De Gereformeerde Kerk te Nieuwleusen (3)

De tijd van ds. E.L. Harkema (tot 1907).

( < Naar deel 2 ) – Nog enige tijd was ds. E.L. Harkema (1831-1916) aan de kerk van Nieuwleusen verbonden. Het gewone kerkelijke leven ontrolde zich.

Ds. E.L. Harkema (1831-1916).

Zo hield de kerkenraad toezicht op leer en leven van de gemeenteleden. Dat vond men wel nodig, want vooral het overtreden van de zondagsrust rekende de kerkenraad zijn gemeenteleden zwaar aan. Een diaken moest bijvoorbeeld soms ook op zondag werken in een suikerfabriek; dat was de reden dat de kerkenraad hem daarna niet weer op tal zette. Een ander gemeentelid bracht in 1899 op zondag brieven rond! Dus moest de kerkenraad hem er op wijzen dat hij die betrekking diende op te zeggen. De broeder deed dat niet, want ook de jaren erna kreeg hij dezelfde vermaning van de kerkenraad. De kerkenraad stond achter het voorstel van de kerkenraad van Dedemsvaart om de gemeente te vragen ‘op zondag niet zoveel trammen te laten rijden’.

Ook het zevende gebod had het zwaar te verduren. Het gebeurde nogal eens dat een kind geboren werd binnen de rekentermijn van negen maanden. De ‘daders’ moesten daarover schuldbelijdenis afleggen, aanvankelijk voorin de kerk, later alleen ten overstaan van de kerkenraad.

Ondertussen werd de gezondheid van ds. Harkema er niet beter op. Mede door het overlijden van vier van zijn kinderen (tussen 1893 en 1909) viel het werk hem steeds zwaarder en moest hij zo nu en dan anderen vragen werkzaamheden van hem over te nemen. Zijn oogziekte verergerde zijn toestand, zodat hij uiteindelijk in 1907 emeritaat aanvroeg en verkreeg.

Ds. S. de Vries (van 1908 tot 1912).

Ds. S. de Vries (1877-1952).

De opvolger van ds. Harkema was ds. S. de Vries (1877-1952) uit Purmerend. “Echt vertrouwelijk kon men met hem praten. Hij maakte wel eens de indruk stug te zijn, want hij was voorzichtig en lette op zijn woorden. Hij moest vertrouwelijk kunnen spreken. Dan kwam hij los. Hij kon niet  tegen mensen, die een slag om de arm houden. Dan kon hij ook wel eens uitvallen. Scherp en raak kon hij zijn, en meest op humoristische toon, zodat men niet spoedig boos op hem kon worden. Mocht iemand toch geraakt zijn, dan had hij geen vrede voordat dit uit de weg was geruimd”.

“Hij heeft het niet gemakkelijk gehad, omdat zijn steeds bestudeerde preken niet altijd werden gewaardeerd. De degelijke, vaak dogmatische inhoud ging velen wel eens te hoog, en hij miste de gaven om door welsprekendheid de hoorders te boeien”.

Ook in de gemeente en in de kerkenraad had hij het niet altijd makkelijk. Het voorstel van de predikant om de ouderlingen en de diakenen ook apart te laten vergaderen werd door de kerkenraad afgewezen. Wel ging de kerkenraad akkoord om het Avondmaal op zondag twee maal te bedienen: niet alleen ’s morgens, maar voor hen die dan niet konden komen, ook ’s middags. In dat verband vroeg de predikant de kerkenraad ook te oordelen over het feit dat sommige gemeenteleden na het afleggen van geloofsbelijdenis niet aan het avondmaal aangingen. De kerkenraad liet dat vooralsnog liggen.

En wat betreft het lezen van de formulieren voor de bediening van de doop en het avondmaal wilde de predikant de door de synode van 1902 goedgekeurde versie lezen. Maar de redactie van dat formulier was voor de meeste ouderlingen aanleiding niet aan het avondmaal deel te nemen. De predikant loste dat zo op dat hij weliswaar de nieuwe versie van 1902 voorlas, maar de formulering waarover onenigheid bestond overnam uit de oude versie van het formulier. Dat staat hier heel onderkoeld, maar de classis moest er wel aan te pas komen omdat het conflict hoog opliep. In de kerkenraadsnotulen liet hij de opmerking opnemen dat hij het conflict niet op de spits wilde drijven, maar dat hij daarmee ‘de gemeente wilde vrijwaren voor een dreigende verzoeking tot scheuring of voor het wegblijven van het avondmaal’. Ook over de ambtsdragersverkiezing stonden kerkenraad en predikant tegenover elkaar. De predikant wilde de Dordtse Kerkorde volgen, waardoor verkozen ambtsdragers niet direct herkiesbaar zouden zijn.

Op 20 oktober 1912 nam ds. De Vries afscheid van Nieuwleusen omdat hij het beroep van de kerk te Nieuw-Dordrecht had aangenomen.

De School met den Bijbel (1912).

De eerste School met den Bijbel te Nieuwleusen, die in 1912 in gebruik genomen werd (foto: ‘Afgescheidenen in een Overijssels dorp’).

Een van de redenen dat de predikant naar Nieuwleusen kwam was het vooruitzicht dat er een School met den Bijbel zou worden gesticht. Op de dag van zijn bevestiging deelde de consulent hem echter mee dat de ouderlingen het er nog niet over eens waren om er mee te beginnen. Het zou de gemeente op hoge kosten komen te staan, omdat er toen nog geen rijkssubsidie voor christelijke scholen bestond. Vanaf die dag spande de predikant zich in om de school tot stand te laten komen. Een terrein was inmiddels beschikbaar gekomen. Er werd met een lijst rond gegaan om na te gaan hoeveel financiële steun men voor de schoolstichting kon verwachten. “De tegenstanders dreven met ons pogen de spot”.

Gelukkig kon door bemiddeling van het Tweede Kamerlid voor de (gereformeerde) Anti-Revolutionaire Partij, L.F. Duymaer van Twist (1865-1961) en prof. dr. J. Woltjer (1849-1917) hypothecaire steun verkregen worden. Uiteindelijk kon de school in 1912 geopend worden.

Ds. De Vries nam dat jaar op 20 oktober afscheid wegens vertrek naar de kerk te Nieuw-Dordrecht, het latere Klazienaveen.

Ds. C.J.H. van Diemen (van 1914 tot 1938).

Na ruim anderhalf jaar – na verscheidene vergeefse beroepen op andere predikanten te hebben uitgebracht – deed zijn opvolger op 26 juli 1914 intrede: ds. C.J.H. van Diemen (1871-1955) van Blokzijl. “Hij ging gaarne zijn weg in stilte bij rustige arbeid. Die arbeid bepaalde zich dan ook tot het werk binnen de gemeenten die hij diende en daar zo goed als alleen tot datgene wat tot zijn ambtelijke taak behoorde. Zijn levensopvatting was diep ernstig en die ernst bracht hij ook in zijn prediking naar voren. Zijn karakter was nogal gesloten, zodat hij zich moeilijk geheel bloot kon geven. Het is naar mij voorkomt daaraan toe te schrijven, dat hij dikwijls niet werd begrepen. Hij zag heel scherp de donkerheden in het menselijk leven en dat drukte de opgewektheid vaak terneer. Psalm 90 was zeker mede daardoor zijn lievelingspsalm. Op classicale vergaderingen werd zijn stem zelden gehoord. De arbeid in het kerkverband trok hem niet aan”. Aldus ds. J.H. Broek Roelofs (1875-1959) in het In Memoriam in het Jaarboek van de GKN.

Ds. C.J.H. van Diemen (1871-1955).

Voordat ds. Van Diemen het beroep naar Nieuwleusen aannam had hij gevraagd de consistoriekamer om te bouwen tot woonkamer, wat ook inhield dat er een nieuwe kerkenraadskamer moest komen. Deze werd aan de zuidkant van de kerk bijgebouwd.

De zitplaatsenverhuur geschiedde in die tijd bij opbod (de beste plaatsen kostten het meest) maar werd in 1916 even afgeschaft en vervangen door een kerkelijke bijdrage, die echter onvoldoende opbracht, zodat het ‘verhuren bij opbod’ weer werd ingevoerd.

Het avondmaal werd door – naar schatting – slechts 40% van de belijdende leden bijgewoond. De kerkenraad stelde daarom als voorwaarde dat iemand die belijdenis wilde doen ook beloofde aan het avondmaal deel te zullen nemen. Een andere wijziging was de opmerking van een gemeentelid die in 1918 vroeg of het niet beter was dat de mannen tijdens het gebed stonden. De gemeente werd daarover geraadpleegd, die er mee akkoord ging, zodat het voorstel in 1920 werkelijkheid werd. In 1960 werd het weer afgeschaft.

De pastorie van de Gereformeerde Kerk in de tijd van ds. Van Diemen. Foto uit 1915. Op de foto: V.l.n.r.: oma Cornelia Johanna Carsjens-Wildt (1843-1923), Roelanda van Diemen (1908-1994) en moeder Trijntje van Diemen-Carsjens (1871-1959). Collectie Historische Vereniging Nieuwleusen.

Een galerij en het eerste orgel (1918)!

De gemeente van Nieuwleusen groeide door! De kerk werd te klein! “Zondag aan zondag kampte men met plaatsentekort”. Daarom stelde de kerkenraad tijdens een gemeentevergadering in 1918 voor een orgelgalerij in de kerk aan te brengen (al was ‘een orgel’ nog toekomstmuziek!) óf voorin de kerk extra losse stoelen te plaatsen. Een orgelgalerij sloeg aan. Er zou daarvoor dan een intekenlijst door de gemeente rondgaan. De kosten daarvoor bedroegen fl. 1.150, die later nog verhoogd werden door het aanbrengen van matglas in de ramen omdat de jeugd meer naar buiten keek dan naar de preekstoel.

De orgelgalerij met het orgel (foto: ‘Afgescheidenen in een Overijssels dorp’).

Toen de ‘orgelgalerij’ in 1918 gereed kwam begon men dus ook na te denken over de aanschaf van een orgel. Het zou eerst een eenvoudig instrument worden dat bij ene Ansingh in Zwolle gekocht werd. Organisten en een orgeltrapper werden benoemd (want de blaasbalg moest van lucht voorzien worden door het trappen op een tree aan de blaasbalg).

Het tweede orgel (1920).

Vermoedelijk gaf het orgel al snel de geest. Besloten werd toen het oude orgel te koop te zetten en de inmiddels gevormde orgelcommissie stelde in 1920 voor een nieuw orgel te kopen. Het was een orgel met een stevig geluid, want het zou ongeveer zevenhonderd zangers kunnen begeleiden. De kosten bedroegen fl. 1.400. Maar ook dit instrument hield het niet lang vol.

Een zendingscommissie (1924).

Dit is het tekstboekje bij de zeer bekende ‘Java-Soembafilm’ (met dank aan de heer A. Laninga uit Canada).

Ondertussen moesten de gemeenteleden natuurlijk op de hoogte gesteld worden en vooral ook meeleven met het zendingswerk op de zendingsvelden van de Gereformeerde Kerken. Vandaar dat in de eerste jaren van de twintigste eeuw door middel van verspreiding van zendingskalenders en -blaadjes aan dat streven gewerkt werd. Maar om meer lijn te brengen in het meeleven met het zendingswerk en daarvoor geld bijeen te brengen werd op 10 september 1924 een heuse Zendingscommissie in het leven geroepen. Het Zendingsblad van de Gereformeerde Kerken werd in het vervolg in elk gezin bezorgd en er kwamen bovendien zendingsbusjes waarin geregeld een bijdrage voor het zendingswerk afgezonderd kon worden. Ook werd zo nu en dan in de kerk een zendingsfilm gedraaid, waarvoor de gemeenteleden een tekstboekje konden aanschaffen. In de pauze werd dan voor de zending gecollecteerd.

Het derde orgel (1926).

Het tweede orgel voldeed na enkele jaren niet meer. De gemeentevergadering ging in 1926 na uitgebreide discussies akkoord met de aankoop van een ander orgel met een dispositie van vijf sprekende registers voor fl. 2.100, waarvan fl. 500 afgetrokken kon worden door de opbrengst van het oude orgel. De fa. Valckx en Van Kouteren leverde het orgel. Dit instrument hield het langer vol, maar de kerkenraad had door middel van een contract en door deskundig advies dan ook voor rugdekking gezorgd.

Het gezin van ds. Van Diemen voor de pastorie aan het Westeinde. V.l.n.r. ds. Cornelis Jelte Hendrik van Diemen (1871-1955), zijn vrouw Trijntje van Diemen-Carsjens (1871-1959) en hun dochter Roelanda Wilhelmina Maria van Diemen (1908-1994). Op de achtergrond de kerk (collectie Historische Vereniging Nieuwleusen).

En verder…

In 1926 werd in de kerk elektrisch licht aangelegd, vooral op aandrang van de kerkelijke verenigingen. Aanvankelijk was de fl. 85 die de aanleg moest gaan kosten voor de kerkenraad wat veel, maar toen de kerkenraad en de kerkelijke verenigingen overeenkwamen het samen te gaan betalen, kon de elektrificering toch doorgaan. ǁ Hoewel ds. Van Diemen er tegen was kregen de jeugdverenigingen in 1924 toch toestemming om de kerkzaal te gebruiken voor hun jaarfeest. Dominee Van Diemen vond het ongepast om de plaats, ‘waar de heilige sacramenten bediend werden in te ruimen voor de samenspraken van de jeugd’, maar het ging door. Ook daarna hield de kerkenraad steeds meer rekening met de jeugd, er van doordrongen dat men blij mocht zijn met die meelevende jongeren! ǁ De predikant was pessimistisch gestemd over de arbeid op de jeugdverenigingen: “Het werk voor de geestelijke verdieping op onze verenigingen is zeer oppervlakkig”, zei hij eens. Het aantal leden en de ‘matheid van de besprekingen’ vielen hem tegen. ǁ Het voorlezen van de afkondigingen werd rond 1930 in het vervolg door een ouderling gedaan, omdat de predikant vond dat de afkondigingen slechts met zuiver kerkelijke zaken te maken mochten hebben; de kerkenraad dacht daar iets anders over. ǁ Het zingen van gezangen uit het door de synode vrijgegeven bundeltje Eenige Gezangen (met 29 liederen) was voor de kerkenraad een brug te ver. Vooralsnog maar even niet.

Een nieuwe kerk!

Consulent ds. J.M. Kroes (1901-1971) legde de eerste steen van de nieuwe kerk op 15 juli 1939.

De galerij had weliswaar even geholpen, maar al snel bleek dat het daar niet bij kon blijven. De 245 zitplaatsen die de kerk toen telde, waren onvoldoende. Het waren er normaliter zo’n honderd te weinig! Halverwege de jaren dertig brak het inzicht door dat de kerk op zijn minst verbouwd zou moeten worden. De geraadpleegde architect J. Offringa vond dat voor een verbouwing de kerk te zwak gebouwd was. De predikant was er trouwens ook tegen, maar om financiële redenen. Desondanks ging de kerkenraad uitzoeken of nieuwbouw toch mogelijk was.

Maar waar moest de nieuwe kerk trouwens komen? In Den Hulst misschien? Daar woonden immers minstens evenveel gereformeerden als in Nieuwleusen! Logisch dat de bouwcommissie samengesteld was uit vier leden uit elk van de twee dorpen. De commissie adviseerde in Den Hulst een hulpkerk te bouwen die ook als evangelisatiegebouw dienst kon  doen. De kerk in Nieuwleusen was dan van het zitplaatsentekort af. Dit plan werd echter afgekeurd.

Intussen was ds. Van Diemen ziek geworden en had op 2 oktober 1938 afscheid genomen. Door zijn vertrek werden de nieuwbouwplannen zeer bespoedigd! Al op de tweede kerkenraadsvergadering na diens vertrek werd tot nieuwbouw besloten! De plannen waren om voor fl. 30.000 een kruiskerk te bouwen met vierhonderd zitplaatsen, twee vergaderruimten en een predikantswoning. Een rondgang door de gemeente leverde fl. 7.000 op, uit legaten voor dit doel kon fl. 3.000 worden gehaald en de oude kerk en de pastorie zouden fl. 4.000 opbrengen. Er was alleen nog een lening van fl. 15.000 nodig om de plannen van architect Van Veen en aannemer Roelofs uit Vriezenveen te realiseren.

De nieuwe kerk in gebruik genomen (1940).

De nieuwe gereformeerde kerk.

Onder grote belangstelling werd op zaterdagochtend 15 juli 1939 de eerste steen gelegd door de consulent, ds. J.M. Kroes (1901-1971) van Dalfsen, precies zeventig jaar nadat de eerste steen voor het oude kerkgebouw gelegd was! “Er stonden reeds alle gebinten, zodat men een goede indruk kreeg van het geheel van het bouwwerk”. Nadat de predikant de bijeenkomst geopend had en had laten zingen psalm 118 vers 1 ging hij voor in gebed, waarna hij uit Ezra 3 las – over het herstel van het brandofferaltaar en de bouw van de nieuwe tempel – en daarna  wees hij “op de buitengewone betekenis van dezen oorlog voor de kerkelijke gemeente”. Hij wees bovendien niet ten onrechte op de grote samenwerking tussen de gereformeerden van Den Hulst en van Nieuwleusen om deze kerk tot stand te laten komen.

Ondertussen had de kerkenraad ook besloten een groter orgel te laten bouwen, bestemd voor de grotere nieuwe kerk. De orgelfirma Reil uit Heerde kreeg de opdracht, die de kerkelijke gemeente fl. 2.525 kostte. Voor de bouw werd trouwens ook het oude orgel gebruikt en dit leverde een instrument op met twee klavieren en een pedaal. Een hele vooruitgang. De organisten moesten echter wel leren werken met het pedaal…

Ds. E.J. Wassink (van 1939 tot 1946).

Op 6 augustus 1939 deed ds. E.J. Wassink (1907-1994) van Bruchterveld intrede in de kerk van Nieuwleusen. Kort daarna, op 4 januari 1940 werd de kerk onder leiding van de nieuwe predikant in gebruik genomen. Onder het zingen van psalm 119 vers 65 besteeg hij voor het eerst de kansel. Bij het zingen van: ‘Want d’opening van Uw woorden zal gewis, gelijk een licht het donker op doen klaren’, legde hij de kanselbijbel open bij juist díe woorden. Zijn preek ging over psalm 84 vers 2: ‘Hoe lieflijk zijn Uw woningen, Heere der heirscharen’. De kerk zat tot de rand toe vol. Door de naderende oorlog werd de bouw van een kosterswoning uitgesteld; deze kwam in 1952 gereed.

De Tweede Wereldoorlog.

Ds. E.J. Wassink (1907-1994) was tijdens de Tweede Wereldoorlog predikant in Nieuwleusen.

Net als de generale synode in 1936 al besloten had achtte ook de kerkenraad het lidmaatschap van de in 1931 opgerichte Nationaal-Socialistische Beweging (NSB), de met de nazi’s in Duitsland heulende politieke partij die in Nederland nogal wat stemmen kreeg, onverenigbaar met het lidmaatschap van de Gereformeerde Kerken. Ook toen de oorlog eenmaal uitgebroken was en de bezetters zich met het kerkelijk leven begonnen te bemoeien, stelde de kerkenraad zich daartegen op. Hij verleende bijvoorbeeld geen medewerking aan het verzoek van de Duitsers om opgave van diaconaal ondersteunde gemeenteleden.

Ook veroordeelde de kerkenraad vanaf de kansel op 26 juli 1942 de Jodenvervolging in duidelijke bewoordingen. Het door de Duitsers verboden verenigingsleven werd op andere wijze voortgezet: de catechisaties werden uitgebreid en het jeugdwerk in Bijbelgroepen omgezet. Ook werden jeugdavonden gehouden, zij het in een verduisterde kerk, omdat op bevel van de Duitsers van binnenuit geen licht naar buiten mocht schijnen (de geallieerden zouden zo immers kunnen schatten boven welk gebied ze vlogen).

De kerkenraad wilde aanvankelijk niet weten van ‘nog meer gezangen’.

Het zingen van gezangen werd trouwens in 1943 door de kerkenraad toegestaan, nadat dokter Schuringa op de gemeentevergadering een duidelijke lezing over het onderwerp gehouden had. Ook tijdens de huisbezoeken werd over het zingen van gezangen gesproken, omdat de bundel Eenige Gezangen immers al lang door de synode goedgekeurd was. Toch was niet iedereen het ermee eens. Emeritus-predikant Van Diemen – hij woonde ook na zijn emeritaat in Nieuwleusen – schreef een brief aan de kerkenraad waarin hij zich tegen het zingen van gezangen verklaarde, en anderen bleven uit de kerk weg of betaalden ‘voor straf’ geen kerkelijke bijdrage meer. Ook in de kerkenraad waren enige tegenstemmen, die zelfs jaren later nog weigerden mee te zingen. Ds. Van Dijk liet tijdens zijn ambtsperiode van 1946 tot 1954 daarom zo weinig mogelijk gezangen zingen.

In 1943 werd de schaarste aan voedsel, kleding en brandstof langzaam aan groter, ‘al was nergens schreeuwend gebrek’ aan. Er was echter wél gebrek aan verootmoediging en bekering, vond ds. Wassink. “Zouden druk en beproeving nog zwaarder moeten worden, om den werkelijken bloei van het geestelijke leven te brengen?” vroeg de predikant zich af. Fietsbanden werden in de loop van 1944 schaars en je liep een gerede kans dat je fiets bij de kerk gestolen werd. In maart 1945 werden jongens van de catechisatie als bewakers over de fietsenstalling aangewezen.

Het interieur van de nieuwe kerk (foto: ‘Afgescheidenen in een Overijssels dorp’).

Toen de fietsbanden na de oorlog nog schaarser werden en kerkgang voor veraf wonende gemeenteleden moeilijker werd, liep het kerkbezoek terug. Uiteindelijk besloot de kerkenraad in samenwerking met de kerkenraad van Berkum dat voor hen kerkdiensten in de christelijke school van De Meele gehouden konden worden.

Op 13 april 1945 werd Nieuwleusen bevrijd! Ds. Wassink liet tijdens de feestelijke dankdienst psalm 115 vers 1 zingen, waaraan hij ook zijn preek ontleende. Deze had als thema: ‘Eerbiedige hulde aan den Naam des Heeren voor Zijn uitredding’. De preek werd later in druk uitgegeven.

De Vrijmaking te Nieuwleusen (1946).

Al in de jaren ’30 waren in de Gereformeerde Kerken opnieuw meningsverschillen aan de oppervlakte gekomen die te maken hadden met de visie op Doop en Verbond. In 1905 was daarvoor door de synode een oplossing bedacht die recht deed aan beide in omloop zijnde beschouwingen, zodat beide visies in de kerken geleerd mochten worden. Toen de synode van Sneek 1942/1943 een besluit nam waardoor volgens sommigen slechts één van beide visies toelaatbaar werd geacht, en waarmee kandidaten instemming moesten betuigen, ontstond daarover veel tumult in de kerken. Toen door aanhoudende kritiek op het besluit dr. K. Schilder (1890-1952) – hoogleraar in Kampen – op 23 maart 1944 werd geschorst en later afgezet als hoogleraar en als predikant van RotterdamDelfshaven, ontstonden ook daarover problemen.

Prof. dr. K. Schilder (1890-1952) onttrok zich tijdens de Vrijmakingsvergadering van 11 augustus 1944 aan de Gereformeerde Kerken in Nederland. Vele ‘bezwaarden’ volgden hem.

Op meerdere plaatsen scheidden zich kerken c.q. gemeenteleden van De Gereformeerde Kerken af en stichtten eigen gemeenten, die ze ook Gereformeerde Kerk noemden, waarvoor tijdelijk de toevoeging ‘onderhoudende Art. 31 KO’ of ‘vrijgemaakt’ werd gebruikt. De kerkenraad trachtte in Nieuwleusen de eenheid te bewaren door op te roepen tot onderling vertrouwen. Ook drong hij bij de synode aan op het staken van de kerkelijke strijd ‘tot betere tijden’ en op een ‘redelijke schikking’ van de schorsing van dr. Schilder en de binding aan de leeruitspraken van de synode. Al was ds. Wassink zélf ook ‘bezwaard’ over de synodebesluiten, toch trachtte hij de eenheid in de gemeente te bewaren. De geschillen betroffen naar zijn mening niet de kern van de belijdenisgeschriften.

Ds. J. van Dijk (van 1946 tot 1954).

Omdat ds. Wassink in deze moeilijke tijd verzocht werd als legerpredikant op te treden en hij dit verzoek aannam, beriep de kerkenraad snel een nieuwe predikant, in de persoon van ds. J. van Dijk (1906-1968) uit het Friese Drachtstercompagnie. Hij werd met zijn kerkenraad al snel geconfronteerd met het verzoek een voorlichtingsvergadering over de kerkelijke geschillen te houden. De kerkenraad weigerde dat, hetgeen voor ouderling E. Visscher – tegenstander van de synodebesluiten – aanleiding was zitting te nemen in een voorlichtingscomité, dat vervolgens een bijeenkomst in de (toenmalige) christelijke gereformeerde kerk te Nieuwleusen organiseerde. Logisch dat hij daarna door de kerkenraad vermaand werd, maar hij vond daartoe het recht te hebben.

Ds. J. van Dijk (1906-1968).

Omdat van vrijgemaakte zijde dus voorlichting gegeven was over de kerkelijke geschillen zag de kerkenraad zich in november 1946 daartoe ook genoodzaakt. Na enkele andere gebeurtenissen tekenden op 30 december 1946 twintig gezinshoofden (c.q. honderd lidmaten) een Acte van Vrijmaking. Aanvankelijk belegden de vrijgemaakten hun diensten in de christelijke school, maar in 1950 kregen ze aan de Burgemeester Backxlaan een eigen kerkgebouw.

Tot slot.

  • Het overige van de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Nieuwleusen gaan we in grote lijnen en in zevenmijlslaarzen bij langs.
Het interieur van de kerk in 1964 (foto: Reliwiki).

De predikanten tot op heden.

Na het vertrek van ds. J. van Dijk was ds. P.L. Smilde (1926-2019) van 1965 tot 1960 aan de kerk van Nieuwleusen verbonden. Hij werd opgevolgd door ds. C.E. van den Broek (1929-2012), die van 1961 tot 1966 in Nieuwleusen stond. Ds. J.B.F. van den Brink (*1934) was van 1967 tot 1976 gereformeerd predikant in het dorp en ds. P.H. Steenhuis (1929-2014) van 1976 tot 1980. Gedurende ongeveer elf jaar was ds. J.W. Broersma (*1933) (van 1980 tot 1991) aan de kerk van Nieuwleusen verbonden. Van 2002 tot 2008 was ds. J. Bol (*1955) er gereformeerd predikant. Mevr. ds. M. Develing (*1962) is sinds 11 oktober 2009 aan de Gereformeerde Kerk verbonden.

Ds. P.L. Smilde (1926-2019).

En verder…

Op 11 september 1955, een week nadat ds. Smilde in het ambt bevestigd was, werd voor het eerst gebruik gemaakt van de Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbel Genootschap, terwijl hetzelfde jaar eveneens voor het eerst een eigen kerkblad verscheen onder de naam ‘Gemeentenieuws’. ǁ In 1959 probeerde de kerkenraad of de kerkdiensten in plaats van ’s middags in de zomermaanden juni en juli niet beter ’s avonds gehouden konden worden. Dat gebeurde en het beviel kennelijk goed, want in 1983 werd afgesproken in het vervolg het hele jaar door avonddiensten te houden. ǁ Nadat het orgel in 1959 door de fa. Reil te Heerde was opgeknapt bleef het orgel problemen geven, zodat besloten werd over te gaan tot algehele restauratie. Op 27 maart 1964 kon het orgel weer in gebruik genomen worden. De kosten hadden tegen de fl. 16.000 bedragen.  ǁ Nog tijdens de ambtsperiode van ds. Smilde bleek dat de vergaderruimte in de kerk tekort schoot. Vandaar dat besloten werd tot uitbreiding, mogelijk gemaakt door een ruilverkaveling in de regio. Een vierde collecte bracht voor wat de financiën betreft de realisering van de uitbreiding dichterbij. Allerlei vrijwilligerswerk bracht de resterende fl. 20.000 op. Aannemer A. Tempelman, loodgieter L. Boers, elektricien N. Boers en schilder B. de Liefde zorgden dat de vergaderruimten gebruiksklaar werden gemaakt.

Het interieur van de gereformeerde ‘Ontmoetingskerk’, gefotografeerd  in 2013 (foto: Reliwiki).

Ter afsluiting…

In 1966 werd de nieuwe bundel 119 Gezangen in gebruik genomen. Deze was het resultaat van een lange voorgeschiedenis van een nieuwe psalmberijming en zou uiteindelijk mede uitlopen op het Liedboek voor de Kerken dat in het begin van de jaren ’70 gepubliceerd werd en in Nieuwleusen op 1 september 1974 in gebruik genomen werd. ǁ In 1979 werd besloten de kerkzaal te vergroten met een ontmoetingscentrum. Op zaterdag 14 juni 1980 – ‘onder de meest ideale weersomstandigheden’ – werd daarvoor de eerste steen ingemetseld door de oudste inwoner van de gemeente, de 96-jarige mevrouw Westerman-Brinkman.

De gereformeerde kerk zoals deze er tegenwoordig uitziet.

De uitbreiding van de kerk en de modernisering van de keuken waren hoognodig, want de Gereformeerde Kerk telde inmiddels zo’n duizend leden! Daarvoor moesten ’s zondags zelfs tijdelijk drie diensten gehouden worden. In 1997 werd de kerk nogmaals vernieuwd.

In oktober 2007 werd opnieuw ingegrepen, welke werkzaamheden tenslotte van alle delen één geheel maakten, vooral in het interieur van alle ruimten. Ook het orgel werd gerenoveerd.

De Ontmoetingskerk, zoals het bedehuis momenteel heet – wordt nog steeds gebruikt als kerkgebouw van de Protestantse Gemeente in het dorp.

Ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Nieuwleusen.

De ledentallen van De Gereformeerde Kerk te Nieuwleusen tussen 1906 en 2016 (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

De Bazuin, div. jrg.

Gemeente en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992

Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

Th. Postma en H. Hille, Afgescheidenen in een Overijssels dorp. Anderhalve eeuw gereformeerden in Nieuwleusen. Nieuwleusen, 1986

J. ter Steege, De kerke tot Oosterveen. Geschiedenis van de Hervormde gemeente Nieuwleusen. Nieuwleusen, 1982

J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Overijssel. Deel 2. De Classes Holten/Ommen. Barneveld 1986

© 2022. GereformeerdeKerken.info