De Gereformeerde Kerk te Burgum (2)

( < Naar deel 1 ) – Had de ouderling die in 1876 aftrad gelijk, toen hij vond dat de ouderlingen in de kerkenraad veel te veel overwicht hadden? (Ook) later werden diakenen kennelijk niet als volwaardige leden van de kerkenraad gezien.

Ds. J. Kooi (1848-1925) van Bergum.

In 1900 bijvoorbeeld schreef scriba De Vries (een van de steunpilaren van de kerk): “Alleen de ouderlingen zijn lid van de kerkeraad, de andere broeders zijn hospitanten”. De diakenen waren daarover verontwaardigd en van de weeromstuit besloten zij – en ze deelden dat ook aan de kerkenraad mee – dat ‘zij niet meer bij den uitgang der kerk willen collecteeren voor de kerkelijke inkomsten en voortaan ook niet meer voor den aanvang der kerkelijke samenkomsten wenschen te vergaderen met den kerkeraad, en zulks omdat een paar leden van den kerkeraad beweerd zouden hebben, dat de diakenen niets meer waren dan de Commissie van Administratie en de koster”.

Ds. Kooi stelde toen voor de diakenen wél bij de kerkenraadsvergaderingen toe te laten, maar dan alleen met adviserende stem. Ook dat vonden de ouderlingen echter onaanvaardbaar en afgesproken werd toen dat de diakenen de kerkenraadsvergaderingen alleen zouden bijwonen als er geen tuchtzaken te behandelen waren. Maar die stonden eigenlijk altijd op het programma…

“Alle kerkmeubels weghalen wegens instortingsgevaar!”

De gereformeerde kerk, die in 1872 in gebruik genomen was, werd bouwvallig…

Al in 1889 constateerde men dat in de kerk ‘te veel klank’ was. Het galmde er teveel. Vandaar dat men besloot ‘losse kramdraden op de balken’ aan te brengen, wat de galm zou verminderen. Maar vanwege de hoge kosten ging dat plan niet door. Misschien was het dan handiger om de kraak (de galerij) met kleden af te sluiten, net zoals je in een woonkamer beter geluid krijgt als er gordijnen hangen? Maar… ook dat kostte te veel.

Andere bouwkundige problemen zouden echter nog veel meer geld kosten! Men constateerde in 1894 namelijk dat er scheuren in de muren ontstonden! En ook verzakte de toren: “Toren en kerk worden van elkaar gescheiden door een gapende wonde”, zo klonk de alarmerende mededeling. Drie architecten werd gevraagd ‘welke de beste en de goedkoopste manier is om het kerkgebouw voldoende te herstellen’. Architect Hellinga uit Veenwoudsterwal stelde voor de kerk grondig te verbouwen. Maar… waarmee moest dat betaald worden?

De kerkdiensten werden enige tijd  in de christelijke school gehouden…

In augustus 1895 was het zelfs zover dat men ‘niet meer zonder gevaar in de kerk kan vergaderen’. Daarom werden de kerkdiensten in de school gehouden. Om het schoolbestuur tevreden te stellen zou eens per maand tijdens de kerkdienst voor de school gecollecteerd worden. Hellinga adviseerde op een gegeven moment zelfs om alle kerkmeubels uit de kerk weg te halen wegens instortingsgevaar. Alles werd de kerk uitgesleept!

De plannen.

De kosten van de reparatie zouden worden gefinancierd middels fl. 500 van de eigen gemeenteleden, door een lening van fl. 1.000 van W.C. van Munster en met geld dat verkregen werd door in andere kerken te collecteren. Toen eind 1895 ongeveer fl. 1.400 in kas was kon de kerkenraad de opdracht tot de verbouw geven. De kerkenraad besloot “dat het wenschelijk is de muren tot het vierkant der ramen af te breken en dan de spitsbogen der ramen weg te laten; dat er een plaffond van kraalschroten in de kerk moet aangebracht worden; dat er geen toren meer op de kerk moet, maar een koepeltje, een spitsje op een blokje van steen; dat de kerk gedekt zal worden met pannen en niet weer met leien; dat de kerkeraad de afbraak aan zich zal houden; dat alles zo goedkoop mogelijk moet, zelfs al zal de fraaiheid van het gebouw er onder lijden, zoodat als voor fl. 1.700 een enigszins dragelijk gebouw te verkrijgen is, geen fl. 2.000 mag besteed worden”.

In 1895/1896 werd de kerktoren afgebroken en werd de kerk voorzien van een nieuwe voorgevel.

Uit acht inschrijvers bleek dat A.A. Hoekema uit Dantumawoude tot opluchting van de kerkenraad met fl. 1.458 de laagste inschrijver was. Een paar dagen later begonnen de arbeiders met hun werkzaamheden. Toen het hoogste punt bereikt was (toen ‘de meiboom op het dak kon’) werd voor de timmerlieden een feestelijke avond georganiseerd, waarbij zij op chocolade en koek getrakteerd zouden worden. In juli 1896 was de kerk klaar! Zonder toren. Maar ook zonder die toren was het een keurig kerkgebouw geworden met indrukwekkende spitsboogramen!

Een lokaal met kosterswoning.

In 1903 kwam de volgende bouwkundige zaak om de hoek kijken: de bouw van een lokaal met kosterswoning bij de kerk. Dat moest fl. 1.200 gaan kosten, waarvoor een lening werd afgesloten. De bouw was betrekkelijk snel voor elkaar, want nog hetzelfde jaar verrees het gebouw voor de kerk, ‘langs den bestaanden straat’, de tegenwoordige Tsjibbe Geartsstrjitte.

Ondertussen kreeg het orgel, dat in 1876 in gebruik genomen was, steeds meer storingen, voornamelijk veroorzaakt door vocht. De organist had in 1885 al eens opdracht gehad om ‘te willen zorgen om een zekere hoveelheid ongebluschte kalk van binnen in het kerkorgel te laten brengen, met het oog er op dat hetzelve zoo vochtdelen tot zich trekt, waardoor het orgel thans in disharmonie is’. Hoe dan ook, de kerkenraad besloot in 1905 tot de aanschaf van een nieuw orgel.

De ‘Westelijke Buurt’ in Bergum, lang geleden…

Zondagsschool.

De Gereformeerde Kerk had nog niet de beschikking over een zondagsschool. De Baptisten hadden er een op de Zomerdijk, maar het was ‘onverantwoordelijk’ om de kinderen daarheen te sturen. Vandaar dat men in 1902 ging onderzoek of er op de Tuskendiken een zondagsschool gesticht kon worden. Lukte niet. Daarom gebeurde er toen enige tijd niets, maar in 1904 kon men er uiteindelijk toe komen in het nieuwe lokaal bij de kerk een zondagsschool te beginnen. Het bezoeken van de zondagsschool was – zo meende de kerkenraad – vooral van belang voor de kinderen die niet naar ‘onze christelijke school’ gingen. Wie weet kwamen er in het lokaal bij de kerk ook wel kinderen uit andere kerken! De pret duurde slechts een jaar. Want in 1905 werd een hervormde zondagsschool geopend ‘en de verwachting is dat onze eigen zondagsschool daardoor voor het grootste deel ontvolkt zal worden’. Hoewel ds. Kooi de opheffing liever niet wilde, waren de ouderlingen unaniem voor opheffing.

De landelijke Gereformeerde Zondagsschoolvereniging ‘Jachin’ zorgde voor allerlei zondagsschoolmateriaal voor de zondagsscholen.

Elektrisch licht!

In 1911 werd Bergum op het elektrisch licht aangesloten. De predikant deelde mee dat hij ook graag in de pastorie een aansluiting wilde hebben. Dat gebeurde. Ook ‘het lokaal’ kreeg een aansluiting, maar om de kerk ook meteen te voorzien van elektrische lampen was financieel nog niet haalbaar. Dat kon pas in 1914 gebeuren. Fl. 80 kostte dat.

De brugwachter mag geen belijdenis doen.

Om deze draaibrug ging het allemaal…

In 1911 schreef de kerkenraad een brief aan Gedeputeerde Staten om de draaibrug van Bergumerdam dicht te houden op zondag. Anders moest de brugwachter op zondag werken. Toen brugwachter Bouma zich dat jaar namelijk bij de kerkenraad meldde met de vraag of hij belijdenis mocht doen, werd hij door de kerkenraad niet toegelaten, omdat hij op zondag werkte; en dat was een zonde.

De classis besliste echter negen maanden later dat het beroep van brugwachter geen belemmering mocht zijn om belijdenis van het geloof af te leggen. De kerkenraad stemde er met een kleine meerderheid mee in (dominee was tegen). Maar dertien gemeenteleden protesteerden tegen die beslissing, omdat de zondag daardoor ‘ontheiligd’ zou worden. Sommigen wilden zich zelfs laten uitschrijven uit de kerkelijke administratie. De kerkenraad ging toen overstag (maar dominee bleef tégen).

Weer kwam de classis er aan te pas die een commissie benoemde om met de bezwaarmakers tegen het classisbesluit te gaan praten. Eén van de aan de bespreking deelnemende predikanten, ds. K. Minnema (1882-1939) van Garijp, was ‘geschokt bij het aanhoren van alles wat besproken werd’. Het zal er wel heftig aan toe gegaan zijn. Uiteindelijk mocht Bouma in 1912 toch belijdenis doen!

Ds. K. Minnema (1882-1939): ‘geschokt’.

Er waren nog meer wanklanken: twee gemeenteleden speelden mee in het fanfarekorps in het dorp. Dat vond ds. Kooi maar niks. In een preek besteedde hij er aandacht aan met de woorden dat er een ‘verkeerde strooming’ was in de gemeente die wereldgelijkvormig werd, waarmee hij het meedoen aan de fanfare bedoelde. “Zijn woorden waren aanleiding tot opspraak en bitterheid”. Ds. Kooi gaf later op de kerkenraad toe dat hij dat beter niet had kunnen zeggen.

Ds. Kooi vroeg trouwens in 1918 – de ‘Grote Oorlog’ was bijna afgelopen – emeritaat en kreeg het. Op 1 oktober dat jaar nam hij afscheid van zijn gemeente.

Ds. F.H. van Loon (van 1919 tot 1923).

Op 21 september 1919 deed ds. F.H. van Loon (1884-1939) van Burum intrede in Bergum. “Met grote liefde kon hij tijdens zijn beste jaren spreken over zijn werk. Opgewekt studeerde hij voor zijn preken. Voor zover bekend heeft hij nimmer van zijn aangeboren vaardigheid om te improviseren op den kansel gebruik gemaakt. Door nauwkeurige exegese poogde hij steeds, wat professor T. Hoekstra (1880-1936) [van ‘Kampen’] noemde ‘de speciale gedachte van iederen tekst’ naar voren te brengen. Daardoor bleef hij frisch en verviel hij zelden tot algemeenheden, waar hij ook zoo doodsbenauwd voor was”. Aanvankelijk woonden ds. Van Loon en zijn gezin in de woning van hoofdmeester Swart van de Christelijke School. Want de pastorie was nog niet gereed.

Ds. F.H. van Loon (1884-1939).

Ds. Kooi preekt vanuit de kerkbank.

Emeritus-predikant Kooi bleef na zijn emeritaat in Bergum wonen en had het er niet makkelijk mee dat hij niet meer kon preken. Soms stond hij tijdens een kerkdienst op en begon een preekte te houden. In februari 1921 gebeurde dat ook weer, al wordt nergens verteld wat er precies gebeurde. Maar zelfs de classis moest er aan te pas komen, want het was ‘een droevige geschiedenis met onze emeritus predikant ds. J. Kooi’. Tijdens de kerkenraad van 11 februari 1921 werd het besluit van de classis – ondersteund door de Deputaten van de provinciale synode – voorgelezen: ‘Ds. J. Kooi is geschorst in zijn ambtelijk werk voor den tijd van twee jaar, met behoud van pensioen’. Ook mocht hij niet meer aan het Avondmaal deelnemen.

Bijna een jaar later vroeg hij weer toegang tot het avondmaal. Hij had berouw. Een jaar daarna werd de schorsing door de classis opgeheven.

De kerk vergroot.

Het aantal gemeenteleden en daarmee ook het aantal kerkgangers groeide tijdens de ambtsperiode van ds. Van Loon behoorlijk. Er waren plaatsen te weinig. Vandaar dat de kerkenraad besloot het aantal zitplaatsen uit te breiden, waarvoor de aannemers A. Hoekema en H. de Boer zorg droegen, tegen betaling van fl. 2.055. De kerkdiensten werden gedurende enkele weken in de hervormde kerk gehouden.

De kerk met rechts het lokaal met kosterswoning.

Ook de beschikbare ruimte in ‘het lokaal’ bij de kerk gaf problemen. Het gebouwtje moest worden uitgebreid. Omdat er een nieuwe koster kwam kon als oplossing bedacht worden: een nieuwe kosterswoning in de tuin van J. Weeber, die het zelf aanbood en bovendien beloofde het huisje op eigen kosten te zullen bouwen! De kosterswoning bij het lokaal kwam dus vrij en die kon als tweede lokaal gebruikt worden! Problemen opgelost.

Verenigingen.

Tijdens de ambtsperiode van ds. Van Loon werd ook de eerste jeugdouderling benoemd (februari 1923). — De inmiddels zes ouderlingen kregen elk een eigen wijk te bewerken (per 1 januari 1922). — In de herfst van 1922 werd een Zendingsvereniging opgericht, die belangstelling voor de zending moest wekken en ook tot taak had geld in te zamelen voor de arbeid op de gereformeerde zendingsvelden (vooral Soemba en Midden Java stonden erg in de belangstelling). — Op 5 januari 1923 werd een Vrouwenvereniging opgericht die als ‘Zusterkring’ door het leven ging. Het doel van die vereniging was onder meer ‘te arbeiden voor het (gereformeerde) Petronella Zendingshospitaal op Midden Java.

De hoofdingang van het ‘Petronella Zendingshospitaal’ op Midden-Java.

Het jeugdwerk werd ook niet vergeten: er waren al een Jongelingsvereniging ‘Klimop’ (voor de 16 plussers), een Knapenvereniging (voor jongens van 12 tot 16 jaar), een Jongemeisjesvereniging ‘Ruth’ (voor meisjes van 12 tot 16 jaar) en twee Jongedochtersverenigingen: de studievereniging Trijfena en de naaivereniging Trijfosa. Trijfosa maakte kleding voor de diaconie, die eens per jaar werd uitgedeeld aan de behoeftigen in de gemeente. De beide laatstgenoemde verenigingen fuseerden later tot één vereniging met de naam ‘Maria-Martha’, waarmee de doelstellingen van de beide clubs goed werden weergegeven.

Ds. Van Loon nam op 23 april 1923 afscheid en vertrok naar de kerk van Smilde.

Ds. I. Tonkens (van 1923 tot 1927).

Ongeveer even lang als zijn voorganger stond de volgende predikant in Bergum: ds. I. Tonkens (1879-1935) uit Lutjegast, die op 14 oktober 1923 intrede deed.

Aanvankelijk werden de zitplaatsen in de kerk nog steeds verhuurd.  Dat bracht veel geld op (in 1923 maar liefst fl. 2.800), en het kerkegeld moest immers ergens vandaan komen! Maar er ontstond steeds meer weerstand tegen de wijze van verhuren; men wilde de plaatsen liever ‘vrij’ hebben. Een maand later werd het verhuren inderdaad afgeschaft en ging men over op ‘vaste [gereserveerde] plaatsen’, met dien verstande dat de plaatsen ‘vrij’ waren als het orgel begon te spelen (later werd een lampje aangelegd dat aangaf dat de plaatsen ‘vrij’ waren zodra het begon te branden).

Ds. I. Tonkens (1879-1935).

Toen bleek echter dat de kerk met haar 382 zitplaatsen intussen te klein geworden was (er waren zeventig plaatsen te weinig), waardoor niet iedereen een vaste plaats kon krijgen. Kon er misschien een vergrote galerij komen? Architect Eldering uit Hoogkerk onderzocht de mogelijkheid om de bestaande galerij uit te breiden, maar ontraadde het omdat ‘het de kerk zou ontsieren’. Daar bleef het bij.

Ds. Kooi overleden.

Oud-predikant Kooi overleed op 13 december 1925 en werd bij de Kruiskerk in Bergum begraven; hij werd ten grave gedragen door zijn catechisanten. De kerkenraad besloot een ‘eenvoudig monument’ op zijn graf te plaatsen, wat ongeveer fl. 150 kostte. Een rondgang door de gemeente bracht fl. 138 op, wat de kerkenraad ‘teleurstellend’ vond. De kerk droeg daarom fl. 12 bij, dus dat viel nog mee; er kwam in elk geval een mooi monument op zijn graf. Later werd bij de nieuwe kerk, De Ikker, zelfs een straatnaam naar hem genoemd: het ds. J. Kooiplein.

De steen op het graf van ds. Kooi.

En verder…

In de herfst van 1922 kreeg de kerk een schilderbeurt en konden de kerkdiensten op enkele zondagen niet in de kerk gehouden worden. Ze werden gedurende die tijd verplaatst naar het in 1904 opgerichte hervormde evangelisatiebouw aan de Molenweg. — Omdat de financiën van de kerk niet rooskleurig waren moest de kerkenraad in 1927 bezuinigen. Ds. Tonkens was bereid fl. 250 van zijn traktement in te leveren, al stemde de kerkenraad er mee in dat hij dan de kerkelijke bijdrage van fl. 100 niet hoefde te betalen. — Op 24 april 1927 nam ds. Tonkens afscheid van Bergum wegens zijn vertrek naar de Gereformeerde Kerk te Epe.

In de herfst van 1923 werden de kerkdiensten in het hervormd evangelisatiegebouw gehouden, omdat de eigen kerk geschilderd werd.

Ds. W.H. van der Vegt (van 1927 tot 1931).

Op 13 november 1927 deed ds. W.H. van der Vegt (1895-1944) van Drachtster Compagnie intrede, nadat hij voor dertien andere beroepen bedankt had. “In zijn gymnasium- en studententijd stond hij zeer kritisch tegenover de gereformeerde leer, tegenover wat hij noemde de ‘heilige huisjes’. Door diepgaande studie te maken van Calvijn en het Calvinisme is hij tot andere gedachten gekomen en is hij in de beste zin van het woord gereformeerd geworden. Ds. Van der Vegt was wars van alle eigenwaan en menschenverheerlijking. Hij haatte alle pose en gewichtigdoenerij. Als anderen soms een scherp woord en een hard vonnis gereed hadden, dan waren er bij ds. Van der Vegte milde handen en vriendelijke oogen. Dan was er bij hem de teere zorg van den trouwen herder over het afgedwaalde schaap”.

Ds. W.H. van der Vegt (1895-1944).

“Natuurlijk had ook ds. Van der Vegte zijn gebreken. Menschenkennis was niet zijn kracht en meermalen is daarvan misbruik gemaakt. Hij kon zoo moeilijk iemand wantrouwen. Soms ook was hij te spontaan en liet hij zich voor een oogenblik meeslepen, zooals dat een tijdlang het geval is geweest met de nieuw opkomende richting in de Gereformeerde Kerken, die hij aanvankelijk toejuichte maar waartegen hij later ernstige bezwaren had, omdat zij naar hij vreesde zou leiden tot sektevorming en afbraak van de kerk”.

Te weinig ruimte…

In 1928 werd het gebrek aan ruimte in ‘het lokaal’ bij de kerk besproken. Verscheidene mogelijkheden werden nagegaan, maar pas in 1929 kon actie ondernomen worden, want toen werd achter de kerk een stuk grond te koop aangeboden. De kerkenraad kocht een perceel van 70 m², waarop in de herfst van 1929 door aannemer A. Hoekema een nieuwe consistorie en een catechisatielokaal gebouwd werden; de kosten bedroegen inclusief schilderwerk en inrichting enz. bijna fl. 5.500.

Ook in de kerk was te weinig ruimte. Eigenlijk moest de kerk uitgebreid worden, maar omdat er plannen waren om in het naburige Noordbergum een zelfstandige Gereformeerde Kerk te stichten (daar was al een evangelisatielokaal), werd besloten vooralsnog niet tot uitbreiding over te gaan. De zelfstandig wording van Noordbergum ging de kerk van Bergum immers leden kosten (het ledental van de kerk van Bergum was eind 1929 bijna 690).

Ds. Van der Vegt vertrekt (1931).

Ondertussen ontving ds. Van der Vegt veel beroepen van allerlei kerken, maar aanvankelijk bedankte hij overal voor. Toen de kerk van Goes hem in mei 1931 beriep nam hij het echter aan en nam op 23 augustus dat jaar afscheid van Bergum.

Ds. E. Nawijn (van 1931 tot 1947).

Ds. E. Nawijn (1904-1996).

Op 20 december 1931 deed de opvolger van ds. Van der Vegt intrede in Bergum. Het was ds. E. Nawijn (1904-1996) van Oosternijkerk. Deze predikant bleef ongeveer zestien jaar als predikant aan de kerk van Bergum verbonden.

De Crisisjaren ’30.

De crisisjaren waren aangebroken. In oktober 1929 crashte de Beurs van Wallstreet in New York; de wereld werd ondergedompeld in een allesbeheersende economische crisis. Ook in Nederland streden armoede en werkloosheid om de voorrang. De kerk ontkwam niet aan bezuinigingen: de diaconie had haar handen vol aan de ondersteuning van de behoeftigen en de gemeente. Ds. Nawijn stelde voor om zijn jaartraktement van fl. 3.500 met fl. 300 te verlagen. Daarmee was de kerkenraad uiteraard erg blij: “Daaruit blijkt dat zoo de moeilijkheden samen gedragen worden in volkomen harmonie”. Hetzelfde deed de weduwe van ds. Kooi. Zij stond 10% van haar pensioen af. In 1935 stelde de predikant opnieuw voor zijn jaartraktement te verlagen van fl. 3.200 naar fl. 3.000. Hetgeen geschiedde.

De verenigingen.

De al eerder genoemde verenigingen waren nog steeds actief en in 1932 werd op aandringen van ds. Nawijn ook een Mannenvereniging opgericht, die meteen al achtentwintig leden telde. De Vrouwenvereniging, c.q. Zusterkring, werd in 1933 onder kerkelijk toezicht geplaatst, zoals met de kerkelijke verenigingen meestal het geval was. De eerder opgerichte Evangelisatievereniging was teniet gegaan, maar op initiatief van ds. Nawijn in 1932 opnieuw in het leven geroepen. Ook was er een Zendingscommissie.

Het interieur van de kerk in de jaren ’30 (foto: ‘Mogten wij zeggen: Ebenhaëzer’).

En verder…

In 1934 verscheen het eerste nummer van een maandelijkse kerkbode, Ons Kerkblad, Orgaan van de Gereformeerde Kerk te Bergum, die op initiatief van de predikant het licht zag. De oplage was bij de start 250 exemplaren terwijl de kosten werden opgebracht door advertenties. — In diezelfde tijd werden in de kerk de eerste aansluitingen van de kerktelefoon gerealiseerd. Zieken en bejaarden konden nu ook de diensten meemaken. — Het abonnement dat de kerkenraad had op het landelijke prekenblad Menigerlei Genade (handig voor het vinden van een geschikte preek als er ‘preeklezen’ was) werd in verband met de slechte economische toestanden in de jaren ’30 opgezegd. — Hoewel niet iedereen blij was met het zingen uit de uitgebreide (maar nog steeds erg dunne) bundel Eenige Gezangen besloot de kerkenraad daar in de zomer van 1934 toch toe.

In 1934 werd besloten ook uit de bundel ‘Eeenige Gezangen’ te zingen.

Kerkbouwplannen.

Ondanks de economische crisis werd in de dertiger jaren opnieuw gesproken over de te klein wordende kerk (de gemeente groeide gewoon door). Op 1 januari 1937 was de ‘magische grens’ van 800 leden overschreden. Er werden plannen bedacht om de kerk uit te breiden of zelfs over te gaan tot nieuwbouw! Vandaar dat de kerkenraad aan de gemeentevergadering voorstelde ‘pogingen in het werk te stellen voor de bouw van een nieuwe kerk; te trachten het daarvoor benoodigde terrein aan te kopen en een commissie te benoemen om geld bijeen te krijgen’. Dat laatste vond weerklank. Er kwam een bouwfonds, dat al na drie maanden bijna fl. 700 bevatte!

Maar een jaar later, in maart 1938, werd architect Van der Kooi uit Drachten gevraagd een kostenberekening te maken voor de bouw van een kerk met 800 zitplaatsen, maar met de mogelijkheid om later een galerij met 200 zitplaatsen in te bouwen. Maar… de oorlog kwam.

De kerk van Noordbergum zelfstandig (1939).

Het kerkje van Noordbergum, dat eerst het gereformeerde evangelisatiegebouw was.

Zoals al opgemerkt waren in het nabijgelegen Noordbergum, dat tot 1930 Bergumerheide genoemd werd, plannen om een zelfstandige Gereformeerde Kerk te stichten. Die werden op 15 oktober 1939 werkelijkheid. Op die dag werd de inmiddels gekozen kerkenraad in het ambt bevestigd. In Bergum was men aanvankelijk bang dat dit de kerk veel leden zou gaan kosten. Dat was ook wel zo, maar aan de andere kant groeide de kerk in die tijd ook stevig, zodat het ledenverlies onder de streep meeviel. Op 1 januari 1939, vlak voordat Noordbergum zelfstandig werd, bedroeg het ledental 861. Een jaar later, toen de kerk van Noordbergum geïnstitueerd was, telde de kerk één lid meer: 862 (we komen later op de instituering van de kerk van Noordbergum uitvoeriger terug).

Galerij en orgel (foto: `Mogten wij zeggen: Ebenhaëzer’).

In 1932 kwam het zitplaatsentekort opnieuw aan de orde. Er waren er 380, terwijl gerekend kon worden op zo’n 470 kerkgangers. Aan de gemeentevergadering werden halverwege 1932 drie plannen voorgelegd. Maar de kosten daarvan waren te hoog, zodat besloten werd een ‘noodgalerij voor het orgel’ te bouwen, hoewel de architect het plan geen schoonheidsprijs gaf. Aannemers Hoekema en Talmen mochten de klus voor bijna fl. 800 klaren en schilder S. Zijlstra berekende voor zijn arbeid fl. 68. Door de uitbreiding kwamen er honderd zitplaatsen bij.

De Tweede Wereldoorlog.

Na de inval van de Duitsers op 10 mei 1940 werd op aanraden van de burgerlijke gemeente besloten geen kerkdiensten te houden en de gemeenteleden te adviseren te evacueren naar Veenwouden of Oenkerk. Maar drie dagen later achtte men die maatregelen niet meer nodig. De diensten in de kerk gingen dus gewoon door. Weliswaar kon Ons Kerkblad vooralsnog blijven verschijnen, maar daaraan kwam in 1942 door een verbod van de bezetters een eind. Alleen een dun ‘Mededeelingenblad’ met strikt zakelijke kerkelijke mededelingen mocht nog gepubliceerd worden.

Bevel van burgemeester Frijling…

Toen de door de Duitsers aangestelde burgemeester Frijling in 1945 meedeelde dat het grote lokaal gevorderd was ten behoeve van de Duitse Weermacht, reageerde de kerkenraad met de korte zin: ’voor kennisgeving aangenomen’. In diezelfde tijd werd de kerk van het elektrisch licht afgesloten, zodat  het lampje, dat vijf minuten voor de dienst moest gaan branden om aan te geven dat de zitplaatsen vrij waren, niet meer gebruikt kon worden.  Daarom werd om vijf minuten voor tijd een bordje opgehangen met de tekst: ‘Zitplaatsen vrij’. Zo kon het ook.

Ds. Nawijn nam op 20 april 1947 afscheid van de kerk van Bergum en vertrok naar Delfzijl.

Naar deel 3 >

© 2022. GereformeerdeKerken.info