De Gereformeerde Kerk in het Overijsselse stadje Hasselt – tien kilometer ten noorden van Zwolle – ontstond op 19 oktober 1892 door het samengaan van de Christelijke Gereformeerde Gemeente en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), respectievelijk afkomstig uit Afscheiding en Doleantie.
De Afscheiding van 1834.
Het was volgens de heren van het hervormd classicaal bestuur in 1836 allemaal maar niks met die ‘dompers’ in Hasselt en omstreken die de hervormde Stephanuskerk niet meer bezochten, maar in hun eigen huisje ‘ongeoorloofde godsdienstige samenkomsten’ hielden uit onvrede met de naar hun oordeel vrijzinnige prediking in de hervormde kerk. H.J. Bruining organiseerde die ‘conventikels’ al voordat in 1834 de Afscheiding door ds. H. de Cock (1801-1842) in Ulrum begon. Ze werden gehouden in de boerderij van zijn moeder op Ter Wee (ten oosten van Hasselt). Het classicaal bestuur, dat daarmee helemaal niet in zijn sas was, noemde hem ‘een man van zeer bekrompen verstand’.
Ook werden soms conventikels gehouden in de woning van landbouwer Jan van Baalen in het buurtschap Genne (ten zuidoosten van Hasselt), die door het classicaal bestuur nader aangeduid werd als ‘een man die noch lezen noch schrijven kan’.
In Hasselt zelf was het hoefsmid Harm Smit Klaaszoon – getrouwd met Hendrika Bruining van Ter Wee – die zich afkeerde van de hervormde gemeente. Zijn vader en hij waren, zo beschrijft het classicaal bestuur hen beiden, ‘zeer listige menschen’ en een ‘erfvijand van de Predikanten’. Maar verder was het pais en vree in de hervormde gemeente, zo oordeelde het classicaal bestuur: ‘Zonder deze aanvoerders zou hier van dat alles niets te doen zijn geweest’.
Het classicaal bestuur reageerde met deze beschrijvingen op een op 26 november 1835 van vijftien hervormde gemeenteleden ontvangen schriftelijke mededeling dat ze zich hadden afgescheiden van de hervormde kerk. Tien van hen woonden in het buitengebied, vier binnen de stadsmuren en één van hen was geen lid van de hervormde gemeente, zo verklaarde het classicaal bestuur. Vermoedelijk waren de vier ‘stadsleden’ Maria Smit, Lambert Smit, Elisabeth Smit en Maria Johanna Smit. Dat de families Van Balen en Bruining als ‘buitenleden’ tot de ondertekenaars behoorden, lijkt duidelijk.
De kerkenraad legde de brief van de vijftien gemeenteleden naast zich neer en gaf de predikanten, ds. P.A.J. Moerel (van de stadsgemeente) en ds. W.H. van Griethuysen (van de ‘buitengemeente’), opdracht van de preekstoel af te kondigen dat deze veertien gemeenteleden zich aan de kerk hadden onttrokken, maar dat de kerkenraad er verder niets mee kon ‘wegens de onzekerheid derzelve’. En trouwens, ook deelden de predikanten namens de kerkenraad mee, dat eventueel daarná nog binnenkomende soortgelijke brieven ook niet behandeld zouden worden. Men moest dat soort verzoeken of mededelingen gewoon persoonlijk en mondeling aan de kerkenraad doorgeven.
1. De Christelijke Afgescheidene Gemeente (van 1835 tot 1843).
De briefschrijvers namen daarom nadere maatregelen. Ze stichtten een Christelijke Afgescheidene Gemeente. Wanneer precies is niet duidelijk, maar de institueringsdatum moet gelegen zijn tussen donderdag 26 november en 21 december 1835; mogelijk al kort na de 26ste november (de kerkenraadsnotulen uit de begintijd zijn onvindbaar).
Hoe dan ook, de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Hasselt werd geïnstitueerd onder leiding van een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land, ds. A. Brummelkamp (1811-1888) van Hattem. Wanneer precies is dus niet bekend, maar Joosse grondt zijn datering van 21 december 1835 op het feit dat op die datum een verzoekschrift aan de koning werd verstuurd, waar voor het eerst de voltallige kerkenraad van Hasselt als ondertekenaar vermeld wordt, samen met de kerkenraden van enkele andere Afgescheiden Gemeenten. In het rekest werd de koning gevraagd toestemming te geven voor ‘vrije uitoefening der oud-gereformeerde godsdienst’, uitgaande van de Drie Formulieren van Eenigheid (de drie gereformeerde belijdenisgeschriften, vastgesteld op de Synode van Dordrecht 1618/19).
Waarom Afgescheiden…?
De eerste kerkenraad van Hasselt bestond uit de ouderlingen H. Smit Kzn. en J. van Balen en de diakenen B.J. Lamberts en H. Holtrust. In het verzoekschrift aan de koning werd duidelijk meegedeeld waarom ze zich van de Hervormde Kerk hadden afgescheiden. De ‘zielsverpestende dwaalleeringen’, de daden en de beginselen van het kerkbestuur (voorgeschreven in het Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk) werden ‘anti-gereformeerd’ genoemd, terwijl ‘de ware gereformeerden’ door de hervormde kerk beschouwd werden als ‘scheurmakers, onruststokers, geheime opruijers en klagers zonder genoegzame grond’. Ze schreven aan de koning: ‘Het zijn niet de ware gereformeerden, die deze scheuring [de Afscheiding van 1834] hebben verwekt, maar de partij der liberalen, die van de gereformeerde leer zijn afgeweken’.
Moeilijkheden.
Uit de beschikbare gegevens blijkt dat de beginjaren van de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Hasselt niet makkelijk waren. Tijdens de vergadering van de Algemene Synode van de Afgescheiden Kerken, die in 1837 te Utrecht gehouden werd, was besloten een nieuwe kerkorde aan te nemen, namelijk de zgn. Utrechtse Kerkorde, opgesteld door ds. H.P. Scholte (1805-1868), een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land. Daarmee waren meerdere gemeenten het niet eens. Die wilden de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde handhaven. De synodevergadering liep uit op ’met drift aangeheven’ uitspraken, zodat ‘men met veel onstuimigheid en wanvoeglijkheid verhinderde om bedaard en met orde inlichtingen [over de Utrechtse Kerkorde] te geven’. Wat de afgevaardigden van Hasselt betreft bleek uiteindelijk dat Jacob van Baalen de ‘Utrechtse Kerkorde’ verwierp en dat Harm Smit er nog eens even over wilde nadenken. Ook in de kerkenraad van Hasselt ontstond dus onenigheid over het synodebesluit.
De gemeente te Hasselt opgeheven… (1844).
Tijdens de op 18 juni 1838 gehouden Provinciale Vergadering van de Afgescheidenen in Overijssel, waartoe ook de gemeente van Hasselt behoorde, werd na veel ditten en datten door de Afgescheiden Gemeente van Zwolle een ‘afscheuringsverklaring’ voorgelezen bij monde van ouderling Schouwenberg, waar zich meerdere gemeenten mee verenigden. Hasselt nog niet direct. Dat gebeurde pas ruim vijf jaar later, in de winter van 1843. De provinciale vergadering van juni 1844 besloot toen de Hasseltse kerkenraad in zijn geheel af te zetten. Dat gebeurde.
De gemeente had dus geen kerkenraad meer, en was daarmee in feite opgeheven. De meeste gemeenteleden waren echter tegen de door de overige Afgescheidenen aangenomen nieuwe Utrechtse Kerkorde, en vormden samen de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis, als onderdeel van het kleine landelijke kerkgenootschap van die naam (oorspronkelijk ook afkomstig uit de ‘Afscheiding van 1834’).
En de paar Afgescheiden gemeenteleden die nog overgebleven waren en die de ‘Utrechtse Kerkorde’ wel accepteerden, voegden zich toen bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Rouveen, waar op dat moment ds. F.A. van Gijssel (1811-1856) predikant was. Hij zou zo nu en dan in Hasselt preken, zo werd afgesproken.
De herstelde Christelijke Afgescheiden Gemeente (van 1846 tot 1869).
Ds. Van Gijssel liet er geen gras over groeien. Hij reisde na overleg met de restanten van de Hasseltse Afgescheidene Gemeente op 23 januari 1846 van Rouveen naar Hasselt. Daar institueerde hij de Christelijke Afgescheidene Gemeente opnieuw door de inmiddels gekozen kerkenraadsleden in het ambt te bevestigen. De ouderlingen waren Berend Gerrits van Dalfsen en W.H. Frieling (1820-1905) en als diakenen Jan Kruithof en Johannes Pothof (Frieling werd in 1847 Afgescheiden predikant in Dalfsen; hij was daartoe opgeleid door ds. W.A. Kok (1805-1891) in Hoogeveen).
De nu herstelde Hasseltse Christelijke Afgescheidene Gemeente was klein en financieel afhankelijk van een bijdrage van de classis (de gemeente telde in 1856 honderdzevenentwintig leden).
Vanaf 1846 bestonden in Hasselt dus twee ‘Afgescheiden Gemeenten’: de zich noemende Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis en de herleefde Christelijke Afgescheidene Gemeente, waarmee we nu eerst verder gaan.
Ds. W.H. van den Bosch (van 1859 tot 1861).
Op 10 april 1859 (elders wordt gemeld: op 7 mei) deed de eerste ‘eigen predikant’ intrede in de herstelde Christelijke Afgescheidene Gemeente te Hasselt: ds. W.H. van den Bosch (1814-1881) uit Vrijhoeve-Capelle. Hij werd bevestigd door ‘professor’ ds. T.F. de Haan (1791-1868) van de Theologische School te Kampen.
De kerkenraad besloot dat de catechisatielessen in het vervolg gegeven moesten worden uit de bekende ‘Vragenboekjes’ van de predikant Jacobus Borstius (1612-1688), het Kort Begrip en de Heidelbergse Catechismus, en niet meer uit de boekjes van ds. A.P.A. du Cloux. Deze hervormde predikant had ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in ons land, aangeklaagd wegens het dopen van kinderen buiten zijn eigen gemeente. Daardoor werd ds. De Cock uiteindelijk geschorst. Du Cloux werd gecancelled.
Iets over het kerkelijk leven.
Ondertussen had de kerkenraad ook de taak te letten op leer en leven van de gemeenteleden. Het overmatig offeren aan Bacchus werd streng in de gaten gehouden en vermaand. Zo vroeg de burgemeester aan de kerkenraad om de brugwachter in dat opzicht nog eens te waarschuwen, omdat hij anders uit zijn functie ontslagen zou moeten worden. Helaas hielpen de broederlijke vermaningen niet veel, want enkele maanden later was het weer mis. De brug werd in het vervolg door een ander bediend.
In de kerk werd trouwens ook geklaagd over de tocht en over de bedompte atmosfeer in de kerk, die de kerkgangers ‘zware hoofdpijnen’ bezorgde. Sommigen verlieten om die reden de kerkdienst voortijdig. De tocht werd kennelijk verdreven door het open laten van het luik in het portaal en het sluiten van de tuimelramen in de kerkzaal. De bedompte lucht in de kerk werd veroorzaakt door de inhoud van de voetstoven, die verwarmd werden door ‘kolen van de zoogenaamde korte turven’. De kerkenraad vroeg de kerkgangers die niet meer te gebruiken. Veel later werden de stoven verwarmd door een nieuw middel, ‘Gloed’ genaamd, dat veel hielp.
Omdat in 1860 veel schippers bij Hasselt soms maandenlang stillagen vanwege de bevroren kanalen, werd het avondmaal speciaal voor hen vervroegd gehouden, zodat ze daaraan konden deelnemen. Ook kregen ze huisbezoek. De kerkenraad wilde overigens liever niet dat ds. Van den Bosch in 1860 op het eiland Urk ging preken, in verband met ‘het onzekere van de terugkomst’ in de open schuit, maar ook ‘omdat Hasselt hem eigenlijk niet kon missen’. Later mocht het wel, mits een student van de Theologische School te Kampen in Hasselt kwam preken. Op 30 juni 1861 nam ds. Van den Bosch afscheid van Hasselt in verband met zijn vertrek naar de gemeente van Enter.
Oefenaar J. Stadt (van 1864 tot 1867).
Omdat het beroepen van een predikant moeilijk verliep en de kas bovendien niet toereikend was om een afgestudeerde predikant te beroepen, besloot de kerkenraad een ‘lerend ouderling’, c.q. ‘oefenaar’ te beroepen. Het werd J. Stadt (1828-1900) uit Zoetermeer, die daar in 1863 als oefenaar gewerkt had. Op 7 januari 1864 begon hij in Hasselt met zijn werk als ouderling en oefenaar. Hij vroeg slechts ‘eene kleine bezoldiging’. Ouderling Steenbergen verleende hem voor fl. 3,25 per week onderdak (de kerkenraad betaalde het aftimmeren van een eigen kamertje in de woning) en hij mocht om beurten bij gemeenteleden komen eten.
Het kerkgebouwtje, dat aan de Brouwersgracht stond, moest ondertussen worden vergroot omdat de gemeente in de voorgaande jaren langzaam maar zeker was gegroeid. Ook de aan de kerk verbonden pastorie werd verbouwd, maar omdat er geen predikant aanwezig was werd het ‘leegstaande huisje’ verhuurd aan koster H.P. van Balen. De voorwaarde was echter dat de kerkenraadsvergaderingen in de huiskamer gehouden konden worden en dat de gemeenteleden tijdens gemeentevergaderingen vrij gebruik mochten maken ‘van de plaats der geheime gemakken’…
Ondertussen veranderde er in de Christelijke Afgescheidene Gemeente nog iets: zo vermeerderde het ledental begin 1868 in één klap met maar liefst 47 zielen, kinderen meegerekend. Over de oorzaak daarvan later meer.
Eind december 1867 vertrok Oefenaar Stadt naar de gemeente van Genemuiden. Op de laatste zondag van december nam hij afscheid met een preek naar aanleiding van Hebreeën 13 vers 14: ‘Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar zoeken de toekomende’. Hij emigreerde later naar Amerika, waar hij in het dorp Graafschap (Michigan) tot predikant werd opgeleid door de eveneens naar Amerika geëmigreerde predikant ds. D.J. van der Werp (1811-1876).
Oefenaar E. van ’t Loo (van 1868 tot 1870).
Oefenaar E. van ’t Loo (1833-1905) kwam op een merkwaardige manier tot het oefenaarschap in de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Hasselt. Hij had kort tevoren tot een ander kerkgenootschap behoord, namelijk tot De Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis (die zich in de jaren ’30 van de negentiende eeuw vanwege verschillen van inzicht afsplitste van de Christelijke Afgescheidene Kerk). Als ouderling deed hij dienst in de al eerder genoemde ‘Kruisgemeente’ van Hasselt.
In dat landelijke kerkgenootschapje speelden echter veel interne (tucht-) kwesties. Een daarvan was de afzetting van ds. R. Veldman (1830-1869) te Zwolle. Van ’t Loo was als ouderling bij de Algemeene Vergadering van de Kruisgemeenten aanwezig (juli 1866). Hij was destijds door ds. Veldman opgeleid en voelde zich dus sterk aan hem verbonden.
Maar Van ’t Loo ging tijdens die Algemeene Vergadering te fors te keer. “Om de ‘zware beschuldigingen’ die hij in zijn protest uitsprak tegen de Algemeene Vergadering, werd hem de toegang tot haar ontzegd. Het jaar daarop werd bericht dat een ‘gedeelte van den kerkeraad en der [Kruis-] gemeente’ van Hasselt zich van de Gereformeerde Kerk [onder ’t Kruis] heeft losgescheurd”.
In 1868 ging Van ’t Loo uiteindelijk over naar de Christelijke Afgescheidene Gemeente in Hasselt, waar hij van 1868 tot 1870 dienst deed als oefenaar. Later werd hij predikant op Artikel 8 DKO in Genemuiden.
Even 25 jaar terug in de historie…
Ondertussen is het tijd even 25 jaar terug te gaan in de geschiedenis, namelijk naar 1843. Toen ontstond in Hasselt namelijk de bovengenoemde ‘Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis’, afkomstig uit de Christelijke Afgescheidene Gemeente…
2. De Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis (van 1843 tot 1869).
We zagen al dat op de Provinciale Vergadering van de Christelijke Afgescheiden Gemeenten in Overijssel in 1838 onenigheid ontstond (onder meer over de vraag welke Kerkorde moest worden aangenomen), waardoor verscheidene Overijsselse gemeenten, in navolging van die te Zwolle, zich van de Christelijke Afgescheidene Kerk afsplitsten. Hasselt wachtte daar nog even mee, maar sloot zich in 1843 daar toch ook bij aan. Dat leidde er toe dat de gehele kerkenraad door de Provinciale Vergadering werd afgezet en de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Hasselt in feite opgeheven was, althans niet meer tot het kerkverband van de Christelijke Gereformeerde Kerk behoorde. Toch werd ze in 1846 opnieuw geïnstitueerd onder leiding van ds. Van Gijssel te Rouveen. De geschiedenis daarvan beschreven we hierboven.
Maar ondertussen bestond in Hasselt al vanaf 1843 dus ook de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis, die zich echter vooralsnog niet aansloot bij het landelijk kerkverband van de Kruiskerken. Dat deden ze pas rond 1852, toen afgevaardigden van de Hasseltse Kruisgemeente voor het eerst op de Algemene Kerkelijke Vergadering van de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis verschenen. Vijftien jaar lang was de Hasseltse Kruisgemeente op die vergaderingen vertegenwoordigd, aanvankelijk in de persoon van ouderling Harm Smit, later door zijn zoon (oefenaar) Klaas Smit en ook (zoals we al zagen) door E. van ’t Loo. In 1867 verscheen de Hasseltse Kruisgemeente voor het laatst op de Algemene Kerkvergadering van de Kruisgemeenten; dat was nadat (zie boven) Van ’t Loo de toegang tot de Vergadering was ontzegd.
Ook merkwaardig is het feit dat de bekende ds. L.G.C. Ledeboer (1808-1863) enige tijd in Hasselt was. Hij was als hervormd predikant van Benthuizen afgezet en stichtte ook elders in het land eigen ‘Ledeboeriaanse gemeenten’, onder meer in Genemuiden en op het Kampereiland. Ouderling Klaas Smit van de Hasseltse Kruisgemeente voelde zich aanvankelijk ook enige tijd aangetrokken tot de leer van Ledeboer, maar keerde later op zijn schreden terug en voegde zich in 1851 weer bij de Kruisgemeente van Hasselt.
Een eigen kerkgebouw (1852).
Het jaar daarop, in 1852, kreeg de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis de beschikking over een eigen kerkgebouw aan de Nieuwstraat.
Sommige leden van de Hasseltse Christelijke Afgescheidene Gemeente bezochten af en toe ook de kerkdiensten van de Kruisgemeente in Hasselt. Zelfs diaken Pothof deed dat in 1852. Misschien was hij wel nieuwsgierig naar het nieuwe kerkgebouw in de Nieuwstraat. Dat vond zijn kerkenraad natuurlijk niet fijn en ze werden daarover dan ook vermaand.
Ruzie in de Kruisgemeenten.
De Algemene Kerkelijke Vergadering van de Kruisgemeenten in Amsterdam liep in 1858 flink uit de hand. Een van de afgevaardigde predikanten, de om zijn driftige natuur bekend staande ds. C. van den Oever (1802-1877) uit Rotterdam – ook ‘de Paus der Kruisgezinden’ genoemd – ging naar aanleiding van een van de twistpunten in dat kerkgenootschap zo te keer met ‘de liefdelooste veroordeeling en de vreesselijkste vloekspraken’, dat een deel van de afgevaardigden (onder wie die van Hasselt) vertrok. Toch bleven de Hasseltse afgevaardigden nog enige jaren aangesloten bij de Kruiskerken.
Maar in 1865 en 1866 – we beschrijven alles heel in het kort – vroegen ineens twee leden van de Hasseltse Kruisgemeente toegang tot de Christelijke Afgescheidene Gemeente in de stad. Het waren de al genoemde ouderling E. van ’t Loo en spekslager Jan Hulleman. Na onderzoek werden ze toegelaten. Van ’t Loo kreeg zelfs toestemming om in de kerkdiensten van de Hasseltse Christelijke Afgescheidene Gemeente als oefenaar ‘een stichtelijk woord’ te spreken. Ook dat beschreven we hierboven al. In 1867 volgden nóg zevenenveertig leden van de Kruisgemeente van Hasselt, zodat de Christelijke Afgescheidene Gemeente in één klap flink groeide. Geen wonder dat de kerk aan de Brouwersgracht moest worden uitgebreid…
En toen ging men samen verder als Christelijke Gereformeerde Gemeente (1869).
Landelijk waren intussen contacten ontstaan tussen de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Vooral de besprekingen die eind jaren ’60 gehouden werden gaven de doorslag; in juni 1869 gingen beide kerkgenootschappen weer broederlijk samen op weg als – zo luidde de nieuwe naam – Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland. Ook de Hasseltse Christelijke Afgescheidene Gemeente en de Hasseltse Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis sloten zich daarbij aan en heetten sindsdien dus de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Hasselt.
© 2024. GereformeerdeKerken.info