dit besluit werd meteen kennis gegeven aan de Koning (die sinds 1816 het hoofd van de Hervormde Kerk was), aan de Burgemeester en aan het College van Kerkvoogden van de hervormde gemeente.

De aankondiging van het Gereformeerd Kerkelijk Congres te Amsterdam (‘De Heraut’, 2 januari 1887).

Meteen werd ook de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ opgericht. De moeilijkheid met de Dolerende Kerken was in die tijd dat zij op grond van de wettelijke regels geen overheidserkenning en dus geen rechtspersoonlijkheid konden verkrijgen. Dat was echter wél nodig, omdat beheerszaken dat nu eenmaal vaak vereisen. Vandaar dat al in januari 1887 tijdens het Dolerende landelijk Gereformeerd Kerkelijk Congres te  Amsterdam aangeraden was een aparte Vereeniging De Kerkelijke Kas op te richten, die – onder verantwoording aan de kerkenraad – zich met het beheer zou bezighouden. Een vereniging kon namelijk zonder problemen koninklijke erkenning verkrijgen. Jaren later zou deze Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ opgeheven worden en vervangen worden door de Commissie van Beheer.

De jeugd doleert ook…

In de christelijke school werden de eerste diensten gehouden, én die tijdens de verbouwing van de kerk (foto: ‘Van grote en kleine dingen’).

Ook de jeugd ging met de Doleantie mee. In april 1873 was in de hervormde gemeente van Renkum de Christelijke Jongelingsvereniging ‘Zoekt den Heere, terwijl Hij te vinden is’ opgericht. De vereniging steunde de christelijke school door daarvoor geld in te zamelen via de zgn. Stuiversvereniging die de jongelingen had opgericht. De Stuiversvereniging kreeg haar inkomsten door lidmaatschapsgelden van gemeenteleden die door hun bijdrage het recht hadden om eens per maand de vergadering van de Jongelingsvereniging  bij te wonen. De boys hielden ook van studeren: een tweehonderdtal theologische boeken tellende bibliotheek was in hun bezit. Dat zullen de boeken ook wel nodig gehad hebben om hun ‘inleidingen’ ten behoeve van de studiebijeenkomsten goed te kunnen maken.

Hoe dan ook, de JV ging in 1889 met de Doleantie mee en veranderde toen van naam: ‘Jesaja 55 vers 6a’. De oude naam bleef ongetwijfeld bij degenen van de JV die níet met de hervormde kerk wilden breken.

Een eigen kerk (1889).

Ouderling J.P. Crum, een van de steunpilaren van de Gereformeerde Kerk van Renkum (foto: ‘Van grote en kleine dingen’).

Hoe dan ook, de classis Arnhem beloofde in ieder geval geregeld een classispredikant te sturen om voor te gaan in de eigen diensten in de christelijke school. De ouderlingen namen de catechisaties voor hun rekening en nog voordat de zomer aanbrak begon de kerkenraad met het maken van plannen voor de bouw van een eigen kerk! Na enige tijd om een geschikt stuk grond gezocht te hebben – in Heelsum was niets te vinden – bood kerkelijk Dolerend pionier J.P. Crum gratis een stuk grond aan, waar een kerk gebouwd kon worden. Architect J. Rothuizen uit Heelsum maakte bouwtekeningen van een eenvoudige kerk: een rechthoekig lokaal met kerkzaal en kerkenraadskamer, voorzien van een puntdak en met boogramen in de zijmuren. De aannemersfirma F. en J. Scherrenburg schreven als laagsten in en rekenden voor de bouw fl. 1.830. Begin september 1889 werd met de bouw van de kerk aan de Molenweg begonnen.

Ds. E. Eisma (1854-1917).

De bouw vorderde kennelijk bijzonder voorspoedig, want al op 8 december 1889 kwam ds. E. Eisma uit Bennekom weer naar Renkum om de nieuwe kerk in gebruik te nemen. Hij preekte over Efeze 4 vers 16: “Uit Welken het gehele lichaam bekwamelijk samengevoegd en samen vastgemaakt zijnde, door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijn maat, den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde.“ Ds. Eisma liet duidelijk uitkomen dat de leden der gemeente levende stenen moesten zijn. De kerk telde ongeveer tweehonderd zitplaatsen, maar aanvankelijk zaten er ongeveer tachtig ‘dorstigen naar het Woord’ in de kerk.

De eerste jaren.

Ds. K.W. Vethake (1851-1941) ging aanvankelijk met de Doleantie mee, maar trok zich later terug.

Toch zette men vol vertrouwen door. De Dolerende predikant ds. K.W. Vethake (1851-1941) uit Arnhem was bereid geregeld in de diensten voor te gaan. Hij werd met een rijtuig gehaald en teruggebracht. Ook was een Seraphin-orgel – een harmonium – voor fl. 225 gekocht dat dienst deed voor de begeleiding van de gemeentezang. De kerkenraad besloot trouwens ook om voor bejaarde in Heelsum woonachtige gereformeerden, op woensdagavond kerkdiensten te houden, ook ‘weekdiensten’ genoemd. Ze kwamen bij elkaar in de boerderij-woning van Jan van Kraanen aan de Kerkweg in Heelsum.

In de woning van Jan van Kraanen in Heelsum werden ‘weekdiensten’ voor gereformeerde bejaarden gehouden. In de inzet: de familie Van Kraanen (foto: ‘Van grote en kleine dingen’)

Maar een predikant was er nog niet. Hoezeer men ook zijn best deed, het wilde niet lukken, zodat de kerkenraad aan de Vereniging ‘De Kerkelijke Kas’ voorstelde voorlopig een combinatie aan te gaan met de kerk van Oosterbeek. De Kerkelijke Kas vond het wel goed (zij moest immers oordelen over het voorgestelde salaris van fl. 500 per jaar), maar Oosterbeek wilde niet.

Ds. A. de Vlieg (van 1892 tot 1899).

Ds. A. de Vlieg (1846-1906).

Er zat dus niets anders op dan het beroepingswerk weer ter hand te nemen. “Ze zochten in stad en land en gingen van noord tot zuid om tot een beroep te kunnen komen”. Zes maal werd een beroep uitgebracht, waarvan driemaal op ds. A. de Vlieg (1847-1906) van Halfweg, die voor de eerste twee roepingen bedankte, maar de derde aannam.

Ondertussen hadden de kerkenraadsleden al eerder bedacht dat er natuurlijk ook er een pastorie komen! In 1890 stond juist een woning te koop op de hoek van de Kerkstraat en de Molenweg, vlak naast de kerk! De kerkenraad zette alles op alles om de riante woning te kopen. Om anoniem te blijven bood niet de kerkenraad op het huis, maar liet hij dit doen door gemeentelid H.H. van Roest te laten bieden, die daarmee voorkwam dat de prijs al te zeer zou worden opgeschroefd om de gereformeerden dwars te zitten. Voor fl. 2800 kwam de woning in het bezit van de kerk.

De kerk aan de Molenweg (foto: ‘Van grote en kleine dingen’).

Nu kon de dominee komen! Op 17 januari 1892 deed hij intrede in Renkum. De gemeente had zelfs een biduur gehouden opdat de derde beroeping van ds. De Vlieg maar zou worden aangenomen. Diens jaartraktement werd bepaald op fl. 1200, per maand uit te betalen. Ds. W. Raman (1829-1919) van Oosterbeek bevestigde hem in het ambt. Ds. De Vlieg hield een preek naar aanleiding van Handelingen 4 vers 12: “En de zaligheid is in geen Anderen; want er is ook onder den hemel geen andere Naam, Die onder de menschen gegeven is, door Welken wij moeten zalig worden“.

De Gereformeerde Kerk te Renkum (1892).

De zijmuur van de kerk aan de Molenweg (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

Op 17 juni 1892 kwam in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk een gecombineerde synodevergadering bijeen van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, respectievelijk afkomstig uit Afscheiding en Doleantie. Na enkele jaren van stevig onderhandelen waren de beide synodes het er over eens geworden dat beide kerken zouden samengaan onder de naam De Gereformeerde Kerken in Nederland. Ook de Dolerende kerk van Renkum stemde daarmee in en heette sindsdien dus ’De Gereformeerde Kerk te Renkum’.

Ondertussen was ds. De Vlieg “een hoogst ernstige prediker, dikwijls een boetprediker, die in geduchte taal Gods hoogheid, den ernst des doods, des gerichts en der eeuwigheid verkondigde. Hij bezat veel zelfkennis, en daarom was deze geduchte prediker in zijn herderlijk werk, bij persoonlijk bezoek, zacht en teeder, zonder de getrouwheid er aan op te offeren. Als ’t moest zie hij zonder aanzien des persoons de waarheid. (…) Wie hem niet van nabij leerde kennen, hield hem voor stug en onhandelbaar. Doch wie gelegenheid gekomen heeft tot enigszins nauweren omgang, die heeft een harst van goud ontdekt, dat voor zichzelven en anderen gestreng was uit een niet alledaagsch plichtsbesef”.

De kerk groeide. Met regelmaat kwamen verzoeken binnen zich bij de Dolerende kerk te mogen voegen. Maar waren hun beweegredenen zuiver? Omdat ‘de Dolerenden het meest te bieden hadden op het terrein der werkgelegenheid’ konden gauw andere redenen aanleiding zijn tot die stap. Daarom overwoog  kerkenraad elk verzoek serieus.

“Steeds heeft [ds. De Vlieg] zichzelven zeer hooge eischen gesteld, zoodat zijne prediking ten allen tijde van diepgaande studie getuigde. Voor een weinig ontwikkeld gehoor ging zij daardoor wel eens te diep om haar geheel te volgen. Doch zij bevatte voor ieder der hoorders een overvloed van geestesvoedsel. De verstandelijk goed onderlegden vonden veel te leeren; de meer bevindelijk aangelegden vonden rijke stof tot meditatie”. Ds. De Vlieg nam op 15 januari 1899 afscheid en vertrok naar de kerk van Hoofddorp.

Ds. A. van der Sluijs (1900 tot 1906).

Ds. A. van der Sluijs (1848-1906).

Hoewel de kerkenraad het aanvankelijk moeizaam verlopende beroepingswerk trachtte vlot te trekken door het jaartraktement te verhogen tot fl. 1400, had dat geen succes. Het aantal ‘bedankjes’ bleef stijgen. De classis bracht echter uitkomst. Een van de classispredikanten maakte de afgevaardigde van Renkum attent op ds. A. van der Sluijs (1848-1906) uit Baarn, die daar vanwege zijn gezondheid met emeritaat gegaan was, maar binnenkort weer in staat zou zijn nog een kleine gemeente te dienen. Op hem werd toen een beroep uitgebracht, hetgeen de predikant aannam, zodat hij op 22 april 1900 in Renkum intrede deed. “De predikant trok zijn hoorders overal vandaan en hoewel hij met betrekking tot de kerkelijke discipline [de handhaving van de kerkelijke tucht] de lijn van zijn voorganger volgde, breidde het ledental zich sterk uit. Hij werd genoemd ‘de sluiswachter aan een groeiende stroom gereformeerden’.

De predikant had geen gemakkelijk leven achter de rug. Tijdens zijn predikantschap te Leiden, van 1881 tot 1883, ontvielen het echtpaar Van der Sluijs achtereenvolgens twee van de kinderen. Zijn eigen gezondheid verminderde door hoofdpijn en malaria, en ook in de volgende standplaatsen speelde zijn gezondheid hem parten. Nadat hij om die reden in Baarn emeritaat had verkregen, voelde hij zich na ruim een jaar in staat in Renkum aan de slag te gaan.

De kerk wordt uitgebreid (1902).

De oude kerk staat nog steeds aan de Molenweg; hier is de zijvleugel te zien, die in 1902 aangebouwd werd. Vóór de vroegere kerk staat de latere pastorie.

Toch vonden in Renkum tijdens zijn predikantschap belangrijke gebeurtenissen plaats. Zoals gezegd trokken zijn preken vele hoorders, waardoor de aanvankelijk nog voldoende zitplaatsen tellende kerk (met afmetingen van 15 ½ bij 9 meter) al snel te klein werd. Dat had mede tot gevolg dat de atmosfeer in de kerk er niet beter op werd. Vaak vielen kerkgangers in de avonddienst flauw of werden onwel doordat zware hoofdpijnen het verblijf in de kerk verder onmogelijk maakte en ze moesten worden weggedragen. De magere ventilatie was niet opgewassen tegen de walmen van kachel, stoven en petroleumverlichting, nog afgezien van de steeds dichter bevolkte kerk. Daarom werden weliswaar de avonddiensten naar de middag tijdstip verplaatst, maar dat had tot gevolg dat de predikant met zijn zwakke gezondheid tussen beide diensten te weinig rust kreeg en geplaagd werd door astma-aanvallen. Soms kon hij zijn preek niet eens afmaken.

De kerkenraad bezon zich na enige tijd op maatregelen. Verbetering van de ventilatie had geen succes, dus kwamen alternatieven op tafel: een nieuwe kerk bouwen in de tuin van de predikantswoning, de bouw van een nieuwe kerk halverwege Renkum en Heelsum (waar ook nogal wat gereformeerden woonachtig waren) of uitbreiding van de bestaande kerk met een zijvleugel.

Het interieur van de kerk aan de Molenweg (foto: ‘Van grote en kleine dingen’).

De bouw van een nieuwe kerk zou een flinke aanslag op de financiën van kerk en gemeente betekenen. Daarom nam men contact op met de kerkenraad van Leerdam, die een goed kerkgebouw bezat. Misschien zou in Renkum een nieuwe kerk kunnen worden gebouwd op basis van de voor de Leerdamse kerk gebruikte bouwtekeningen! Leerdam weigerde echter die uit te lenen, zodat men het advies kreeg de bekende kerkarchitect Kuipers te raadplegen, die voor fl. 6.000 wel een kerk kon bouwen in de pastorietuin, wat immers het voordeligst was (het scheelde bouwgrond). Daarmee gingen echter de gereformeerden in Heelsum niet akkoord; de zondagse reis naar Renkum werd door hen al langer als een hindernis ervaren. Zij wezen er op dat aan de Voorsteven in Heelsum grond genoeg te koop was. Maar de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ maakte daartegen bezwaar en dreigde met aftreden. De kosten van dat plan waren volgens die broeders veel te hoog. En zo kwam men uit bij de uitbreiding van de oude kerk met een zijvleugel, die fl. 4.400 zou kosten.

Architect J. Rothuizen die de oude kerk ontwierp en de plannen voor de uitbreiding maakte (foto: ‘Van grote en kleine dingen’).

Tijdens de verbouwing – overeenkomstig de plannen van architect Jan Rothuizen – kon de kerk niet gebruikt worden en werden de diensten gehouden in de christelijke school. Op 7 december 1902 kon de uitgebreide kerk weer in gebruik genomen worden. Ds. Van der Sluijs hield bij die gelegenheid ‘in nette bewoordingen een boeiende rede over Openbaring 21 vers 22a: “En ik zag geen tempel in dezelve“.’

En verder…

Maar daarmee waren niet alle problemen uit de wereld. Het harmonium was door de flink vergrote kerkzaal niet in staat de gemeentezang voldoende te begeleiden. Vandaar dat nogal eens zonder orgelbegeleiding gezongen werd. Van een voorzanger – die de begintoon moest aangeven – wilde men niet weten, dus besloot men een groter kerkorgel aan te schaffen. Gelukkig had de fa. Proper in Kampen voor fl. 900 een eenklaviers orgel met pedaal in de aanbieding, dat half juni 1903 in de kerk geplaatst werd. Meester W.A. van Dam werd de eerste organist van het nieuwe instrument.

Teunis van den Brink, een van de pioniers van de Gereformeerde Kerk te Renkum (foto: ‘Van grote en kleine dingen’).

Het jaar daarop overleed ‘na een ernstige inzinking van een hem ondermijnende kwaal’ Teunis van den Brink, een van de pioniers van de Gereformeerde Kerk van Renkum.

Ds. Van der Sluijs overleden (1906).

Ds. Van der Sluijs overleed op 14 november 1906. “Van 1900 tot 1904 ging het goed, maar toen begonnen de krankheden, zoodat hij in de laatste paar jaren niet zoo geregeld kon arbeiden als hij wel wilde. Toch zag  hij er tegen op om zijn emeritaat te vragen. Hij wilde liefst zoolang prediken tot hij er bij neerviel. Preken was zijn lust en zijn leven. Maar sedert Mei kón hij niet meer. Zijne krachten werden langzamerhand gesloopt. En hij zelf, hoe gaarne hij ook nog in het midden der zijnen wilde blijven, gevoelde dat hij zou heengaan”.

De niet al te duidelijke grafsteen van ds. Van der Sluijs.

“Nog een enkelen keer werd hij door satan aangevochten, maar die strijd was maar kort. Hij geloofde dat zijn Heiland en Zender hem tot Zich roep, en het ‘mijne genade is u genoeg’, ‘God  is getrouw’ en zoovele andere uitspraken der Schrift getuigden wat er in zijne ziel omging’, aldus zijn vriend ds. H.G. de Jonge (1851-1930) van Dordrecht in een In Memoriam. Ds. Van der Sluijs werd begraven op de begraafplaats ‘Onder de Bomen’ te Renkum. De kerkenraad zette zich dus weer aan het beroepingswerk…

Naar deel 2 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info