De Gereformeerde Kerk te Hasselt (1)

De Gereformeerde Kerk in het Overijsselse stadje Hasselt – tien kilometer ten noorden van Zwolle – ontstond op 19 oktober 1892 door het samengaan van de Christelijke Gereformeerde Gemeente en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), respectievelijk afkomstig uit Afscheiding en Doleantie.

Kaart: Google.

De Afscheiding van 1834.

Het was volgens de heren van het hervormd classicaal bestuur in 1836 allemaal maar niks met die ‘dompers’ in Hasselt en omstreken die de hervormde Stephanuskerk niet meer bezochten, maar in hun eigen huisje ‘ongeoorloofde godsdienstige samenkomsten’ hielden uit onvrede met de naar hun oordeel vrijzinnige prediking in de hervormde kerk. H.J. Bruining organiseerde die ‘conventikels’ al voordat in 1834 de Afscheiding door ds. H. de Cock (1801-1842) in Ulrum begon. Ze werden gehouden in de boerderij van zijn moeder op Ter Wee (ten oosten van Hasselt). Het classicaal bestuur, dat daarmee helemaal niet in zijn sas was, noemde hem ‘een man van zeer bekrompen verstand’.

Ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland.

Ook werden soms conventikels gehouden in de woning van landbouwer Jan van Baalen in het buurtschap Genne (ten zuidoosten van Hasselt), die door het classicaal bestuur nader aangeduid werd als ‘een man die noch lezen noch schrijven kan’.

In Hasselt zelf was het hoefsmid Harm Smit Klaaszoon – getrouwd met Hendrika Bruining van Ter Wee – die zich afkeerde van de hervormde gemeente. Zijn vader en hij waren, zo beschrijft het classicaal bestuur hen beiden, ‘zeer listige menschen’ en een ‘erfvijand van de Predikanten’. Maar verder was het pais en vree in de hervormde gemeente, zo oordeelde het classicaal bestuur: ‘Zonder deze aanvoerders zou hier van dat alles niets te doen zijn geweest’.

De hervormde kerk te Hasselt.

Het classicaal bestuur reageerde met deze beschrijvingen op een op 26 november 1835 van vijftien hervormde gemeenteleden ontvangen schriftelijke mededeling dat ze zich hadden afgescheiden van de hervormde kerk. Tien van hen woonden in het buitengebied, vier binnen de stadsmuren en één van hen was geen lid van de hervormde gemeente, zo verklaarde het classicaal bestuur. Vermoedelijk waren de vier ‘stadsleden’ Maria Smit, Lambert Smit, Elisabeth Smit en Maria Johanna Smit. Dat de families Van Balen  en Bruining als ‘buitenleden’ tot de ondertekenaars behoorden, lijkt duidelijk.

De kerkenraad legde de brief van de vijftien gemeenteleden naast zich neer en gaf de predikanten, ds. P.A.J. Moerel (van de stadsgemeente) en ds. W.H. van Griethuysen (van de ‘buitengemeente’), opdracht van de preekstoel af te kondigen dat deze veertien gemeenteleden zich aan de kerk hadden onttrokken, maar dat de kerkenraad er verder niets mee kon ‘wegens de onzekerheid derzelve’. En trouwens, ook deelden de predikanten namens de kerkenraad mee, dat eventueel daarná nog binnenkomende soortgelijke brieven ook niet behandeld zouden worden. Men moest dat soort verzoeken of mededelingen gewoon persoonlijk en mondeling aan de kerkenraad doorgeven.

1. De Christelijke Afgescheidene Gemeente (van 1835 tot 1843).

Ds. A. Brummelkamp (1811-1888) institueerde de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ te Hasselt.

De briefschrijvers namen daarom nadere maatregelen. Ze stichtten een Christelijke Afgescheidene Gemeente. Wanneer precies is niet duidelijk, maar de institueringsdatum moet gelegen zijn tussen donderdag 26 november en 21 december 1835; mogelijk al kort na de 26ste november (de kerkenraadsnotulen uit de begintijd zijn onvindbaar).

Hoe dan ook, de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Hasselt werd geïnstitueerd onder leiding van een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land, ds. A. Brummelkamp (1811-1888) van Hattem. Wanneer precies is dus niet bekend, maar Joosse grondt zijn datering van 21 december 1835 op het feit dat op die datum een verzoekschrift aan de koning werd verstuurd, waar voor het eerst de voltallige kerkenraad van Hasselt als ondertekenaar vermeld wordt, samen met de kerkenraden van enkele andere Afgescheiden Gemeenten. In het rekest werd de koning gevraagd toestemming te geven voor ‘vrije uitoefening der oud-gereformeerde godsdienst’, uitgaande van de Drie Formulieren van Eenigheid (de drie gereformeerde belijdenisgeschriften, vastgesteld op de Synode van Dordrecht 1618/19).

Hasselt, lang geleden…

Waarom Afgescheiden…?

De eerste kerkenraad van Hasselt bestond uit de ouderlingen H. Smit Kzn. en J. van Balen en de diakenen B.J. Lamberts en H. Holtrust. In het verzoekschrift aan de koning werd duidelijk meegedeeld waarom ze zich van de Hervormde Kerk hadden afgescheiden. De ‘zielsverpestende dwaalleeringen’, de daden en de beginselen van het kerkbestuur (voorgeschreven in het Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk) werden ‘anti-gereformeerd’ genoemd, terwijl ‘de ware gereformeerden’ door de hervormde kerk beschouwd werden als ‘scheurmakers, onruststokers, geheime opruijers en klagers zonder genoegzame grond’. Ze schreven aan de koning: ‘Het zijn niet de ware gereformeerden, die deze scheuring [de Afscheiding van 1834] hebben verwekt, maar de partij der liberalen, die van de gereformeerde leer zijn afgeweken’.

Moeilijkheden.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

Uit de beschikbare gegevens blijkt dat de beginjaren van de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Hasselt niet makkelijk waren. Tijdens de vergadering van de Algemene Synode van de Afgescheiden Kerken, die in 1837 te Utrecht gehouden werd, was besloten een nieuwe kerkorde aan te nemen, namelijk de zgn. Utrechtse Kerkorde, opgesteld door ds. H.P. Scholte (1805-1868), een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land. Daarmee waren meerdere gemeenten het niet eens. Die wilden de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde handhaven. De synodevergadering liep uit op ’met drift aangeheven’ uitspraken, zodat ‘men met veel onstuimigheid en wanvoeglijkheid verhinderde om bedaard en met orde inlichtingen [over de Utrechtse Kerkorde] te geven’. Wat de afgevaardigden van Hasselt betreft bleek uiteindelijk dat Jacob van Baalen de ‘Utrechtse Kerkorde’ verwierp en dat Harm Smit er nog eens even over wilde nadenken. Ook in de kerkenraad van Hasselt ontstond dus onenigheid over het synodebesluit.

De  gemeente te Hasselt opgeheven… (1844).

Tijdens de op 18 juni 1838 gehouden Provinciale Vergadering van de Afgescheidenen in Overijssel, waartoe ook de gemeente van Hasselt behoorde, werd na veel ditten en datten door de Afgescheiden Gemeente van Zwolle een ‘afscheuringsverklaring’ voorgelezen bij monde van ouderling Schouwenberg, waar zich meerdere gemeenten mee verenigden. Hasselt nog niet direct. Dat gebeurde pas ruim vijf jaar later, in de winter van 1843. De provinciale vergadering van juni 1844 besloot toen de Hasseltse kerkenraad in zijn geheel af te zetten. Dat gebeurde.

De gemeente had dus geen kerkenraad meer, en was daarmee in feite opgeheven. De meeste gemeenteleden waren echter tegen de door de overige Afgescheidenen aangenomen nieuwe Utrechtse Kerkorde, en vormden samen de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis, als onderdeel van het kleine landelijke kerkgenootschap van die naam (oorspronkelijk ook afkomstig uit de ‘Afscheiding van 1834’).

En de paar Afgescheiden gemeenteleden die nog overgebleven waren en die de ‘Utrechtse Kerkorde’ wel accepteerden, voegden zich toen bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Rouveen, waar op dat moment ds. F.A. van Gijssel (1811-1856) predikant was. Hij zou zo nu en dan in Hasselt preken, zo werd afgesproken.

De herstelde Christelijke Afgescheiden Gemeente (van 1846 tot 1869).

Ouderling Frieling, hier overigens jaren later, toen hij in Amerika predikant was.

Ds. Van Gijssel liet er geen gras over groeien. Hij reisde na overleg met de restanten van de Hasseltse Afgescheidene Gemeente op 23 januari 1846 van Rouveen naar Hasselt. Daar institueerde hij de Christelijke Afgescheidene Gemeente opnieuw door de inmiddels gekozen kerkenraadsleden in het ambt te bevestigen. De ouderlingen waren Berend Gerrits van Dalfsen en W.H. Frieling (1820-1905) en als diakenen Jan Kruithof en Johannes Pothof (Frieling werd in 1847 Afgescheiden predikant in Dalfsen; hij was daartoe opgeleid door ds. W.A. Kok (1805-1891) in Hoogeveen).

De nu herstelde Hasseltse Christelijke Afgescheidene Gemeente was klein en financieel afhankelijk van een bijdrage van de classis (de gemeente telde in 1856 honderdzevenentwintig leden).

Vanaf 1846 bestonden in Hasselt dus twee ‘Afgescheiden Gemeenten’: de zich noemende Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis en de herleefde Christelijke Afgescheidene Gemeente, waarmee we nu eerst verder gaan.

Ds. W.H. van den Bosch (van 1859 tot 1861).

Op 10 april 1859 (elders wordt gemeld: op 7 mei) deed de eerste ‘eigen predikant’ intrede in de herstelde Christelijke Afgescheidene Gemeente te Hasselt: ds. W.H. van den Bosch (1814-1881) uit Vrijhoeve-Capelle. Hij werd bevestigd door ‘professor’ ds. T.F. de Haan (1791-1868) van de Theologische School te Kampen.

Een vraag- en antwoordboekje van ds. Jacobus Borstius.

De kerkenraad besloot dat de catechisatielessen in het vervolg gegeven moesten worden uit de bekende ‘Vragenboekjes’ van de predikant Jacobus Borstius (1612-1688), het Kort Begrip en de Heidelbergse Catechismus, en niet meer uit de boekjes van ds. A.P.A. du Cloux. Deze hervormde predikant had ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in ons land, aangeklaagd wegens het dopen van kinderen buiten zijn eigen gemeente. Daardoor werd ds. De Cock uiteindelijk geschorst. Du Cloux werd gecancelled.

Ds. W.H. van den Bosch (1814-1881) en echtgenote.

Iets over het kerkelijk leven.

Ondertussen had de kerkenraad ook de taak te letten op leer en leven van de gemeenteleden. Het overmatig offeren aan Bacchus werd streng in de gaten gehouden en vermaand. Zo vroeg de burgemeester aan de kerkenraad om de brugwachter in dat opzicht nog eens te waarschuwen, omdat hij anders uit zijn functie ontslagen zou moeten worden. Helaas hielpen de broederlijke vermaningen niet veel, want enkele maanden later was het weer mis. De brug werd in het vervolg door een ander bediend.

In de kerk werd trouwens ook geklaagd over de tocht en over de bedompte atmosfeer in de kerk, die de kerkgangers ‘zware hoofdpijnen’ bezorgde. Sommigen verlieten om die reden de kerkdienst voortijdig. De tocht werd kennelijk verdreven door het open laten van het luik in het portaal en het sluiten van de tuimelramen in de kerkzaal. De bedompte lucht in de kerk werd veroorzaakt door de inhoud van de voetstoven, die verwarmd werden door ‘kolen van de zoogenaamde korte turven’. De kerkenraad vroeg de kerkgangers die niet meer te gebruiken. Veel later werden de stoven verwarmd door een nieuw middel, ‘Gloed’ genaamd, dat veel hielp.

Er werd veel geadverteerd met ‘Gloed’, dat geen benauwde lucht zou veroorzaken (uit: ‘De Heraut’, 1905).

Omdat in 1860 veel schippers bij Hasselt soms maandenlang stillagen vanwege de bevroren kanalen, werd het avondmaal speciaal voor hen vervroegd gehouden, zodat ze daaraan konden deelnemen. Ook kregen ze huisbezoek. De kerkenraad wilde overigens liever niet dat ds. Van den Bosch in 1860 op het eiland Urk ging preken, in verband met ‘het onzekere van de terugkomst’ in de open schuit, maar ook ‘omdat Hasselt hem eigenlijk niet kon missen’. Later mocht het wel, mits een student van de Theologische School te Kampen in Hasselt kwam preken. Op 30 juni 1861 nam ds. Van den Bosch afscheid van Hasselt in verband met zijn vertrek naar de gemeente van Enter.

Een oude kaart van de Zuiderzee met Urk en Schokland.

Oefenaar J. Stadt (van 1864 tot 1867).

Omdat het beroepen van een predikant moeilijk verliep en de kas bovendien niet toereikend was om een afgestudeerde predikant te beroepen, besloot de kerkenraad een ‘lerend ouderling’, c.q. ‘oefenaar’ te beroepen. Het werd J. Stadt (1828-1900) uit Zoetermeer, die daar in 1863 als oefenaar gewerkt had. Op 7 januari 1864 begon hij in Hasselt met zijn werk als ouderling en oefenaar. Hij vroeg slechts ‘eene kleine bezoldiging’. Ouderling  Steenbergen verleende hem voor fl. 3,25 per week onderdak (de kerkenraad betaalde het aftimmeren van een eigen kamertje in de woning) en hij mocht om beurten bij gemeenteleden komen eten.

De Brouwersgracht te Hasselt, lang geleden. Daar stond ook de kerk van de Christelijke Afgescheidene Gemeente.

Het kerkgebouwtje, dat aan de Brouwersgracht stond, moest ondertussen worden vergroot omdat de gemeente in de voorgaande jaren  langzaam maar zeker was gegroeid. Ook de aan de kerk verbonden pastorie werd verbouwd, maar omdat er geen predikant aanwezig was werd het ‘leegstaande huisje’ verhuurd aan koster H.P. van Balen. De voorwaarde was echter dat de kerkenraadsvergaderingen in de huiskamer gehouden konden worden en dat de gemeenteleden tijdens gemeentevergaderingen vrij gebruik mochten maken ‘van de plaats der geheime gemakken’…

Ondertussen veranderde er in de Christelijke Afgescheidene Gemeente nog iets: zo vermeerderde het ledental begin 1868 in één klap met maar liefst 47 zielen, kinderen meegerekend. Over de oorzaak daarvan later meer.

Eind december 1867 vertrok Oefenaar Stadt naar de gemeente van Genemuiden. Op de laatste zondag van december nam hij afscheid met een preek naar aanleiding van Hebreeën 13 vers 14: ‘Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar zoeken de toekomende’. Hij emigreerde later naar Amerika, waar hij in het dorp Graafschap (Michigan) tot predikant werd opgeleid door de eveneens naar Amerika geëmigreerde predikant ds. D.J. van der Werp (1811-1876).

Oefenaar E. van ’t Loo (van 1868 tot 1870).

Oefenaar E. van ’t Loo (1833-1905).

Oefenaar E. van ’t Loo (1833-1905) kwam op een merkwaardige manier tot het oefenaarschap in de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Hasselt. Hij had kort tevoren tot een ander kerkgenootschap behoord, namelijk tot De Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis (die zich in de jaren ’30 van de negentiende eeuw vanwege verschillen van inzicht afsplitste van de Christelijke Afgescheidene Kerk). Als ouderling deed hij dienst in de al eerder genoemde ‘Kruisgemeente’ van Hasselt.

Ds. R. Veldman (1830-1869).

In dat landelijke kerkgenootschapje speelden echter veel interne (tucht-) kwesties. Een daarvan was de afzetting van ds. R. Veldman (1830-1869) te Zwolle. Van ’t Loo was als ouderling bij de Algemeene Vergadering van de Kruisgemeenten aanwezig (juli 1866). Hij was destijds door ds. Veldman opgeleid en voelde zich dus sterk aan hem verbonden.

Uit de Notulen van de Algemene Kerkelijke Vergadering van de Gereformeerde Kerk onder het Kruis, 4 juli 1866.

Maar Van ’t Loo ging tijdens die Algemeene Vergadering te fors te keer. “Om de ‘zware beschuldigingen’ die hij in zijn protest uitsprak tegen de Algemeene Vergadering, werd hem de toegang tot haar ontzegd. Het jaar daarop werd bericht dat een ‘gedeelte  van den kerkeraad en der [Kruis-] gemeente’ van Hasselt zich van de Gereformeerde Kerk [onder ’t Kruis] heeft losgescheurd”.

Uit de Notulen van de Algemene Kerkelijke Vergadering van de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, 4 juni 1867.

In 1868 ging Van ’t Loo uiteindelijk over naar de Christelijke Afgescheidene Gemeente in Hasselt, waar hij van 1868 tot 1870 dienst deed als oefenaar. Later werd hij predikant op Artikel 8 DKO in Genemuiden.

Even 25 jaar terug in de historie…

Ondertussen is het tijd even 25 jaar terug te gaan in de geschiedenis, namelijk naar 1843. Toen ontstond in Hasselt namelijk de bovengenoemde ‘Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis’, afkomstig uit de Christelijke Afgescheidene Gemeente…

2. De Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis (van 1843 tot 1869).

We zagen al dat op de Provinciale Vergadering van de Christelijke Afgescheiden Gemeenten in Overijssel in 1838 onenigheid ontstond (onder meer over de vraag welke Kerkorde moest worden aangenomen), waardoor verscheidene Overijsselse gemeenten, in navolging van die te Zwolle, zich van de Christelijke Afgescheidene Kerk afsplitsten. Hasselt wachtte daar nog even mee, maar sloot zich in 1843 daar toch ook bij aan. Dat leidde er toe dat de gehele kerkenraad door de Provinciale Vergadering werd afgezet en de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Hasselt in feite opgeheven was, althans niet meer tot het kerkverband van de Christelijke Gereformeerde Kerk behoorde. Toch werd ze in 1846 opnieuw geïnstitueerd onder leiding van ds. Van Gijssel te Rouveen. De geschiedenis daarvan beschreven we hierboven.

Maar ondertussen bestond in Hasselt al vanaf 1843 dus ook de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis, die zich echter vooralsnog niet aansloot bij het landelijk kerkverband van de Kruiskerken. Dat deden ze pas rond 1852, toen afgevaardigden van de Hasseltse Kruisgemeente voor het eerst op de Algemene Kerkelijke Vergadering van de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis verschenen. Vijftien jaar lang was de Hasseltse Kruisgemeente op die vergaderingen vertegenwoordigd, aanvankelijk in de persoon van ouderling Harm Smit, later door zijn zoon (oefenaar) Klaas Smit en ook (zoals we al zagen) door E. van ’t Loo. In 1867 verscheen de Hasseltse Kruisgemeente voor het laatst op de Algemene Kerkvergadering van de Kruisgemeenten; dat was nadat (zie boven) Van ’t Loo de toegang tot de Vergadering was ontzegd.

Van ds. L.G.C. Ledeboer (1808-1863) kennen we geen foto, wel zijn handtekening.

Ook merkwaardig is het feit dat de bekende ds. L.G.C. Ledeboer (1808-1863) enige tijd in Hasselt was. Hij was als hervormd predikant van Benthuizen afgezet en stichtte ook elders in het land eigen ‘Ledeboeriaanse gemeenten’, onder meer in Genemuiden en op het Kampereiland. Ouderling Klaas Smit van de Hasseltse Kruisgemeente voelde zich aanvankelijk ook enige tijd aangetrokken tot de leer van Ledeboer, maar keerde later op zijn schreden terug en voegde zich in 1851 weer bij de Kruisgemeente van Hasselt.

Een eigen kerkgebouw (1852).

Het jaar daarop, in 1852, kreeg de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis de beschikking over een eigen kerkgebouw aan de Nieuwstraat.

Links het in 1852 in gebruik genomen kerkgebouw van de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis in de Nieuwstraat te Hasselt (foto: ‘Ende Godts daden niet vergeten’).

Sommige leden van de Hasseltse Christelijke Afgescheidene Gemeente bezochten af en toe ook de kerkdiensten van de Kruisgemeente in Hasselt. Zelfs diaken Pothof deed dat in 1852. Misschien was hij wel nieuwsgierig naar het nieuwe kerkgebouw in de Nieuwstraat. Dat vond zijn kerkenraad natuurlijk niet fijn en ze werden daarover dan ook vermaand.

Ruzie in de Kruisgemeenten.

De Algemene Kerkelijke Vergadering van de Kruisgemeenten in Amsterdam liep in 1858 flink uit de hand. Een van de afgevaardigde predikanten, de om zijn driftige natuur bekend staande ds. C. van den Oever (1802-1877) uit Rotterdam – ook ‘de Paus der Kruisgezinden’ genoemd – ging naar aanleiding van een van de twistpunten in dat kerkgenootschap zo te keer met ‘de liefdelooste veroordeeling en de vreesselijkste vloekspraken’, dat een deel van de afgevaardigden (onder wie die van Hasselt) vertrok. Toch bleven de Hasseltse afgevaardigden nog enige jaren aangesloten bij de Kruiskerken.

Ds. C. van den Oever (1802-1877).

Maar in 1865 en 1866 – we beschrijven alles heel in het kort – vroegen ineens twee leden van de Hasseltse Kruisgemeente toegang tot de Christelijke Afgescheidene Gemeente in de stad. Het waren de al genoemde ouderling E. van ’t Loo en spekslager Jan Hulleman. Na onderzoek werden ze toegelaten. Van ’t Loo kreeg zelfs toestemming om in de kerkdiensten van de Hasseltse Christelijke Afgescheidene Gemeente als oefenaar ‘een stichtelijk woord’ te spreken. Ook dat beschreven we hierboven al. In 1867 volgden nóg zevenenveertig leden van de Kruisgemeente van Hasselt, zodat de Christelijke Afgescheidene Gemeente in één klap flink groeide. Geen wonder dat de kerk aan de Brouwersgracht moest worden uitgebreid…

En toen ging men samen verder als Christelijke Gereformeerde Gemeente (1869).

Landelijk waren intussen contacten ontstaan tussen de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Vooral de besprekingen die eind jaren ’60 gehouden werden gaven de doorslag; in juni 1869 gingen beide kerkgenootschappen weer broederlijk samen op weg als – zo luidde de nieuwe naam – Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland. Ook de Hasseltse Christelijke Afgescheidene Gemeente en de Hasseltse Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis sloten zich daarbij aan en heetten sindsdien dus de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Hasselt.

Naar deel 2 >

© 2024. GereformeerdeKerken.info

Translation into English:

De Gereformeerde Kerk in Hasselt (1).

The Gereformeerde Kerk in the town of Hasselt, located ten kilometers north of Zwolle in the Dutch province of Overijssel, originated on October 19, 1892, through the merger of the ‘Christian Reformed Congregation’ (Christelijke Gereformeerde Gemeente) and the ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk  (dolerend)’, originating respectively from the Secession and Doleantie movements.

The Secession of 1834.

According to the gentlemen of the ‘hervormde’ classis board in 1836, it was all nothing but trouble with those ‘gloomers’ in Hasselt and its surroundings who no longer attended the ‘hervormde’ Stephanus church, but held their own ‘unlawful religious gatherings’ in their own homes out of dissatisfaction with what they deemed to be liberal preaching in the reformed church. H.J. Bruining held these ‘conventicles’ even before the Secession began in 1834 by Rev. H. de Cock (1801-1842) in Ulrum. They were held in his mother’s farmhouse in Ter Wee (east of Hasselt). The classis board, not at all pleased with this, called him ‘a man of very limited understanding.’

Sometimes ‘conventicles’ were also held in the home of farmer Jan van Baalen in the hamlet of Genne (southeast of Hasselt), who was further described by the classis board as ‘a man who can neither read nor write.’

In Hasselt itself, it was the blacksmith Harm Smit Klaaszoon – married to Hendrika Bruining from Ter Wee – who turned away from the ‘hervormde’ congregation. His father and he were, as described by the classis board, ‘very cunning people’ and ‘archenemies of the Ministers.’ But otherwise, there was peace and harmony in the ‘hervormde’ congregation, as judged by the classis board: ‘Without these leaders, none of this would have happened here.’

The classis board responded with these descriptions to a written communication received on November 26, 1835, from fifteen critical members of the ‘hervormde’ congregation stating that they had separated from the reformed church. Ten of them lived in rural areas, four within the city walls, and one of them was not a member of the reformed congregation, according to the classis board. Presumably, the four ‘city members’ were Maria Smit, Lambert Smit, Elisabeth Smit, and Maria Johanna Smit. It seems clear that the Van Balen and Bruining families, as ‘outdoor members,’ were among the signatories.

The ‘hervormde’ consistory disregarded the letter from the fifteen congregation members and instructed the ministers, Rev. P.A.J. Moerel (of the urban congregation) and Rev. W.H. van Griethuysen (of the ‘outdoor congregation’), to announce from the pulpit that these fourteen congregation members had withdrawn from the ‘hervormde’ church, but that the consistory could do nothing further ‘due to their uncertainty’. Besides, the ministers, on behalf of the consistory, also announced that any similar letters received thereafter would not be dealt with. Such requests or communications should simply be conveyed personally and orally to the consistory.

The Christian Seceded Congregation (from 1835 to 1843).

The letter writers therefore took further measures. They founded a ‘Christian Seceded Congregation’. The exact date is not clear, but the date of institution must have been between Thursday, November 26, and December 21, 1835; possibly shortly after the 26th of November (the consistory minutes from the early days are unavailable). In any case, the ‘Christian Seceded Congregation’ in Hasselt was instituted under the leadership of one of the first Seceded ministers in our country, Rev. A. Brummelkamp (1811-1888) from Hattem. As said before, the exact date is unknown, but Joosse bases his dating on December 21, 1835, on the fact that on that date a petition was sent to the king, which for the first time listed the complete Seceded consistory of Hasselt as a signatory, along with the consistories of several other Seceded Congregations. In the petition, the king was asked to grant permission for ‘free exercise of the old Reformed religion’, based on the ‘Three Forms of Unity’ (the three Reformed confessional documents, established at the Synod of Dordrecht 1618/19).

Why Seceded…?

The first Seceded consistory of Hasselt consisted of the elders H. Smit Kzn. and J. van Balen and the deacons B.J. Lamberts and H. Holtrust. The petition to the king clearly stated why they had separated from the ‘Hervormde’ Church. The ‘soul-destroying false teachings,’ actions, and principles of the church government (prescribed in the ‘General Regulations for the Administration of the ‘Hervormde’ Church’) were called ‘anti-gereformeerd’, while ’the true ‘gereformeerden’ were considered by the ‘hervormde’ church as ‘sowers of discord, troublemakers, secret agitators, and complainants without sufficient grounds.’ They wrote to the king: ‘It is not the true ‘gereformeerden’ who have caused this schism [the Secession of 1834], but the liberal party, who have deviated from the ‘gereformeerdw’ doctrine.’

Difficulties.

From the available data, it appears that the early years of the Christian Seceded Congregation of Hasselt were not easy. During the meeting of the General Synod of the Seceded Churches, held in Utrecht in 1837, it was decided to adopt a new church order, namely the so-called ‘Utrecht Church Order’, drawn up by Rev. H.P. Scholte (1805-1868), one of the first Seceded ministers in our country.

However, several congregations disagreed with this. They wanted to maintain the ancient gereformeerde ‘Dordrecht Church Order’. The synod meeting ended in ‘vehemently raised’ statements, so that ‘much storminess and disorder prevented calm and orderly explanations [about the ‘Utrecht Church Order’].’ As for the delegates from Hasselt, it eventually turned out that Jacob van Baalen rejected the ‘Utrecht Church Order’ and that Harm Smit wanted to think about it again. Thus, disagreement also arose within the consistory of Hasselt over the synod decision.

The congregation in Hasselt dissolved… (1844).

During the Provincial Assembly of the Seceded Congregations  in Overijssel, held on June 18, 1838, to which the congregation of Hasselt also belonged, after much discussion, the Seceded Congregation of Zwolle read out an ‘secession declaration’ by elder Schouwenberg, with which several congregations united. However, Hasselt did not join immediately. It was only five years later, in the winter of 1843, that this happened. The provincial meeting of June 1844 then decided to depose the Hasselt consistory in its entirety. That happened.

The congregation thus had no consistory anymore and was effectively dissolved. However, most congregation members were opposed to the newly adopted ‘Utrecht Church Order’ by the other Seceded, and together they formed the ‘Gereformeerde Congregation under the Cross’, as part of the small national church denomination of that name.

And the few Seceded congregation members who remained and accepted the ‘Utrecht Church Order’ then joined the Christian Seceded Congregation of Rouveen, where Rev. F.A. van Gijssel (1811-1856) was the minister. He would occasionally preach in Hasselt, as agreed upon.

The restored Christian Seceded Congregation (from 1846 to 1869).

Rev. Van Gijssel wasted no time. After consultation with the remnants of the Hasselt Separated Community, he traveled from Rouveen to Hasselt on January 23, 1846. There, he reconstituted the Christian Separated Congregation by reaffirming the elected church council members in their office. The elders were Berend Gerrits from Dalfsen and W.H. Frieling (1820-1905), and the deacons were Jan Kruithof and Johannes Pothof (Frieling became a Seceded preacher in Dalfsen in 1847; he was trained for this by Rev. W.A. Kok (1805-1891) in Hoogeveen. The now restored Hasselt Christian Seceded Congregation was small and financially dependent on a contribution from the classis (the congregation counted one hundred twenty-seven members in 1856). So, from 1846 onwards, there were two ‘Seceded Congregations’ in Hasselt: the self-proclaimed ‘Gereformeerde Congregation under the Cross’ and the revived ‘Christian Seceded Congregation’, which we will now delve into further.

Rev. W.H. van den Bosch (from 1859 to 1861).

On April 10, 1859 (elsewhere reported as May 7), the first ‘own minister’ was inducted into the restored Christian Seceded Congregation in Hasselt: Rev. W.H. van den Bosch (1814-1881) from Vrijhoeve-Capelle. He was confirmed by ‘professor’ Rev. T.F. de Haan (1791-1868) from the ‘Gereformeerde’ Theological School in Kampen. As one of its initial decisions, the church council determined that catechism classes should henceforth be based on the well-known ‘Question Books’ by preacher Jacobus Borstius (1612-1688), the Short Summary, and the Heidelberg Catechism, and no longer on those of Rev. A.P.A. du Cloux. This ‘hervormde’  preacher had accused Rev. H. de Cock (1801-1842), the first Seceded preacher in our country, of baptizing children outside his own congregation. This ultimately led to Rev. De Cock’s suspension. A word on church life.

Meanwhile, the church council also had the task of overseeing the doctrine and life of the congregation members. Excessive devotion to Bacchus was closely monitored and admonished. For instance, the mayor asked the church council to warn the bridge keeper again in this regard, as otherwise he would have to be dismissed from his position. Unfortunately, the brotherly admonitions didn’t help much, because a few months later, the problem recurred. The bridge was henceforth operated by someone else.

Complaints were also made in church about the draught and the stuffy atmosphere, which gave the churchgoers ‘severe headaches’. Some left the church service prematurely for that reason. The draught seemed to be dispelled by leaving the hatch in the vestibule open and closing the casement windows in the church hall. The stuffy air in the church was caused by the contents of the foot warmers, which were heated by ‘coal from the so-called short peat’. The church council asked the churchgoers to stop using them. Much later, the warmers were heated by a new substance called ‘Glow’, which helped a lot.

Because in 1860, many barges near Hasselt lay idle for months due to frozen canals, the communion was specially brought forward for them, so they could participate. They also received home visits. The church council, however, preferred that Rev. Van den Bosch not preach on the island of Urk in 1860, due to ’the uncertainty of his return’ in an open boat, but also ‘because Hasselt couldn’t really spare him’. Later, it was allowed, provided a student from the Theological School in Kampen came to preach in Hasselt. On June 30, 1861, Rev. Van den Bosch bid farewell to Hasselt due to his departure to the Enter congregation.

Lay Preacher J. Stadt (from 1864 to 1867).

As it was difficult to call a minister and the treasury was insufficient to call a graduated minister, the church council decided to call a ’teaching elder’, or ‘lay preacher’. This was J. Stadt (1828-1900) from Zoetermeer, who had worked there as a lay preacher in 1863. He began his work as an elder and lay preacher in Hasselt on January 7, 1864. He only required ‘a small salary’. Elder Steenbergen provided him with lodging for fl. 3.25 per week (the church council paid for the construction of a small room in the house) and he was allowed to eat with congregation members in turns.

The church building, located on Brouwersgracht, had to be enlarged because the congregation had slowly but surely grown in previous years. The associated parsonage was also renovated, but since there was no minister present, the ‘vacant house’ was rented out to sexton H.P. van Balen. However, the condition was that church council meetings could be held in the living room and that congregation members could freely use ’the location of the privies’ during congregational meetings…

In the meantime, something changed in the Christian Seceded Congregation: the membership increased suddenly by no less than 47 souls, including children, at the beginning of 1868. More on the cause of this later.

At the end of December 1867, Lay Preacher Stadt left for the Genemuiden congregation. On the last Sunday of December, he said goodbye with a sermon based on Hebrews 13 verse 14: ‘For here we have no lasting city, but we seek the city that is to come.’ He later emigrated to America, where he was trained as a minister in the village of Graafschap (Michigan) by the also emigrated to America preacher Rev. D.J. van der Werp (1811-1876).

Lay Preacher E. van ’t Loo (from 1868 to 1870).

Lay Preacher E. van ’t Loo (1833-1905) came to the position of lay preacher in the Christian Sececed Congregation of Hasselt in a remarkable way. He had recently belonged to another church denomination, namely the Gereformeerde Church under the Cross (which split from the Christian Seceded Congregation in the 1830s due to differences of opinion). He served as an elder in the aforementioned ‘Cross Church’ in Hasselt. However, many internal (disciplinary) issues arose in that national church denomination.

One of these was the dismissal of Rev. R. Veldman (1830-1869) in Zwolle. Van ’t Loo was present as an elder at the General Assembly of the Cross Churches (July 1866). He had been trained by Rev. Veldman at the time and therefore he felt strongly connected to him. However, during that General Assembly, Van ’t Loo went too far. “Because of the ‘serious accusations’ he made in his protest against the General Assembly, he was denied access to it. The following year it was reported that ‘a portion of the consistory and of the [Cross-] congregation’ had seceded from the national Gereformeerde Church [under the Cross]”.

In 1868, Van ’t Loo eventually moved to the Christian Seceded Congregation in Hasselt, where he served as a lay preacher from 1868 to 1870. Later, he became a minister on Article 8 DKO (the Dordrecht Church Order) in Genemuiden.

Let’s go back 25 years in history…

Meanwhile, it’s time to go back 25 years in history, to 1843. That’s when the aforementioned ‘Gereformeerde Congregation under the Cross’ arose in Hasselt, originating from the Christian Seceded Congregation…

2. The ‘Gereformeerde Congregation under the Cross’ (from 1843 to 1869).

We’ve already seen that at the Provincial Assembly of the Christian Seceded Congregations in Overijssel in 1838, disagreements arose (including over the question of which Church Order should be adopted), causing several Overijssel communities, following the example of those in Zwolle, to split from the Christian Seceded  Church. Hasselt waited a while before joining, but did so in 1843. This led to the entire church council being deposed by the Provincial Assembly, and the Christian Seceded Congregation in Hasselt was effectively disbanded, at least no longer belonging to the church association of the Christian Seceded Church. However, it was reconstituted in 1846 under the leadership of Rev. Van Gijssel in Rouveen. We described the history of that above.

But in the meantime, in Hasselt since 1843, there was also the Gereformeerde Congregation under the Cross, which, however, did not yet join the national church association of the Cross Churches. They did so five years later, around 1852, when delegates from the Hasselt Cross Congregation attended the General Ecclesiastical Assembly of the Gereformeerde Church under the Cross for the first time. For fifteen years, the Hasselt Cross Congregation was represented at those meetings, initially by elder Harm Smit, later by his son (lay preacher) Klaas Smit, and also (as we saw) by E. van ’t Loo. In 1867, the Hasselt Cross Congregation appeared for the last time at the General Church Assembly of the Cross Congregations; that was after (see above) Van ’t Loo was denied access to the Assembly.

Also remarkable is the fact that the well-known Rev. L.G.C. Ledeboer (1808-1863) was in Hasselt for some time. He had been deposed as a ‘hervormde’ preacher in Benthuizen and also founded his own ‘Ledeboerian Congregations’ elsewhere in the country, including in Genemuiden and on the Kampereiland. Elder Klaas Smit of the Hasselt Cross Community was initially also attracted to Ledeboer’s doctrine for some time, but later retraced his steps and rejoined the Hasselt Cross Congregation in 1851.

A church building of their own (1852).

The following year, in 1852, the Gereformeerde Congregation under the Cross acquired its own church building on Nieuwstraat. Some members of the Hasselt Christian Seceded Congregation occasionally attended the church services of the Cross Congregation in Hasselt. Even deacon Pothof did so in 1852. Perhaps he was curious about the new church building on Nieuwstraat. His church council naturally didn’t like that, so they were admonished about it.

Disputes in the Cross Communities.

The General Ecclesiastical Assembly of the Cross Congregations in Amsterdam got out of hand in 1858. One of the delegated ministers, the well-known for his fiery nature Rev. C. van den Oever (1802-1877) from Rotterdam – also called ’the Pope of the Cross Partisans’ – got so worked up about one of the points of contention in that church denomination that he used ’the most unloving condemnation and the most terrible curses’, causing a portion of the delegates (including those from Hasselt) to leave. Yet the Hasselt delegates remained affiliated with the Cross Church for some years.

But in 1865 and 1866 – we’ll describe everything very briefly – suddenly two members of the Hasselt Cross Congregation requested admission to the Christian Seceded Congregation in the city. They were the aforementioned elder E. van ’t Loo and butcher Jan Hulleman. After investigation, they were admitted. Van ’t Loo was even allowed to speak ‘an edifying word’ in the church services of the Hasselt Christian Seceded Congregation as a lay preacher. We also described that above. In 1867, another forty-seven members of the Cross Congregation of Hasselt followed suit, causing the Christian Seceded Congregation to grow significantly at once. No wonder the church on Brouwersgracht had to be expanded…

And then they continued together as the Christian Gereformeerde Congregation (1869).

Meanwhile, contacts had arisen nationwide between the Christian Seceded Church and the Gereformeerde Church under the Cross. Especially the discussions held at the end of the 1860s were decisive; in June 1869, both church denominations once again joined fraternally as – as the new name read – the Christian Gereformeerde Church in the Netherlands (‘Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland’).

The Hasselt Christian Seceded Congregation and the Hasselt Gereformeerde Congregation under the Cross also joined this, and henceforth were called the Christian Gereformeerde Congregation in Hasselt.

To Part 2 >