De Gereformeerde Kerk te Nieuwleusen (2)

2. De Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Nieuwleusen (1888).

De Doleantie (1886).

( < Naar deel 1 ) –  Al in de jaren ’60 van de negentiende eeuw begon dr. A. Kuyper (1837-1920) met zijn strijd tegen de macht van de hervormde synode (door hem de ‘synodale hiërarchie’ genoemd) en tegen de steeds vrijer optredende vrijzinnigheid in de hervormde kerk.

Dr. A. Kuyper (1837-1920).

In 1880 richtten hij en zijn medestanders in Amsterdam de ‘Vrije Universiteit’ op, die tot doel had rechtzinnige predikanten op te leiden voor de hervormde kerk. Al snel bleek dat afgestudeerde kandidaten van de VU door de hervormde kerkelijke besturen niet werden geaccepteerd als hervormd predikant.

Op 11 april 1883 werd in Amsterdam – in opdracht van de plaatselijke hervormde kerkenraad – een vergadering gehouden ‘om de nood der tijden’ te bespreken. Daar werd besloten dat predikanten instemming behoorden te betuigen met de ‘Drie Formulieren van Enigheid’, de belijdenisgeschriften van de aloude gereformeerde kerk, die sinds 1816 – na een reorganisatie van de kerk door de overheid (!) – ‘Nederlandsche Hervormde Kerk’ heette. Op die manier wilde men de ‘reformatie der kerk’ doen plaatsvinden. Vrijzinnige aspirant-leden van een rechtzinnige gemeente lieten zich sindsdien vaak in een naburige vrijzinnige gemeente als lid inschrijven om dan hun attestatie in Amsterdam of bij geestverwante kerkenraden in te leveren. Volgens de kerkelijke reglementen diende men dat attest te aanvaarden.

In Amsterdam ging de kerkenraad daarmee echter niet akkoord. Na een conflict over het bezit van de kerkelijke goederen werd de meerderheid van de Amsterdamse kerkenraad – zo’n tachtig kerkenraadsleden – begin 1886 door de kerkelijke besturen geschorst en later afgezet. Vandaar dat op 16 december 1886 ook in Amsterdam de kerkscheuring doorzette en daar de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd werd. In Kootwijk en andere plaatsen hadden zich overigens al eerder gemeenten van de hervormde kerk afgescheiden.

Het Gereformeerd Kerkelijk Congres (1887).

De aankondiging van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam (‘De Heraut’, 2 januari 1887).

De Amsterdamse Dolerenden organiseerden meteen het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’, dat van 11 tot en met 14 januari 1887 in de hoofdstad gehouden werd. Vijftienhonderd hervormde kerkenraads-  en gemeenteleden kwamen daar bijeen om te spreken over de ‘reformatie der hervormde kerk’. Daarmee wilde men bereiken dat het door de overheid in 1816 ingevoerde ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk’ – ‘de oorzaak van alle kwaad’ – zou worden afgeschaft en ‘opnieuw kracht en geldigheid’ zou worden verleend aan de aloude ‘Dordtse Kerkorde’, waarmee de plaatselijke kerken hun zelfstandigheid zouden terugkrijgen. Toespraken `werden gehouden, discussies gevoerd en mondelinge en schriftelijke adviezen werden verleend, ook in de vorm van de zgn. Modellenboekjes, ‘waarin concepten van alle te schrijven brieven’ waren opgenomen om de Doleantie overal in het land correct te doen verlopen.

In ‘De Heraut’ van 9 januari 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

De Doleantie te Nieuwleusen (1888).

Ook in Nieuwleusen woonden sympathisanten van dr. Kuyper en zijn medestanders. De Heraut, het kerkelijk weekblad van dr. Kuyper, werd daar goed gelezen. In april 1887 kreeg de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Nieuwleusen een schrijven van het hervormde gemeentelid K. Snijder, waarin hij vroeg samen met hem de Doleantie ter hand te nemen. Dat kon natuurlijk niet, want de Christelijke Gereformeerde Gemeente had immers geen enkele binding met de hervormde kerk. Broeder Snijder kreeg het advies gewoon de christelijke gereformeerde kerkdiensten bij te wonen.

Het kerkelijk weekblad van dr. A. Kuyper (‘De Heraut’) speelde een niet te onderschatten rol bij (de voorbereiding van) de Doleantie.

Vandaar dat K. Snijder en W. Bosman op 14 juli 1887 hun hervormde kerkenraad verzochten de ‘reformatie der kerk’ ter hand te nemen door het centralistische Algemeen Reglement af te schaffen en de gereformeerde Dordtse Kerkorde weer aan te nemen. De kerkenraad reageerde afwijzend, al gaf hij toe dat hij van de gebreken der hervormde kerk op de hoogte was. Het optreden van de Dolerenden werd door hem als ‘revolutie’ gebrandmerkt waardoor ‘gemeenten verwoest’ zouden worden. Ook zou hun optreden ‘niet de goedkeuring der Gereformeerde Vaderen’ hebben gehad.

De hervormde kerk te Nieuwleusen.

Daarmee waren de activiteiten van de beide broeders echter niet voorbij. In een gedrukt schrijven, op 25 augustus 1888 getekend door zestien mannelijke hervormde gemeenteleden, werden de overige gemeenteleden opgeroepen zich achter ‘de reformatie der kerk’ te stellen. Tijdens de hervormde kerkenraad van 3 september1887 kwam hun actie opnieuw ter sprake. Daar besloot men – hoewel de kerkenraad tot nog toe nooit had ingegrepen – ‘nu handelend tegen deze personen te moeten optreden’. Besloten werd de zestien ondertekenaars te ontzetten van het lidmaatschap der hervormde kerk. Het zou hun binnen acht dagen worden meegedeeld. Daarna zwijgen de notulen van de hervormde gemeente er verder over. En op de tweede brief van Snijder en Bosman – in december 1887 aan de kerkenraad verstuurd – reageerde de kerkenraad niet.

De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd (1888).

Dr. C.C. Schot (1852-1920).

Intussen hadden de Dolerende broeders enige tijd eerder al een aantal kerkenraadsleden gekozen. Op 7 december kwam dr. C.C. Schot (1852-1920) van Hardenberg naar Nieuwleusen om hen in het ambt te bevestigen. Daarmee was de Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Nieuwleusen geïnstitueerd.

‘De Heraut’, 16 december 1888.

Op dezelfde dag werd door de pas bevestigde kerkenraad besloten “het Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk voor de gemeente af te schaffen en weder te keren tot de wettige kerkenorde van 1618 en 1619 door de Synode Nationaal [van Dordrecht]”.

Een plaats voor de erediensten.

Helemaal links de tot kerkzaal verbouwde woning waar de Dolerenden hun kerkdiensten hielden.

Op grond van de toen geldende wetten konden de Nederduitsche Gereformeerde Kerken geen overheidserkenning en dus geen rechtspersoonlijkheid verkrijgen. Maar… als ze een kerk of iets dergelijks wilden bouwen was die wél nodig! Vandaar dat het Gereformeerd Kerkelijk Congres destijds had aangeraden om voor elke Dolerende Kerk een Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ op te richten – deze kon wél officiële erkenning krijgen – zodat deze vereniging namens de kerkenraad kon optreden in zaken waarbij rechtspersoonlijkheid vereist was. Dat gebeurde dus ook in Nieuwleusen.

Op 21 juni 1889 kocht de vereniging voor fl. 1.800 een ‘huis met erf staande en gelegen te Den Hulst’ – direct ten noorden van Nieuwleusen. Dertig personen namen een aandeel van fl. 100 van de uitgeschreven geldlening. Nadat de woning was verbouwd tot kerkzaal werden daar door de negenendertig belijdende leden vooralsnog de kerkdiensten gehouden. Overigens nam de Dolerende kerkenraad al snel contact op met de Christelijke Gereformeerde Gemeente om te spreken over eenwording. Dat was voor die gemeente echter nog een brug te ver, hoewel men wel overeenkwam elkaar zoveel mogelijk te helpen. Maar ‘vereniging’? Daarover moest eerst de generale synode beslissen!

Oefenaar H. Waterink (van 1890 tot 1893).

Oefenaar H. Waterink (1855-1927).

Oefenaar T. van der Ploeg uit Steenwijk ging akkoord met het verzoek van de kerkenraad om de catechisaties te geven. Maar ondertussen zocht de kerkenraad ook ijverig naar een eigen voorganger, alleen of in combinatie met een andere gemeente. Ook werd door de ouderlingen alvast met de huisbezoeken begonnen, werd het jeugdwerk ter hand genomen door in juni 1889 een Jongelingsvereniging op te richten, en bovendien zag een Zondagsschool het licht.

Maar de kerkenraad hield ook toezicht op leer en leven van de gemeenteleden, ‘want hoewel er uitwendig op de gemeenteleden niet veel aan te merken is, bleef ten aanzien van het inwendig geloofsleven wel veel te wensen over’.

Ook moest zo nu en dan door de kerkenraad ingegrepen worden: toen een ouderling zich veroorloofde op de dag des Heren ‘een wegreis’ te maken of toen een ander gemeentelid tijdens de kerkdienst zat te slapen, moest een vermaning uitgedeeld worden. Ook had een gemeentelid een ander gemeentelid, herbergier van professie, geholpen met de verkoop van sterke drank. Dat kon natuurlijk niet. Toen echter bleek dat hij dat deed omdat zijn gezin die bijverdiensten niet kon missen, zei de kerkenraad tegen hem zich in verbinding te stellen met de diaconie.

Oefenaar H. Waterink (1855-1927) en zijn echtgenote.

Op 22 mei 1889 was oefenaar H. Waterink (1855-1927) uit Lemele door de classis Overijssel van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken toegelaten als voorganger in gemeenten. Zo kwam hij op een jaartraktement van fl. 700 naar Nieuwleusen; een oefenaar was ‘goedkoper’ dan een heuse dominee. Op 1 juni 1890 ging hij in Nieuwleusen aan het werk. Oefenaar Waterink – die aanvankelijk de kerkenraadsvergaderingen wel bijwoonde, maar niet als kerkenraadslid – vond dat de voorganger van de gemeente tegelijk ook ouderling behoorde te zijn. En daar zat wat in. Ook de gemeenteleden waren dat oordeel toegedaan, en aldus geschiedde. Hij werd bovendien benoemd als scriba.

3. Samen verder als Gereformeerde Kerk (1893).

Hoewel de Dolerenden in Nieuwleusen al vrij snel na het ontstaan van hun Nederduitsche Gereformeerde Kerk dus contact opnamen met de Christelijke Gereformeerde Gemeente, ging deze niet in op het verzoek te onderhandelen over eventueel samengaan. Toch vatte de christelijke gereformeerde kerkenraad in 1890 de pen op om met de Dolerenden contact te zoeken, niet om te spreken over eenwording, maar om samen een christelijke school te stichten. Eenwording was immers een zaak waarover de generale synode te beslissen had!

De Dolerenden van Nieuwleusen waren voor kerkelijk samengaan het meest gemotiveerd. Hun kerk had het financieel gezien niet makkelijk. Er stond nog steeds een lening die door ‘De Kerkelijke Kas’ gesloten was om kerk en pastorie in Den Hulst te kunnen realiseren. Gemeenteleden adviseerden De Kerkelijke Kas de schuldenlast te verminderen door betalende leden te werven en de inhoud van de catechisatiebus voor dat  doel te bestemmen en bovendien stelden ze voor om in de kerk een collectebus te hangen.

Ds. E.L. Harkema (1839-1916) van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Nieuwleusen.

Toch werd ook onderlinge samenwerking niet vergeten. In de herfst van 1891 benoemden beide kerken commissies om indien nodig overleg te plegen. Die kans kwam na het vertrek van ds. Beijer, die op 29 maart 1891 afscheid nam van Nieuwleusen. Eens in de veertien dagen stond toen de Dolerende oefenaar Waterink op de christelijke gereformeerde kansel; deze ontving daarvoor telkens fl. 1 en voor elke catechisatie die hij gaf fl. 0,50. Waterink was een alom gerespecteerde, wijze oefenaar die zijn gemeenten met tact voorging. Zagen de Dolerenden dit misschien als een begin van samengaan? Maar… toen ds. E.L. Harkema (1839-1916) uit Winschoten op 10 april 1892 in de Christelijke Gereformeerde Gemeente predikant werd, was het afgelopen met het voorgaan van oefenaar Waterink in christelijk gereformeerd Nieuwleusen.

De Gereformeerde Kerken in Nederland (1892).

De Keizersgrachtkerk lang geleden (foto: Gebroeders Douwes).

Landelijk waren de onderhandelingen over eenwording al in 1887 op gang gekomen, al verliep dat aanvankelijk helemaal niet gesmeerd. Beide kerken namen elkander schriftelijk nogal eens de maat via artikelen in kerkelijke bladen en door middel van allerlei brochures. Maar toch werd op 17 juni 1892 in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de eenwording tussen beide kerken geproclameerd; de naam van de verenigde kerk zou De Gereformeerde Kerken in Nederland zijn. Ter bezegeling van deze ‘ineensmelting’ reikten de beide voormannen elkaar de broederhand: de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896) namens de Christelijke Gereformeerde Kerk en dr. A. Kuyper namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken.

Ds. S. van Velzen (1819-1896).

‘A’ en ‘B’…

Zoals we al eerder opmerkten hadden beide synodes afgesproken dat beide kerken zich meteen na 17 juni 1892 zouden tooien met de nieuwe naam van de kerk. Waren in een stad of dorp beide kerken vertegenwoordigd, dan zou de oudste van de twee (meestal de Christelijke Gereformeerde Gemeente) een ‘A’ achter de kerknaam zetten en de jongste (over het algemeen de Nederduitsche Gereformeerde Kerk) een ‘B’. Zo ontstonden dus op 17 juni 1892 ook in Nieuwleusen twee Gereformeerde Kerken: ‘De Gereformeerde Kerk te Nieuwleusen A’ en ‘De Gereformeerde Kerk te Nieuwleusen B’.

Er moesten hobbels genomen worden…

Dit was in Nieuwleusen het startsein om de eenwording ook plaatselijk na te streven. Het begon met de verdeling van de gezamenlijke kerkdiensten over de beide kerkgebouwen en ook werd de status van beide voorgangers geregeld. Verder werden gedurende de wintertijd gezamenlijke ‘weekdiensten’ gehouden.

Een kijkje op Den Hulst…

De jongelingsverenigingen van beide kerken (die van Kerk B heette Obadja) gingen in januari 1893 samen. Ook werd een tweetal kerkelijke overlegcommissies benoemd. Maar Kerk A ging er eigenlijk vanuit dat Kerk B zich bij haar zou behoren te voegen en dat ook het kerkgebouw van Kerk A na de ‘Vereniging’ het gezamenlijke bedehuis zou worden. En, wilde kerkenraad A weten, kon het contract met oefenaar Waterink na het samengaan niet worden beëindigd? Twee voorgangers was wel wat veel…

Met andere woorden: Kerk A gaf niet veel toe. Ze was immers de grootste; ze had een ‘heuse predikant’; haar kerkgebouw was het grootst; de financiële situatie zag er redelijk uit. Daaruit vloeide ook voort dat Kerk A strak op haar strepen bleef staan. Ds. Harkema wilde zijn catechisanten uit Kerk B – want sommige B-ouders stuurden hun kinderen niet naar oefenaar Waterink maar naar ds. Harkema – niet doorverwijzen naar oefenaar Waterink. Ook het dopen van B-kinderen ging niet zo soepel. Alleen als Kerk B absoluut tegen dopen in Kerk A was, wilde ds. Harkema het B-kind wel in de B-kerk dopen (als oefenaar mocht Waterink de doop niet bedienen). Maar van harte ging het niet. Zo nu en dan gingen B-leden naar de dienst in Kerk A, waardoor Kerk B langzaam aan dreigde te ‘verlopen’…

Ds. J. Offringa (1847-1928) van Dedemsvaart.

Uiteindelijk werd onder leiding van ds. J. Offringa (1847-1928) van Dedemsvaart op 24 april 1893 vergaderd over ‘ineensmelting’ van  beide kerken. Dat leverde voor Kerk B niet veel op. Alleen kreeg kerkenraad B aanvankelijk gedaan dat zijn kerkgebouw in elk geval tot 1 januari 1894 als kerkgebouw behouden zou blijven. Als de kerkenraad gefuseerd zou zijn, zou deze daarover nadere besluiten mogen nemen. Maar uiteindelijk accepteerde Kerk A ook dat voorstel niet. Bovendien – zo vond Kerkenraad A – moest een oplossing gevonden worden voor de schuld van fl. 2.700 van Kerk B (Kerk had stond fl. 1.500 in het rood) en kon van ‘ineensmelting’ alleen sprake zijn wanneer oefenaar Waterink elders werk gevonden had.

De Gereformeerde Kerk te Nieuwleusen (1893).

Oefenaar Waterink kreeg inderdaad een beroep van de gemeente van Bergentheim en begon daar op 1 oktober 1893 met zijn arbeid  nadat hij eind september 1893 afscheid van Nieuwleusen genomen had. De schulden van Kerk B waren toen voor Kerk A kennelijk niet meer doorslaggevend; deze besloot op 20 september 1893 namelijk akkoord te gaan met de ‘Vereniging’; Kerk B de dag daarop. Op maandag 2 oktober werd de zaak door ds. Offringa definitief in orde gemaakt en op zondag 8 oktober werd de eerste gezamenlijke kerkdienst in de kerk in Nieuwleusen gehouden. De kerk was zó propvol, dat kort daarop besloten werd de plaatsing van de stoelen zo te veranderen dat een aantal banken uit de kerk in Den Hulst kon worden bijgeplaatst.

Op 31 januari 1894 kon de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ de kerk in Den Hulst ‘openbaar verkopen’. Deze bracht uiteindelijk fl. 1.505 op, waarbij overigens niet waren inbegrepen de preekstoel, de banken en de stoelen, het voorlezersbankje en… het kippenhok. De koper was hoofdonderwijzer A. Jolink uit Avereest.

Het jeugdwerk.

Een van de herinneringsborden van de landelijke Gereformeerde Jongelingsbond.

Hoe het met de oprichting van de Jongelingsvereniging (JV) Obadja van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk in Den Hulst precies is gegaan is onbekend, maar ze werd in ieder geval in 1889 opgericht. In de Christelijke Gereformeerde Gemeente was ook een JV werkzaam. De verenigingen vergaderden aanvankelijk respectievelijk in Den Hulst en in Nieuwleusen. Toen de twee landelijke kerken in 1892 samengingen als De Gereformeerde Kerken in Nederland, besloten de JV’s ook samen te gaan. Ereleden waren ds. Harkema en oefenaar Waterink. De vergaderingen vonden sinds oktober 1893 alle in Nieuwleusen plaats. De kerkenraad hield toezicht op het werk van de JV’s.

De vergaderingen werden natuurlijk geopend met gebed en psalmgezang en het lezen van een bijbelgedeelte, waarna een van de jongens zijn op schrift gestelde ‘inleiding’ over een bepaald onderwerp mocht voorlezen. Het ging over een bijbelgedeelte, over een onderwerp uit de kerkgeschiedenis of over een politiek onderwerp (daarbij was de gereformeerde Anti-Revolutionaire Partij van dr. Kuyper uiteraard van groot belang). Vervolgens vond over de ‘inleiding’ een discussie plaats. Soms “werden de meest spitsvondige vragen gesteld. Zo werd naar aanleiding van een ‘inleiding’ over de Zondvloed gevraagd ‘of er ook nog mensen kort voor de zondvloed zalig zijn geworden’. Toen de inleider tot zijn spijt die vraag niet wist te beantwoorden besloten de jongelingen deze vraag eens door te spelen naar het blad van de landelijke Jongelingsbond”.

Het officiële Bondsinsigne.

De landelijke Bond van Jongelingsverenigingen op Gereformeerden Grondslag had weliswaar een serie ‘Schetsen’ – soms indrukwekkend van omvang – samengesteld, die door de jongens als bronnen gebruikt konden worden. Maar op deze vraag zullen de broeders niet gerekend hebben.

Er was sinds 1893 ook een Jongedochtersvereniging actief onder de naam ‘’Maria en Martha’, maar daarover werd al spoedig niets meer vernomen. Later meer over het jeugdwerk.

Tekening van kerk en pastorie uit 1903 (Historische Vereniging Nieuwleusen).

Een (voortgezette) Christelijke Gereformeerde Gemeente (1902).

De vreed’ en rust werd in 1900 wreed verstoord toen een nieuwe voorzanger moest worden gekozen. De kerkenraad kwam met een tweemaal afgekondigde voordracht, waaruit met grote meerderheid van stemmen G.J. Zonneberg gekozen werd (hij had een jarenlange ervaring als voorzanger in Dalfsen). Tijdens die vergadering maakten sommige gemeenteleden echter alsnog bezwaar tegen Zonneberg, maar de kerkenraad vond het niet gepast die bezwaren pas nú mee te delen, waarmee de overige  gemeenteleden het kennelijk eens waren. De voordracht met het verzoek eventuele bezwaren in te dienen was immers twee maal afgekondigd!

Wat er achter zat: de ‘bloedgroepen’ binnen de verenigde kerk speelden nog een rol. Sommige Dolerenden vonden de vroegere christelijke gereformeerden maar wereldvreemd. En op hun beurt vonden zij de Dolerenden overheersende types. Natuurlijk trachtte de kerkenraad – onder meer op 28 november 1900 – de twisten te beteugelen. Maar door een stevige ruzie tussen de nieuwgekozen voorzanger en een ander gemeentelid vond een aantal vroegere Dolerenden het tijd worden dat Zonneberg als voorzanger verdween. De classis werd er bij gehaald, die de kerkenraden van Dedemsvaart en Dalfsen aanwees om de zaak op te lossen. De twijfelachtige ‘oplossing’ was dat Zonneberg aangeraden werd op te stappen.

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913).

Een aantal medestanders van Zonneberg besloot toen in een vergadering de kerkelijke bijdragen voor het predikantstraktement in te houden. Daarom werd de classis nogmaals geraadpleegd, wat geen succes had. En zo werd door een tiental manslidmaten en elf vrouwelijke belijdende leden aan de kerkenraad meegedeeld: “Ondergeteekenden verklaren te zijn en te blijven leden der Christelijke Gereformeerde Kerk en staan in generlei betrekking met de zich noemende Gereformeerde Kerken in Nederland. De ervaring van 1892 u welbekend”. Ze zochten toen contact met de Christelijke Gereformeerde Gemeenten van Zwolle en Kampen.

Aanhef van het bezwaarschrift van ds. Van Lingen en ds. Wisse.

Maar… bestónd de Christelijke Gereformeerde Kerk dan nog steeds?!! Ja, want in 1892, toen de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken zich in de Keizersgrachtkerk officieel verenigden, waren er leden van de Christelijke Gereformeerde Kerk die het met die ‘Vereniging’ niet eens waren. Op de christelijke gereformeerde synode van 1892 werd dan ook een bezwaarschrift ingediend door een tweetal predikanten, waarmee zich een aantal ‘gewone’ gemeenteleden en gemeenten verenigde: ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) uit Zetten en ds. J. Wisse C.zn. (1843-1921) uit Den Haag.

Ds. J. Wisse Czn. (1843-1921).

Zij klaagden dat de plaatselijke gemeenten over de ‘Vereniging’ niet gehoord waren. En waarom – zo gingen ze verder – was de naam van Christus uit de nieuwe kerknaam weggelaten?! Ook waren ze het oneens met een aantal leerstukken van de Dolerenden (zoals de visie op de doop en het Verbond), terwijl ze ook vreesden dat Kuypers Dolerende Vrije Universiteit in Amsterdam de in het voetspoor van de Afscheiding ontstane Theologische School in Kampen – ‘Het Werk Gods’ – zou overvleugelen en vernietigen. Zij, zo zeiden ze, wilden ‘blijven wat wij waren, namelijk Christelijk Gereformeerd‘. Ook elders in het land ontstonden (voortgezette) Christelijke Gereformeerde Gemeenten.

Ds. G.A. Gezelle Meerburg (1841-1903).

Het vervolg van de zaak was dat de Zwolse christelijke gereformeerde predikanten G.A. Gezelle Meerburg (1841-1903) en ds. M. Schouten (1863-1917) uit Kampen in het voorjaar van 1902 de instituering van de voortgezette Christelijke Gereformeerde Gemeente te Nieuwleusen regelden. De jonge gemeente nam in januari 1903 een eigen kerkje aan het Westeinde 36 in gebruik (later het Schuttenkerkje genoemd). Overigens keerden sommige christelijke gereformeerden enige tijd later weer naar de Gereformeerde Kerk te Nieuwleusen terug (in 1952 brak de christelijke gereformeerde gemeente met het kerkverband en voegde zich bij de Oud Gereformeerde Gemeenten).

Het ‘Schuttenkerkje’ aan het Westeinde.

Hoe dan ook, de Gereformeerde Kerk te Nieuwleusen kon nu hopelijk in rustiger vaarwater haar kerkelijk leven vervolgen…!

Naar deel 3 >

© 2022. GereformeerdeKerken.info