De Gereformeerde Kerk te Driesum c.a. (1)

De Gereformeerde Kerk in het Friese Driesum (Fries: Driezum) werd op 14 december 1840 geïnstitueerd als Christelijke Afgescheidene Gemeente. In 1869 veranderde haar naam door een kerkenfusie in ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ en in 1892 door eenzelfde oorzaak in ‘Gereformeerde Kerk te Driesum’.

Kaart: Google.

De hervormde gemeente.

Verscheidene gemeenteleden van de hervormde gemeente in de Friese drielingdorpen Driesum, Wouterswoude en Dantumawoude bezochten tijdens het predikantschap van de hervormde ds. A. Abbring uit onvrede met zijn prediking conventikels, die bij de leden aan huis gehouden werden. Daar bad men samen, zong men psalmen, bevroeg men elkaar over het geloofsleven en luisterde men naar preken van ‘oudvaders’, zeer orthodoxe predikanten uit vroeger eeuwen. Ds. Abbring verwaarloosde zijn gemeente bovendien, omdat hij sinds 1795 (de tijd van de Franse revolutie) in Leeuwarden het Friese volk vertegenwoordigde en daar de handen vol aan had. Drie jaar later gaf hij het predikantschap op, maar niet dan na veel moeilijkheden.

Zijn opvolger was ds. Hotzeus Petrus van Huisum, die weliswaar een gemoedelijk man was, maar tijdens zijn predikantschap te Driesum, Wouterswoude en Dantumawoude (van 1799 tot zijn overlijden in 1811) verzeild raakte in de zgn. gezangenkwestie. In meerdere hervormde gemeenten moest men niets hebben van die door de overheid verplicht gestelde ‘Evangelische Gezangen’. De inhoud van die gezangenbundel stemde naar men geloofde niet overeen met Gods Woord. In Damwoude was over de gezangenkwestie sprake van ‘een ellendige twist en tweespalt in het dorp’; in Driesum waren het twee ouderlingen, die zich op alle mogelijke manieren verzetten tegen het zingen van gezangen. De classis had in overeenstemming met de eis van de overheid de gemeenten verplicht gesteld tenminste één gezang per dienst te laten zingen. Samen met schoolmeester Raap, ook een fel tegenstander, werden ze geschorst totdat ze excuses hadden aangeboden. De ouderlingen gaven twee jaar later toe, meester Raap bleef onvermurwbaar.

De hervormde kerk te Driesum (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

Ds. Francois Bekius kwam in 1812 naar Driesum c.a., en trof de grote gemeente ‘in een beklagenswaardige toestand’ aan. Slechts drie belijdende leden telde ze; velen waren ongedoopt, tallozen konden niet lezen en schrijven en ‘het grofste bijgeloof zwaaide hier en daar de scepter’. Eind 1835 deelde de predikant op de kerkenraad mee dat hij briefjes had ontvangen van enkele leden die zich afscheidden van de hervormde gemeente. Een paar maanden later volgden weer tien briefjes. Bovendien bezochten verscheidene gezinnen de diensten van Afgescheidenen in plaatsen in de omgeving.

Conventikels.

Ook werden door Afgescheidenen eigen godsdienstoefeningen aan huis gehouden, ook conventikels genoemd. Op 2 mei 1839 verontrustte die ontwikkeling de kerkenraad van Driesum-Wouterswoude-Dantumawoude zózeer, dat een hele vergadering aan dit onderwerp besteed werd. De kerkenraad had opgemerkt dat steeds meer gemeenteleden uit de kerkdiensten wegbleven en dat belijdende leden zelfs niet aan het Avondmaal kwamen. Daarom besloot de kerkenraad om de ouderlingen en de predikant alle gemeenteleden te laten bezoeken om hen op te wekken de diensten trouw te bezoeken. Maar het hielp niet. In november 1839 was dat al duidelijk. Men besloot maar af te wachten hoe de zaak zich verder zou ontwikkelen. Maar men sprak af in de volgende vergadering over enkele van de ‘onruststokers’ nader te spreken.

Wat aan de Afscheiding te Driesum vooraf ging.

Ds. T.F. de Haan (1791-1868).

Het had niet veel gescheeld of de vroegste geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Driesum zou in de nevelen der vergetelheid zijn verdwenen, maar gelukkig werd het zoekgeraakte eerste notulenboek teruggevonden op de zolder van een vroegere predikant, waar het tussen nagelaten papieren ontdekt werd. Het blijkt dat die vroegste geschiedenis in dit notulenboek werd vastgelegd door ds. T.F. de Haan (1791-1868). Deze was van 1839 tot 1842 predikant van de Christelijke Afgescheiden Gemeenten in Friesland en hij leidde bovendien predikanten op. Ds. De Haan meldde onder meer dat de eerste Afgescheidenen in Driesum lid waren van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Drogeham, waarop 11 december 1835 een Gemeente geïnstitueerd was door één van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land, ds. S. van Velzen (1809-1896).

Ds. S. van Velzen (1809-1896).

Maar de wekelijkse zondagse reis naar Drogeham viel tegen. Vandaar dat ds. De Haan en ouderling A. Leistra, beiden woonachtig in Wanswerd, wekelijks naar Driesum kwamen om een dienst te houden, maar ook om namen te noteren van hen die lid zouden willen worden van een Afgescheiden Gemeente in Driesum. Zo zou hij kunnen beoordelen of het institueren van een gemeente zinvol zou zijn. Na verloop van tijd achtte ds. De Haan de tijd gekomen om tot actie over te gaan.

De instituering in Driesum (1841).

Op 14 december 1840 kwamen hij, ouderling Leistra én de aspirant-leden van de gemeente bijeen in de woning van arbeider Jacob Jans Slot, waar een kerkdienst gehouden werd die aanving met het zingen van psalm 102 vers 7, 8 en 9. Vervolgens las ds. De Haan de namen voor van achttien personen die toegezegd hadden lid te zullen worden. De predikant informeerde de aanwezigen toen over het doel, de noodzakelijkheid en het nut van de instituering van een Christelijke Afgescheidene Gemeente te Driesum. ‘Met gepaste drang en beweegredenen, doch met zachtheid en bedaardheid’ moedigde hij hen, die zich nog niet afgescheiden hadden, aan dit alsnog te doen. Dat had tot gevolg dat zich nóg negen personen opgaven. Daarna kwamen op zijn verzoek acht aspirant-leden naar voren die belijdenis van hun geloof aflegden.

Het graf van R.G. van Wieren; hij stierf in 1858 in Amerika.

In dezelfde dienst ging men over tot de verkiezing van ambtsdragers: één ouderling en één diaken. Als ouderling werd gekozen Reinder Gerbens van Wieren (1799-1858), terwijl Willem Durks Wolters als diaken werd aangewezen. Tot kerkmeester werd benoemd Doeke Henricus Raap. Vervolgens werden twee kinderen gedoopt. Daarna werden de verkozen ambtsdragers meteen in het ambt bevestigd met het daarvoor geldende ‘formulier voor de bevestiging van ambtsdragers’. Nadat gezamenlijk psalm 134 gezongen was werd de gemeente huiswaarts gezonden. Zo was de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Driesum c.a. geïnstitueerd. De eerste lidmaten van de jonge gemeente waren woonachtig in Driesum, Wouterswoude, Damwoude, Dokkum en Rinsumageest.

Doordat ds. De Haan in die tijd in Wanswerd woonachtig was, niet ver van Driesum, was men verzekerd van de geregelde bediening van doop en avondmaal. De kerk van Driesum c.a. zocht de eerste tijd steun bij de kerkenraad van Dokkum, waartoe men regelmatig gezamenlijk vergaderde.

Overheidserkenning gevraagd en verkregen (1842).

Zestien belijdende gemeenteleden ondertekenden een rekest aan de regering om erkend te worden als kerk. Een van de eisen die aan een soortgelijk verzoekschrift gesteld waren, was de vermelding van  de plaats waar de kerkdiensten plaatsvonden. De broeders vermeldden daarvan dat dit gebeurde in ‘een gebouw staande en gelegen te Wouterswoude’, de woning en schuur van weduwe Meindert Sjoerds Wiersma. De koninklijke toestemming werd op 26 februari 1842 verleend.

Het begon meteen al wat rommelig: diaken Doeke Henricus Raap kwam op een gegeven moment niet meer in de kerk. Na herhaalde vermaningen wegens ‘verzuim van Godsdienst’ werd hij met medewerking van de classis Wanswerd van de kerk afgesneden.

De eerste predikant: ds. J.F. Zeebuijth (van 1842 tot 1849).

J. Zeebuijth studeerde in Kampen (notulen van de Curatoren der Theologische School te Kampen, 1878). Van hem is geen foto bekend.

In 1835 werd Jan Frederiks Zeebuijth (1795-1879) oefenaar in Ruinerwold, waardoor hij meerdere malen in aanraking kwam met de sterke arm. “Hij was een innig vrome man, had niet veel kennis en verstand, kon eigenlijk niet eens goed lezen, en werd daarom wel eens bespot, maar hij heeft met grote zegen gearbeid”. Ds. Van Velzen zou eens gezegd hebben dat hijzelf ‘niet zo vele zegen op zijn prediking en werk dacht gehad te hebben als de eenvoudige Zeebuijth’.

Zijn jaartraktement was gesteld op ‘niet minder dan fl. 300 met vrij wonen’. Op 29 mei 1842 werd hij in het ambt bevestigd als predikant van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Driesum, Wouterswoude en Damwoude. Ds. T.F. de Haan bevestigde hem in het ambt en ds. Zeebuijth hield zijn intreepreek aan de hand van Jesaja 40 vers 6a:  “Een stem zegt: Roep. En hij zegt: Wat zal ik roepen?”. Dit alles gebeurde in de schuur van wed. Meindert Sjoerd Wiersma in Wouterswoude.

Een eigen kerkgebouw (1843).

Toen ds. Zeebuijth eind mei 1842 in Driesum intrede deed waren kerk en pastorie nog niet klaar. Gedurende tweeëntwintig weken was de predikant in de kost bij V.K. Klasinga, waarvoor fl. 33 kamerhuur betaald moest worden. De pastorie werd half oktober in gebruik genomen, terwijl de kerk tegen het eind van 1843 voor het eerst gebruikt werd. Veel weten we niet over de bouw van de kerk, behalve dat deze in Wouterswoude stond. De kerkenraad moest voor de grond fl. 12 betalen aan eigenaar Terpstra, terwijl de gemeenteleden in die maanden meer dan fl. 700 bij elkaar haalden voor de bouw van de kerk. Er waren grote en kleine giften. Ds. Zeebuijth was kennelijk niet erg kapitaalkrachtig, hij kon slechts fl. 0,90 bijdragen. De eerste steen werd gelegd door P.H. Viersen, die de kerk financieel vele malen gesteund heeft.

P.H. Viersen en echtgenote, steunpilaar van de kerk.

Ouderling van Wieren bouwde pastorie en kerk en kreeg daarvoor fl. 330. Ook maakte hij 24 stoelen die kort daarna werden aangeschaft.

Iets over het kerkelijk leven.

Terwijl kerk en pastorie in aanbouw waren kwam ds. Zeebuijth dus in Driesum c.a. aan. De predikant had het niet altijd makkelijk. In 1844 overleed zijn zoontje Jan en het jaar daarop zijn dochtertje Maria. Ook merkte de predikant al snel dat het beloofde jaartraktement van ‘niet minder dan fl. 300’ geregeld niet kon worden uitbetaald. De predikant deed desondanks wat hij kon en de gemeente groeide geregeld. Wel waren er soms tuchtzaken, waardoor sommige gemeenteleden onder censuur geplaatst werden.

In maart 1849 deelde hij mee een beroep van Leerdam te hebben ontvangen. Vandaar dat hij op 22 april 1849 met ‘een behoorlijke afscheidsrede‘ de kerk van Driesum c.a. vaarwel zegde.

Driesum, lang geleden.

Ds. B.T. Bos (van 1856-1874).

Het was niet makkelijk een opvolger voor ds. Zeebuijth te vinden. Veertien vergeefse beroepen op andere predikanten waren nodig voordat kandidaat B.T. Bos (1824-1893) uit Groningen een op hem uitgebracht beroep aannam (van hem is geen foto bekend). Zeven jaar was de kerk vacant geweest. De kerkenraad beloofde hem een jaartraktement van fl. 350, en zo mogelijk fl. 400, ‘als de gemeente het kan opbrengen’.

De kerkenraad besloot in maart 1858 tot het houden van diensten ter gelegenheid van bid- en dankdag voor gewas en arbeid.  Maar na afloop van deze diensten werden de zitplaatsen verhuurd, telkens voor een half jaar (het kerkegeld moest ergens vandaan komen). De twee kerkvoogden hadden tot taak de administratie daarvan te voeren. In november 1860 gaven de beide broeders echter aan dat ze hun functie wilden neerleggen ‘niet alleen vanwege de moeilijkheden hunner administratie, maar ook dat zij van oordeel waren dat zij er niet behoefden te bestaan’. Bestonden de genoemde ‘moeilijkheden’ misschien uit klagende gemeenteleden die niet de plaats konden huren die ze graag wilden? En vonden ze misschien dat de kerkenraad dat werk zelf wel kon doen? Hoe dan ook, de kerkenraad ging dat werk er inderdaad bij doen. De kerkenraadsleden hadden trouwens sinds januari 1860 ook tot taak de kerk schoon te maken, te weten voor elke avondmaalsviering. In 1861 werd bovendien besloten dat als een kerkenraadslid een bepaalde taak niet binnen de gestelde tijd volbracht had, hij een boete kreeg van maar liefst fl. 3 voor de kerkekas.

Christelijke Gereformeerde Gemeente te Driesum c.a. (1869).

In juni 1869 veranderde de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Driesum c.a. Toen vond namelijk de landelijke kerkenfusie plaats van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk (onder het Kruis). Het laatstgenoemde kerkgenootschap was in en na 1838 van de Christelijke Afgescheidene Kerk afgesplitst vanwege onenigheid over allerlei kerkelijke vraagstukken, zoals: mocht een Afgescheiden Gemeente een andere kerkorde aannemen dan de Dordtse Kerkorde, die al eeuwenlang de gereformeerde kerkregering regelde? En mocht een Afgescheiden Gemeente overheidserkenning vragen en vervolgens afstand doen van de naam ‘gereformeerd’? De bezwaarden vonden van niet en organiseerden een eigen kerkverband.

In de jaren ’60 van de negentiende eeuw waren de meeste geschillen echter niet meer actueel en besloot men – op een paar ‘Kruisgemeenten’ na – samen te gaan onder de naam Christelijke Gereformeerde Kerk. Ook de gemeente van Driesum heette daarom in het vervolg Christelijke Gereformeerde Gemeente te Driesum.

De kerk van Murmerwoude zelfstandig (1873).

Uit: ‘De Bazuin’, 14 maart 1873.

Twee van de kerkenraadsleden overhandigden de kerkenraad in januari 1872 een lijst met de handtekeningen van honderdachttien gemeenteleden die woonachtig waren in Murmerwoude. Het waren leden van zowel de kerk van Driesum als van die van Dokkum. Ze vroegen de kerkenraad een zelfstandige kerk in hun woonplaats te mogen hebben. Al sinds enige tijd werden onder verantwoordelijkheid van de kerkenraden van Driesum c.a. en Dokkum eigen diensten in Murmerwoude gehouden, omdat de afstand tot de beide ‘moederkerken’ te groot gevonden werd. Aanvankelijk stonden de kerkenraden niet te springen (het zou hun leden kosten en dus kerkelijke inkomsten), maar uiteindelijk kwam men overeen in Murmerwoude op 6 maart 1873 de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Murmerwoude/Akkerwoude te institueren.

Ds. Bos vertrekt.

Op 4 januari 1874 nam ds. Bos afscheid van zijn gemeente te Driesum c.a. Zijn verzoek om zijn predikantschap te mogen beëindigen baseerde hij op twee redenen: ten eerste om dat ‘ik mijzelven bewust ben van gebrek aan uitspraak, waardoor vooral de vreemde hoorders [uit andere dorpen]  mij niet kunnen verstaan’. En ten tweede omdat ‘mijne financieele toestand door Gods zegen alzoo is, dat ik buiten de bediening wel zal kunnen leven’. De kerkenraad berustte in het verzoek en dus moesten de broeders op zoek naar een opvolger. Of het de enige redenen waren valt te betwijfelen. Hij bleef wonen in een van de drie dorpen die tot de gemeente behoorden, werd boer, ging na verloop van tijd niet meer naar de kerk en ondanks herhaaldelijk vermaand te zijn, volhardde hij in ‘het verzuim van de Godsdienst’. De classis werd er bij gehaald en deze besloot in 1882 de predikant als lid van de Christelijke Gereformeerde Kerk te schrappen.

Een nieuwe kerk en pastorie (1874).

De ‘eerste stenen’ van de nieuwe kerk (foto: ‘150 jaar Geref. Kerk Driesum c.a.’).

De kerkenraad begreep dat – wilde men vlot een opvolger vinden voor ds. Bos – men moest zorg dragen voor een fatsoenlijke predikantswoning en een aan de eisen des tijds aangepast kerkgebouw. De kerkenraad liet er geen gras over groeien, want men besloot alles af te breken en op dezelfde plaats in Wouterswoude – aan de Foarwei – een nieuwe pastorie en een nieuwe kerk te bouwen. Om de kosten te drukken zou gebruik gemaakt worden van het afbraakmateriaal van de oude kerk. Natuurlijk opende de kerkenraad de mogelijkheid voor de gemeenteleden een bijdrage te geven. Kerkenraadsvoorzitter P.H. Viersen (1819-1886) – destijds de grote steunpilaar van de gemeente – zegde toe het ontbrekende geld tegen 5% aan de kerk te lenen.

Om het goede voorbeeld te geven tekende preses Viersen zelf in voor maar liefst fl. 500 en later nog eens voor fl. 200, terwijl de meeste inschrijvers fl. 1 tot fl. 10 schonken. Maar Viersen was dan ook een vermogend man. Hij was fabrikant van cichorei en had daarvoor twee fabrieken en bovendien handelde hij in granen. Niet alleen heeft hij de kerk van Driesum, c.a. vaak financieel met grote gaven gesteund, maar ook was  hij in allerlei functies voor de kerk actief.

De nieuwe kerk met de schoolwoning van de gereformeerde school (foto: ‘150 jaar Geref. Kerk Driesum c.a.).

Op 3 juni 1874 werd de aanbesteding voor het bouwen van kerk en pastorie gehouden. De briefjes met de inschrijvingsbedragen konden ten huize van Viersen worden afgegeven. De laagste inschrijver was aannemer G.L. Boorsma te Kollum die fl. 8700 rekende. Toen de bouwgrond braak lag kon men met de bouw beginnen; de kerkdiensten konden zo lang in de hervormde kerk gehouden worden. Op 9 juli vond de eerstesteenlegging plaats, uiteraard – net als in 1842 bij de vorige kerk was gebeurd – door preses Viersen. De tekst op de steen luidde: “1842. 1874. Telkenmale den eersten steen gelegd: P.H. Viersen”.

Uit ‘De Bazuin’, 11 december 1874.

De tweede steen werd bij de afbraak van de oude kerk gered en onder de nieuwe steen geplaatst. Daarop stond: “Jak. 1 vers 22. Zijt daders des Woords, en niet alleen hoorders” (in 1875 werd de kerk uitgebreid met een vergaderlokaal, die achter de kerk gebouwd werd).

De kerk met de pastorie en op de achtergrond de geref. school (foto: ‘150 jaar Geref. Kerk Driesum c.a.’).

In december1874 kon ‘ons nieuwe en doelmatig ingerichte kerkgebouw’ in gebruik genomen worden, door de eerste predikant van het al genoemde Christelijke Gereformeerde Gemeente te Murmerwoude, ds. J.K. van Goor (1840-1903).

Naar deel 2 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info