De Gereformeerde Kerk te Buitenpost (2)

Een eigen kerkgebouw (1887).

( < Naar deel 1 ) – Op advies van het Gereformeerd Kerkelijk Congres besloot de kerkenraad al vrijwel meteen de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ op te richten. Het was de bedoeling dat ‘De Kerkelijke Kas’ het beheer ging voeren over de kerkelijke goederen, als een soort van Commissie van Beheer dus, wat haar naam in 1900 trouwens ook zou worden.

De eerste kerkdiensten van de Dolerende Kerk te Buitenpost werden in dit gebouw gehouden (foto: ‘Een Gemeente onderweg’).

Volgens de in de Doleantietijd geldende wettelijke regels konden Nederduitsche Gereformeerde Kerken geen officiële erkenning en geen rechtspersoonlijkheid verkrijgen. Maar om bijvoorbeeld een kerkgebouw in gebruik te kunnen nemen had een kerk die rechtspersoonlijkheid wél nodig! Een vereniging, óók een Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’, kon die overheidserkenning echter wél krijgen en De Kerkelijke Kas kon dus zonder problemen namens de kerkenraad het beheer over de kerkelijke goederen voeren.

Hoe dan ook, in mei 1887 werd een bouwcommissie benoemd, waarin zitting hadden de broeders J. Bulthuis (als bouwdeskundige), Ynzonides en Rispens. Het was de bedoeling een kerk en een consistorie te bouwen aan de Voorstraat. Daarvoor was in augustus voor fl. 5.200 een stuk bouwgrond gekocht, met een “huizinge [dat werd vermoedelijk de pastorie], schuur, erf, tuin en reed”. Het bouwplan voor de kerk was half juli klaar en aannemer Bulthuis, ‘de bouwdeskundige’, dacht een en ander voor fl. 4.383 te kunnen bouwen. Hij kreeg de opdracht en de bouw kon beginnen. De toen ongeveer tweehonderd volwassen gemeenteleden hadden intussen fl. 5.000 bijeengebracht.

De nieuwe kerk en de pastorie (hier rond 1916). Foto: ‘Een Gemeente onderweg’.

Op zondag 6 november 1887 werd het kerkgebouw in gebruik genomen. De banken waren vervaardigd voor fl. 685, er waren stoelen gekocht om in rijen voorin de kerk te zetten (de vrouwenzitplaatsen), die ruim fl. 10 per zes kostten, en er was een kachel in de kerk geplaatst. De kanselbijbel kostte fl. 10. De kerk had ook een galerij (die in 1913 vergroot werd met aan weerszijden twee rijen banken), waar enige tijd les gegeven werd aan kinderen van de christelijke school. Ook werd de tuin rond de pastorie klaar gemaakt. ‘De drie meest behoeftige armen’ kregen een baan als kerkschoonmaker.

‘De Heraut’, 6 november 1887.

De boekhouding.

In 1887 werd geregeld hoe de inkomende gelden door De Kerkelijke Kas beheerd moesten worden. Afgesproken werd een collectekistje met slot te laten maken, bestaande uit twee vakken: één voor ‘de armen’ (dus voor de diaconie) en één voor De Kerkelijke Kas. De opbrengsten werden tijdens de kerkenraadsvergaderingen geteld en het kistje werd in de pastorie bewaard. Als sleutelbewaarder werd de oudste diaken aangesteld.

Ds. J.D. van der Velden (van 1887 tot 1889).

‘De Heraut’, 20 november 1887.

De zondag na de ingebruikname van de kerk, dus op 13 november, deed de eerste predikant intrede: kandidaat J.D. van der Velden (1859-1947), die kort tevoren door de classis geëxamineerd en toegelaten was. Al in mei was met het beroepingswerk begonnen. De kerkenraad was volgens de consulent, ds. G.H. van Kasteel (1850-1931), echter te snel te werk gegaan omdat men niet eerst de kerkorde had geraadpleegd en bovendien niet eerst inlichtingen ingewonnen had.

De consulent van de Dolerende Kerk van Buitenpost, ds. G.H. van Kasteel (1850-1931).

En vonden de gemeenteleden het wel goed? Had de kerkenraad de manslidmaten eigenlijk wel gehoord, zoals kerkordelijk vereist was? Hoe dan ook, het kwam allemaal in orde. Kandidaat Van der Velden  werd door ds. Van Kasteel bevestigd met de woorden van 1 Timotheüs 4. Ds. Van der Veldens intreepreek was naar aanleiding van 2 Korinthe 1: ‘Niet dat wij heerschappij voeren over uw geloof, maar wij zijn medewerkers uwer blijdschap’.

Ds. J.D. van der Velden (1859-1947).

Belangrijk tijdens zijn predikantschap in Buitenpost was dat in 1889 voor fl. 220 een klein kerkorgel gekocht werd. De predikant was precies twee jaar aan de kerk van Buitenpost verbonden. Op 10 november 1889 nam hij afscheid. Al voor die tijd begon de kerkenraad met het beroepingswerk, dat ook precies twee jaar duurde.

Ds. A. Dekkers (van 1891 tot 1898).

Uiteindelijk viel de keuze van de gemeenteleden en de kerkenraad op ds. A. Dekkers (1855-1943) van Oldekerk, wat overigens geen Dolerende Kerk was, maar een Christelijke Geformeerde Gemeente (uit de Afscheiding van 1834 afkomstig) – slechts één van de ruim 30 stemgerechtigde manslidmaten was tegen. Op 10 november 1891 deed hij intrede.

In 1893 liet de Gereformeerde Kerk te Buitenpost in de Nieuwe Laan enkele diaconiewoningen bouwen (rechts een deel ervan).

Natuurlijk werd geregeld gesproken over het diaconale werk in de gemeente. Werden de behoeftige gemeenteleden tot 1892 vooral geholpen door het geven van geld, kleding en voedsel, in dat jaar sprak men ook over de bouw van een aantal diaconiehuisjes. Eerst dacht men als locatie aan de tuin naast de kerk, maar uiteindelijk werd in januari 1893 een stuk grond gekocht tegenover het toenmalige gemeentehuis Nijenstein. J. Bulthuis was de laagste inschrijver bij de aanbesteding en mocht de huisjes voor fl. 5.000 bouwen. Y. van der Veen uit Groningen was de architect.

Ds. A. Dekkers (1855-1943).

De Gereformeerde Kerk te Buitenpost (1892).

Tijdens het predikantschap van ds. Dekkers veranderde de naam van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Buitenpost. Dat kwam door de landelijke kerkenfusie van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, respectievelijk afkomstig uit Afscheiding en Doleantie. Door de landelijke synodes was onder meer afgesproken dat de nieuwe naam van de verenigde kerk zou zijn De Gereformeerde Kerken in Nederland. Ook de kerkenraad van Buitenpost verklaarde zich akkoord met de fusie en heette sindsdien dus De Gereformeerde Kerk te Buitenpost.

In 1894 ontstond de ‘Jonge Dochtersvereniging’. Aanvankelijk hielden de meisjes van deze vereniging zich bezig met naai- en breiwerk, met het doel daarvan kleding te vervaardigen. In samenwerking met de diaconie werden de kledingstukken uitgedeeld aan de behoeftige gemeenteleden. Dat werk deden de meisjes in elk geval tot de Tweede Wereldoorlog.

Zendingsdagen in Buitenpost (1896).

Ds. P.N. Kruyswijk (1855-1902) van Kollum had de leiding bij de Zendingsdag van 1896 te Buitenpost.

Eens per jaar werd in de provincie een Zendingsdag gehouden. In 1896 was deze in Buitenpost. De Kollumer classisnotulen vertellen: “Ds. [P.N.] Kruyswijk [1855-1902] brengt mondeling verslag uit van den Zendingsdag, voor korten tijd te Buitenpost gehouden. De gunstige resultaten geven Z. Eerw. aanleiding om de classis aan te raden een volgend jaar weer zulk een samenkomst uit te schrijven. De voorzitter bedankt ds. Kruyswijk voor zijn moeite en geeft diens wenk aan de vergadering ter overweging. Ds. Dam vraagt of het niet goed zou wezen om zulk een Zendingsdag eens op eene andere plaats te houden. Echter besluit de classis om voor een volgend jaar ook weer te Buitenpost te vergaderen”.

In 1897 werd dus opnieuw te Buitenpost een Zendingsdag gehouden. Maar de resultaten vielen tegen. Zelfs bleek dat niet alle kerken in de classis Kollum het houden van de Zendingsdag aan de gemeenteleden bekend gemaakt hadden. De Kollumer classisnotulen van november 1897 melden: “De belangstelling was lang niet zoo groot als de zaak wel verdiende. Zelfs gaat het gerucht dat de kerkeraad van Twijzel geweigerd heeft dien dag aan de gemeente bekend te maken, en deze zaak in het openbare gebed te gedenken. De kerken worden daarom tot grotere belangstelling opgewekt”.

Dr. H.H. Kuyper (1864-1945) van Leeuwarden was verhinderd…

“Hierbij kwam nog de teleurstelling dat dr. H.H. Kuyper [1864-1945] van Leeuwarden, door de Deputaten voor de Zending aangezocht om op dien dag een referaat te houden, aan dit verzoek niet kon voldoen. Verder is nog moeite gedaan voor een tweede spreker, doch tevergeefsch. Door de nood gedrongen heeft een der deputaten, ds. Kruyswijk, het op zich genomen om deze leemte aan te vullen. En alzoo werden we op dien dag vergast op eene schone rede van ds. H.J. Kouwenhoven [1862-1931] uit Groningen en een woord van ds. Kruyswijk over De kleinste zuster naar aanleiding van Hooglied 8. De collecte bedroeg fl. 29. Overgebleven fl. 24 (de spreker kostte fl. 5)”.

Ds. Dekkers nam op 20 maart 1898 afscheid van de gemeente van Buitenpost en vertrok naar de kerk van Veere.

Ds. S. Bosma (1898 tot 1921).

Ds. S. Bosma (1858-1936).

Op 23 oktober 1898 deed ds. S. Bosma (1858-1936) uit Wommels intrede in Buitenpost. Bijna vijfentwintig jaar diende hij de Gereformeerde Kerk te Buitenpost en ‘drukte daarom het gereformeerde stempel op de gemeente’. Hij blies het zendingswerk in de gemeente nieuw leven in door een Zendingsvereniging op te richten. Deze had tot doel bij de gemeenteleden belangstelling voor het zendingswerk te wekken en bovendien om geld bijeen te brengen voor het werk op de zendingsvelden van de Gereformeerde Kerken.

De vereniging vergaderde gedurende de wintermaanden vijf keer. Dan werd vooral gesproken over de gereformeerde beginselen voor de zending en een van de leden hield dan een inleiding hield over onder meer de bekende zendelingen van eeuwen her (Bonifatius, enz.).

Ds. Lion Cachet (1835-1899).

Ook werd voorgelezen uit het vuistdikke boek van ds. F. Lion Cachet (1835-1899), die in 1901 in Indië een inspectie uitvoerde op de zendingsvelden van de Nederlandsche Gereformeerde Zendings Vereeniging (NGZV) op Java, die zouden worden overgenomen door de Gereformeerde Kerken in Nederland. De conclusie van ds. Lion Cachet in zijn uitvoerige reis- en inspectiebeschrijving was in grote lijnen dat de zendingsvelden er beroerd bij lagen…

Het boek van ds. F. Lion Cachet (1835-1899) over zijn inspectiereis naar de zendingsvelden in Indië, waaruit werd voorgelezen tijdens de zendingsbijeenkomsten te Buitenpost.

De Knapenvereniging (1918).

Ook aan het het jeugdwerk werd aandacht besteed. Zo werd in 1918 een Knapenvereniging (voor jongens tot 16 jaar) opgericht, de kweekplaats voor de Jongelingsverenigingen (de jongens van 17 jaar en ouder). Al in 1914 hadden de gemeenteleden de oprichting van een Knapenvereniging – voor jongens tot 16 jaar – erg nodig gevonden, maar mogelijk dat de Eerste Wereldoorlog roet in het eten gooide. Weliswaar bleef ons land toen neutraal, maar de economische toestand in de wereld werd door de oorlog ook in ons land een stuk slechter. De diaconie had ook in Buitenpost de handen vol aan de verzorging van behoeftige gemeenteleden.

Het eerste nummer van het Gereformeerd Knapenblad.

Na de oorlog kwam er meer ruimte voor extra activiteiten. Op 8 december 1918 werd de eerste vergadering van de Knapenvereniging gehouden die natuurlijk onder leiding stond van een volwassene. Voor de pauze werd de Bijbelse Geschiedenis bestudeerd en na de pauze de Vaderlandse Geschiedenis. Maar al gauw werden ook voordrachten gehouden. “Het is opvallend hoe vaak na de pauze werd begonnen met het zingen van een couplet van het Wilhelmus”.

Er kwam ook een Kleine Meisjes Vereniging (voor de leeftijd tot 16 jaar), die ‘Van Knop tot Bloem’ heette.

Het kerkgebouw.

Zo zag de gereformeerde kerk van Buitenpost er in die tijd uit.

Omdat er in de kerk vlak voor de Eerste Wereldoorlog te weinig ‘mannenplaatsen’ beschikbaar waren (mannen en vrouwen zaten zoals in veel andere kerken gescheiden van elkaar) werd besloten de galerij met twee rijen banken aan weerszijden te vergroten. In 1914 werd de kerk bovendien geverfd. Maar waar moest de gemeente zolang dan samenkomen? Afgesproken werd de kerk in twee keer te verven, waardoor tijdens elke verfbeurt 280 zitplaatsen behouden bleven. Wel werd de ouders verzocht hun kinderen tijdens de verfperiode thuis te laten, maar ds. Bosma zegde toe om ’s avonds kinderkerk te houden. Zo gezegd, zo gedaan.

In 1921 werd het kerkgebouw aangesloten op het elektriciteitsnet. Maar het zitplaatsentekort – dat eerder aanleiding gaf de galerij uit te breiden – maakte het in 1923 noodzakelijk de kerk te vergroten en grondig op te knappen, of… een nieuwe kerk te bouwen. De gemeentevergadering stemde in grote meerderheid voor nieuwbouw, maar de kerkenraad kon daaraan om financiële redenen geen gevolg geven. Vandaar dat de kerkenraad besloot tot een ingrijpende verbouwing en vergroting van de kerk. Daardoor werd het aantal zitplaatsen uitgebreid tot zeshonderd. Ook het kerkdak werd vernieuwd, terwijl de kerk bovendien werd uitgebreid met een extra vleugel, en ook werd een nieuwe galerij in de kerk aangelegd. Tijdens de verbouw mochten de kerkdiensten in de hervormde kerk gehouden worden.

Een nieuw orgel (1899).

In 1899 werd het tien jaar eerder aangeschafte orgeltje vervangen door een nieuw instrument. De gelden daarvoor werden bijeengebracht door middel van een rondgang door de gemeente. De orgelbouwer kreeg opdracht om voor fl. 1.000 een nieuw orgel te bouwen, waarbij overigens ook de opbrengst van oude orgeltje was inbegrepen; maar dat was vast niet veel.

Ds. Bosma vertrekt (1921).

Het monument op het graf van ds. S. Bosma (foto: Historisch Genootschap Lochem).

Op 22 mei 1921 nam ds. Bosma afscheid van Buitenpost en vertrok naar de kerk van Lochem en Barchem. Een van zijn opvolgers, ds. C.J. Goslinga, schreef in 1936 in een In Memoriam over hem: “Ds. Bosma heeft diep gegraven om het onkruid op te sporen en uit te roeien; vele onschriftuurlijke, ongereformeerde en ongezonde voorstellingen heeft hij mogen bestrijden en opruimen. Hij was een brandende en lichtende kaars. Hij was vurig van geest. Hij streed met onbluschbaren ijver tegen al wat den geestelijken welstand der gemeente bedreigde. (…) Zijn catechisaties hadden een goeden naam. Volgens het getuigenis van vele oud-catechisanten wist hij de grondwaarheden onzer belijdenis er met zooveel ernst en volharding en geduld in te hameren, dat zij er niet meer uitgingen.”

Naar deel 3 >

© 2022. GereformeerdeKerken.info