De Gereformeerde Kerk te Loosdrecht (1)

De Gereformeerde Kerk in het Noord-Hollandse Nieuw-Loosdrecht werd op 22 maart 1888 geïnstitueerd als Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Nieuw-Loosdrecht. In 1892 voegde de kerk zich bij De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Kaart: Google.

1. De Afscheiding te Oud-Loosdrecht, zeer in het kort.

Maar voor de duidelijkheid moeten we eerst drieënvijftig jaar terug in de geschiedenis, naar juli 1835, toen de eerste personen in het naburige Oud-Loosdrecht zich hadden afgescheiden van de Nederlandse Hervormde Kerk. Op 23 oktober 1835 was in Oud-Loosdrecht namelijk door ds. H.P. Scholte (1805-1868), een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land, de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Oud-Loosdrecht geïnstitueerd, door de bevestiging van de kerkenraad.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

In de jaren 1836 tot 1840 werden de Afgescheidenen er vervolgd: het houden van ‘ongeoorloofde godsdienstoefeningen’ werd bestraft met boetes, inkwartiering van militairen om ‘de orde te handhaven’, en door het gewapenderhand uiteendrijven van godsdienstige samenkomsten.

In 1839 ontstond in de kleine gemeente van Oud-Loosdrecht echter onenigheid. Dat leidde er in 1846 toe dat de gemeente ‘door twist en verwarring is uiteengegaan’, met andere woorden: ophield te bestaan.

Eind 1849 werd een deel van die gemeente opnieuw geïnstitueerd als ‘gemeente Ruth Groen’, die daar een leidende positie vervulde. Kort daarna, op 20 januari 1850, kwam in het dorp bovendien de ‘gemeente H. Karsemeijer’ tot stand, geïnstitueerd door ds. J.H. Donner sr. (1824-1903) van Ommeren en Tiel. Zo bestonden in Oud-Loosdrecht van 1850 tot 1869 twee Christelijke Afgescheidene Gemeenten. Beide gemeenten werden in 1854 ingedeeld bij de classis Utrecht.

Ds. J.H. Donner (1824-1903).

Sindsdien werden enkele pogingen ondernomen de beide groepen te verenigen, maar de ‘gemeente Ruth Groen’ raakte in verval. Om het tij te keren werd in 1856 in die gemeente een nieuwe kerkenraad bevestigd, die echter enkele jaren lang geen afgevaardigden naar de meerdere vergaderingen zond. Tenslotte werd de ‘gemeente Ruth Groen’ door de classis Utrecht opgeheven. De meeste belijdende leden van die gemeente – een stuk of vijfentwintig – voegden zich toen bij de ‘gemeente Karsemeijer’. In 1869 kreeg die gemeente door een landelijke kerkenfusie een nieuwe naam: Christelijke Gereformeerde Gemeente te Oud-Loosdrecht.

W. Karsemeijer.

2. De Doleantie te Nieuw-Loosdrecht.

We verlaten nu Oud-Loosdrecht en richten onze blik op wat in de jaren ’80 van de negentiende eeuw in het nabijgelegen Nieuw-Loosdrecht gebeurde. Daar was de Afscheiding weliswaar voorbij gegaan, maar ondertussen was in de landelijke hervormde kerk desondanks al lange tijd een strijd gaande ‘voor kerkherstel’. Her en der in het land ontstonden activiteiten om – kort gezegd – de toenemende vrijzinnigheid in de kerk te bestrijden en de macht van de synode te beperken, die aan de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten te kort deed. Dit alles was volgens velen het gevolg van het in 1816 door de overheid (!) ingevoerde Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde kerk. Gelijktijdig was de tot dan toe geldende Dordtse Kerkorde afgeschaft.

De eerste uitgave van het Algemeen Reglement van 1816.

De strijd liep op vele plaatsen in 1886 en volgende jaren uit op een kerkscheuring, die we de Doleantie zijn gaan noemen. De eerste gemeente die zich van de hervormde kerk losmaakte was die van Kootwijk, andere volgden, en op 16 december 1886 ontstond zelfs in Amsterdam een Doleantiekerk. Daar was de strijd voor kerkherstel namelijk uitgelopen op afzetting van de meerderheid van de kerkenraad. Onder leiding van dr. A. Kuyper (837-1920) en anderen werd de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd.

Het Gereformeerd Kerkelijk Congres (januari 1887).

In ‘De Heraut’ van 9 januari 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

De Amsterdamse Dolerenden organiseerden enkele weken later van 11 tot en met 14 januari 1887 het bekende Gereformeerd Kerkelijk Congres‘, waar gesproken werd over de vraag hoe de Doleantie elders in het land te bevorderen.

Ook in Nieuw-Loosdrecht had men de kerkelijke strijd gevolgd. Dr. Kuyper had daarvan jarenlang verslag gedaan in zijn kerkelijk weekblad ‘De Heraut’. Jacob Floor, aannemer Gerrit Pos en smid Jasper Daams bezochten dat Congres ook, en samen met 1.500 andere hervormde verontruste kerkenraadsleden en gemeenteleden beraadslaagden zij in Amsterdam over de  afschaffing van de ‘synodale hiërarchie’ en van het Algemeen Reglement, en het ‘wederom kracht en geldigheid verlenen’ aan de Dordtse Kerkorde, die met haar ‘gereformeerde kerkregering’ aan de plaatselijke gemeenten veel meer zelfstandigheid bood. De beraadslagingen leidden onder meer tot de publicatie van Modellenboekjes, waarin  voorbeelden werden afgedrukt van ‘alle brieven die te schrijven zouden zijn’ om de reformatie der kerk plaatselijk tot stand te brengen.

Zo werkte de synodale hiërarchie volgens ‘De Heraut’: de synode stond aan de knoppen, terwijl volgens de Dolerenden juist de plaatselijke kerken aan de knoppen hoorden te staan.

Wilde men het Congres bijwonen, dan diende men bij de ingang een schriftelijke verklaring te ondertekenen dat de bezoeker ‘de reformatie der kerk plichtmatig’ achtte. Met de ‘reformatie der kerk’ werd bedoeld: de afschaffing van het Algemeen Reglement en daarmee van de synodale hiërarchie, en de herinvoering van de Dordtse Kerkorde. Ook de drie congresgangers uit Nieuw-Loosdrecht ondertekenden die verklaring.

Een brief aan de kerkenraad.

De belangrijkste reden waarom men in Nieuw-Loosdrecht besloot in Doleantie te gaan was de synodale hiërarchie, waarmee bedoeld werd de grote macht van de Algemene Synode, die weinig of niets deed tegen de in de kerk oprukkende vrijzinnigheid en die haar eigen heerschappij uiteraard in stand wilde houden. Daarover schreef een aantal gemeenteleden tot tweemaal toe een brief aan de kerkenraad en aan de predikant, ds. H.W. Eigeman, die van 1876 tot 1897 hervormd predikant in Nieuw-Loosdrecht was. Ze drongen er bij de kerkenraad op aan ‘weder te keren naar de gehoorzaamheid van Gods Woord’, ook in de kerkregering.

Zowel het eerste als het tweede schrijven ontmoette in de kerkenraad geen steun. Beide keren werd de briefschrijvers meegedeeld dat de kerkenraad ‘de reformatie der kerk’ niet ter hand zou nemen. Dat was uiteindelijk voor de briefschrijvers, die in die tijd ongeveer zestien gezinnen vertegenwoordigden, over te gaan tot het afschaffen van de synodale hiërarchie, op grond van ‘het ambt aller geloovigen’.

Eigen kerkdiensten.

Jacob Floor (foto: ‘Een kerk onderweg’).

De kleine ‘gemeente’ hield haar kerkdiensten in het vervolg in een stal, het achterhuis van Jacob Floor, aan de Nieuwe Loosdrechtsedijk 122. Daar werden al langer op dinsdagavond ‘oefeningen’ gehouden, die steeds drukker bezocht werden. Uiteindelijk besloot men de bijeenkomsten op zondag te houden. Door de te beperkte ruimte in de schuur van Jacob Floor werd al snel overgegaan naar de stal van de boerderij van Jan Floor; dat onderkomen werd door de kerkgangers ‘Het lokaal’ genoemd. Daar werd de eerste dienst gehouden op 18 september 1887.  Vooral in de winter was het er echter koud, al stookte men ook nog zo hard. In de ochtenddiensten werden preken gelezen, terwijl Jacob Floor ’s avonds als oefenaar een ‘oefening’ hield (een zelf opgestelde preek).

De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd (1888).

Ds. M.J. Bouman (1827-1904) van Amersfoort.

Op 1 maart 1888 kwam ds. M.J. Bouman (1827-1904) uit Amersfoort naar Nieuw-Loosdrecht om leiding te geven aan de verkiezing van ambtsdragers. Vijftien hervormde stemgerechtigde gemeenteleden kwamen daar bijeen, die Jacob Floor en Arie van Altena tot ouderlingen kozen; beiden ‘hadden de gave van het woord en waren goed onderlegd’. Piet Dolman en Jasper Daams werden als diakenen gekozen. Afgesproken werd dat de predikant – wanneer tegen de verkozenen geen gegronde bezwaren zouden worden ingebracht – de verkozenen later in het ambt zou bevestigen.

Uit ‘De Heraut’, 1 april 1888.

Dat gebeurde op donderdag 22 maart 1888, toen ds. Bouman de vier broeders in het ambt bevestigde, waarmee de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd was. De kerk telde op dat moment eenenveertig leden, twintig mannen en eenentwintig vrouwen. Van de verkiezing werd bericht gedaan aan de koning (sinds 1816 het hoofd van de hervormde kerk), aan de burgemeester en aan de kerkenraad van de hervormde gemeente. De overheid berichtte al gauw, dat de kerk niet zou worden erkend. Daar was door het Gereformeerd Kerkelijk Congres in januari 1887 al voor gewaarschuwd: aan een ‘nieuw kerkgenootschap’ zou geen officiële erkenning en rechtspersoonlijkheid verleend worden, al beschouwden de Dolerenden hun kerk ook als de wettige voortzetting van de hervormde kerk.

De Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ opgericht.

Jasper Daams (foto: ‘Een kerk onderweg’).

Het Congres had daarom aan de plaatselijke Dolerende Kerken geadviseerd een Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ op te richten. Al zouden de kerken zelf niet erkend worden, de verenigingen zouden die erkenning wél ontvangen. Ook in Nieuw-Loosdrecht werd De Kerkelijke Kas dus opgericht, namelijk op 27 juni 1888, opnieuw onder leiding van ds. Bouman van Amersfoort. Weliswaar was niet iedereen direct duidelijk waarom  die Vereniging er moest komen – ‘men vertrouwde het zaakje niet’ – maar na herhaalde uitleg drong de noodzaak ervan toch tot hen door. Het verenigingsbestuur werd toen gekozen, bestaande uit de broeders J. Daams, G. Pos, H. Veldhuizen, J. Kroon en E. Aalberts. En inderdaad kwam de koninklijke goedkeuring al snel: op 11 juli 1888. De Kerkelijke Kas zou bij officiële handelingen, waarvoor rechtspersoonlijkheid vereist was, namens de kerkenraad optreden.

Evert Aalberts (foto: ‘Een kerk onderweg’).

Het eerste kerkelijk leven.

Op 28 april 1888 werd de eerste kerkenraadsvergadering gehouden, met Jacob Floor als preses. Piet Dolman was scriba. De jongens van de catechisatie hadden als geschenk bij Dolman ‘zes keurige kerkbijbels’ bezorgd; de catechisaties (gegeven door Jacob Floor) werden door dertig jongelui bezocht, de jongens en de meisjes zorgvuldig gescheiden. De meisjes boden een maand later ‘een fraai uitmuntend avondmaalsstel’ aan, waarbij zij de wens voegden ‘dat de gemeente dit lang en veel mag gebruiken, tot eer en verheerlijking van God en tot vreugde en zalige blijdschap van de gemeente’.

Er kwamen nog andere geschenken: Jasper Daams zorgde voor een Statenbijbel op de kansel en Dirk van Iperen gaf een bijbel voor de voorlezerslessenaar, die vóór de preekstoel stond (die lessenaar was trouwens door Daams van een oud kacheldeurtje gemaakt). Weer een paar weken later kwam Daams aanzetten met een ‘zeer net bewerkt koperen doopbekken’ op een gekrulde standaard. De vrouwen bleven ook niet achter: zij zorgden voor een avondmaalstafel, met de nodige tafelkleden, ‘een zeer net en keurig geschenk, hetwelk door de vrouwen die met de reformatie waren meegegaan als blijk van liefde en tot gedachtenis gegeven is’. Ondertussen breidde de gemeente zich uit, omdat steeds meer hervormde gemeenteleden zich bij de Dolerende Kerk aansloten.

De volledige vierdelige prekenserie ‘Uit de Diepte’ (1886-1890), met preken van Dolerende predikanten.

Het nog beperkte aantal Dolerende predikanten zorgde ervoor dat de eerste avondmaalsviering pas op Tweede Pinksterdag 1889 kon plaatsvinden. Ook ’s zondags was er meestal geen predikant beschikbaar, zodat een ouderling preken las. Gelukkig hadden ze inmiddels een ruime keus uit preken van Dolerende predikanten, die gepubliceerd werden in de serie ‘Uit de Diepte’.

Een eigen kerk (1888).

Gerrit Pos (foto: ‘Een kerk onderweg’).

Het lokaal, de stal van Jan Floor, was zoals al vermeld vooral in de winter een onaangenaam onderkomen. Eigenlijk zou het lokaal op allerlei manieren flink moeten worden geïsoleerd om tocht en kou buiten te houden. Aannemer Pos bracht als eerste het denkbeeld van de bouw van een nieuwe kerk ter sprake. Dolman had in het centrum van het dorp, overigens vlak bij ’het lokaal’, een stuk grond, dat hij aan de kerkenraad aanbood. De bouw van een kerk zou echter nog zo’n fl. 2.000 kosten, waarvoor een maandelijkse collecte ingesteld werd. De gemeentevergadering besloot op 13 augustus 1888 inderdaad te gaan bouwen, maar met ‘eigen’ mensen, namelijk Daams en Pos, die de materialen tegen kostprijs aanboden, als de overige leden ze tenminste wilden overbrengen naar het bouwterrein. Dat kwam voor elkaar. Pos en Kroon zetten zich toen aan de tekentafel voor het maken van een bouwschets.

Besloten werd de kerk te bouwen aan de straatkant in de grote tuin. Er was dan minder grond nodig en de kerk was makkelijker bereikbaar dan wanneer het bedehuis achter in de tuin geplaatst werd. Er zouden 160 zitplaatsen in de kerk komen. Om op de tegenvallende kosten (fl. 2.200) te kunnen bezuinigen werd door Pos een kijkje genomen in Haastrecht, waar voor fl. 1.700 een kerk gebouwd was met maar liefst 200 zitplaatsen. Pos was teleurgesteld toen hij dat ‘lief en net, maar bekrompen’ kerkgebouwtje zag. Toen was men het direct eens over de voortgang met de eigen plannen. Enthousiast werd begonnen met de inzameling van het benodigde geld. En als klap op de vuurpijl was een anoniem lid van de gemeente bereid een lening van fl. 1.900 te verstrekken tegen 4% rente. In oktober 1888 kon de bouw beginnen, op een terrein van 15 meter breed en 22 ½ diep.

De Dolerende Kerk (foto: ‘Een kerk onderweg’).

Er moest hard worden gewerkt om de winter vóór te zijn. Dat was tegen het zere been van sommige dorpsbewoners die niet met de Doleantie waren meegegaan en spotdichten op de ‘dolle honden’ maakten, en op muren en bomen plakten. Daarin werden meerdere Dolerenden bespot, maar desondanks werkten de bouwlieden tot diep in de duistere avond door, zodat voor de petroleumlampen in twee maanden tijd bij de wed. Van de Bunt 45 liter petroleum gekocht moest worden. Schilder Bolderheij wilde het verven ‘zo goedkoop doen, dat men elders nooit goedkoper terecht zou kunnen’. Zeventig stoelen met biezen zittingen werden voor de vrouwen besteld, terwijl timmerman Jacob Zeldenrijk ‘met noeste vlijt in het achterhuis van Pos’ de banken en de preekstoel vervaardigde.

Weduwe Van de Bunt (foto: ‘Een kerk onderweg’).

Weduwe Veraar werd alvast tot kosteres benoemd, die voor fl. 25 per jaar de kerk moest schoonhouden, de kachel moest stoken, stoven moest plaatsen, enz., terwijl ook een koster werd aangesteld in de persoon van Gerrit van Altena, die overigens meer de ‘orde’ in de kerk moest bewaren, niet in het minst ten aanzien van de jeugd;  hij deed het werk weliswaar vrijwel zonder beloning, maar desondanks ‘volijverig’ en vanaf het begin met frisse tegenzin.

De kerk in gebruik genomen (1888).

Nadat op 18 december 1888 de zitplaatsen verloot waren (het kerkegeld moest ergens vandaan komen) kon de kerk op 20 december in gebruik genomen worden. Consulent ds. Bouman uit Amersfoort werd met een koetsje van het station te Hilversum gehaald en leidde, in aanwezigheid van het gemeentebestuur, de ingebruikneming van het bedehuis.

De kerk en de kerkenraadskamer werden vanaf het begin druk gebruikt, ook voor vergaderingen. ’s Winters zou elke donderdagavond ‘godsdienst gehouden worden’, maar men moest zich dan behelpen met ‘preeklezen’ door een ouderling, omdat meestal geen dominees beschikbaar waren, overigens net zo min als ’s zondags. Na enige discussie werden ook christelijke gereformeerden uit Nieuw-Loosdrecht toegelaten. De catechisaties voor de kleine kinderen werden verzorgd door Piet Dolman; de groten kregen les van Jacob Floor.

Jacob Zeldenrijk had de banken en de preekstoel getimmerd (foto: ‘Een kerk onderweg’).

De gemeente groeide. Daarom werd eind 1890 een derde ouderling benoemd en een tweede diaken. Maar er was nog geen dominee. Met de pas aangetreden dr. H.H.  Kuyper (1864-1945), predikant van Baarn, werd contact gezocht met de vraag om zo nu en dan te komen preken en het avondmaal te bedienen, maar hij moest dan wel op zondag uit Baarn gehaald en teruggebracht worden, wat de kerkenraad absoluut niet wilde (het vierde gebod was er niet voor niets).

Ds. N.A. de Gaay Fortman (1845-1927).

Gelukkig kon ds. N.A.  de Gaay Fortman (1845-1927) uit Amsterdam in 1893 een keer komen, en ds. Bouman uit Amersfoort ook slechts eens per jaar (hij was consulent!), terwijl voor het overige Jacob Floor een preek las van de zeer orthodoxe theoloog Bernardus_Smytegelt (1665-1739) of van de bekende oefenaar Wulfert_Floor (1818-1876) uit Driebergen, die veel preken had laten drukken en ‘die uitmuntten door degelijkheid en beknoptheid’.

Naar deel 2 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info