3. Christelijke Gereformeerde Gemeente (van 1869 tot 1892).
( < Naar deel 1 – To Part 1 ) – Ook de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Hasselt sloot zich in 1869 bij de verenigde Christelijke Gereformeerde Kerk aan. Na het vertrek van oefenaar Van ’t Loo, die van 1868 tot 1870 ’een stichtelijk woord’ sprak, nam de kerkenraad het beroepingswerk ter hand.
Ds. J.W. de Lang (van 1872 tot 1876).
Op 9 juni 1872 deed ds. J.W. de Lang (1827-1885) van Broek op Langedijk intrede in Hasselt. De predikant en zijn vrouw waren in Wapenveld en Broek op Langedijk zwaar getroffen door het vroege sterven door ziekte of ongelukken van acht van hun kinderen.
Ze waren nauwelijks in Hasselt of gemeentelid Doijer had bezwaar tegen de fl. 50 verhoging van het traktement die door de classis voorgesteld was. Met nog een ander gemeentelid werd de provinciale synode er zelfs bij betrokken. Ondanks de waarschuwing van voorzitter ds. W.H. Gispen (1833-1909) van Zwolle zich in te houden, omdat de bloei van de gemeente door hem zou kunnen worden verstoord, ging hij gewoon door. Toch groeide de gemeente geleidelijk door.
De predikant liet de doopsbediening in het vervolg anders verlopen. Was het bij zijn komst de gewoonte dat de ouders eerst in de kerkdienst verschenen voor de dankzegging voor de geboorte van hun kind, terwijl dat kind pas de week daarop ten doop gehouden werd, de predikant liet beide in het vervolg samenvallen.
Ook waarschuwde de predikant tegen ‘gemengde huwelijken om het ware geloof te bewaren’. Ds. De Lang nam op 23 juli 1876 afscheid en vertrok naar de gemeente van Dinteloord.
Ds. D. Thijs (van 1876 tot 1888).
Zijn opvolger kwam al in oktober van hetzelfde jaar. Het was ds. D. Thijs (1828-1888) uit Hollandscheveld, die op 15 oktober intrede deed. Tijdens zijn predikantschap kwam de gemeente tot grote bloei. ‘Velen voegden zich bij de gemeente van Christus, vooral uit het hervormd genootschap’.
De nieuwe koster, G.J. Schutte, kreeg bij zijn aantreden in 1885 een duidelijke instructie: hij moest doen “al wat tot het werk van Kerkbediende behoort, en het schoonmaken of schoonhouden in ’t bijzonder van onderen tot aan het plavon toe, geheel voor eigen rekening, tevens des winters stoven zetten in de ouderlingen- en diakenbank en van de dominee”. Als beloning kreeg hij behalve fl. 6 ook ‘vrij wonen’, gratis gebruik van tweeduizend turven in de winter en vrij gebruik van petroleum.
Kennelijk was het nog de gewoonte dat ‘slechts enkele gemeenteleden’ een kerkelijke bijdrage betaalden. Daar bracht de predikant verandering in. In het vervolg werd – na een proeftijd – van ieder lid verwacht dat hij eens per week of per maand een bijdrage betaalde. De financiën van de kerk verbeterden sindsdien zienderogen.
Een nieuw kerkgebouw (1887).
Er kwam ook een nieuw kerkgebouw. Ds. R. Gruntke (1835-1917) leidde van 1870 tot 1877 de ‘Vrije Gereformeerde Gemeente Hasselt’. Ze hielden hun diensten in het kerkgebouw in de Nieuwstraat, dat sinds 1852 (tot de opheffing van die gemeente in 1869) eigendom was geweest van de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis.
Maar de kerk in de Nieuwstraat werd in maart 1887 publiek geveild en verkocht voor fl. 2.300 aan Albert Schrijver, ‘landeigenaar wonend te Hasselt’, die ná de koop meedeelde het gebouw gekocht te hebben voor de Christelijke Gereformeerde Gemeente. Zo werd deze gemeente eigenaar van het betreffende kerkgebouw aan de Nieuwstraat. De oude kerk aan de Brouwersgracht kon worden verkocht. Daarvoor kreeg men fl. 890. Het gebouw diende jarenlang als turfopslagplaats.
Ds. Thijs overleed na een korte ziekte op 31 januari 1888.
Ds. G.J. Breukelaar (van 1888 tot 1902).
Op 11 november 1888 deed de opvolger van ds. Thijs intrede in de gemeente van Hasselt. Het was kandidaat G.J. Breukelaar (1857-1936). Veertien jaar lang zou hij aan de gemeente verbonden blijven. Over hem later meer.
De Doleantie (1886 en daarna)
Tijdens zijn predikantschap vond in Hasselt een opmerkelijke gebeurtenis plaats. In 1886 was in ons land (in Kootwijk) de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk begonnen, die we de Doleantie zijn gaan noemen. De voortdurende en toenemende vrijzinnigheid in de hervormde kerk en de centralistische kerkregering (al gauw ‘de synodale hiërarchie’ genoemd), waardoor de zelfstandigheid van de plaatselijke hervormde gemeenten ernstig belemmerd werd, waren er de oorzaak van dat na Kootwijk ook elders in het land, en in december 1886 ook in ’s Lands hoofdstad, de kerkscheuring een feit werd.
4. De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) (van 1889 tot 1892).
Kennelijk hadden enige Hasseltse hervormden zich in de zomer van 1887 al van de hervormde gemeente afgescheiden, want ze dienden bij de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Gemeente het verzoek in om gebruik te mogen maken van haar kerkgebouw voor eigen diensten. De kerkenraad gaf geen toestemming voor de zondag, maar wel voor een avond in de week, mits de opbrengst van de gehouden collectes voor de Christelijke Gereformeerde Gemeente was.
De hervormde broeders hadden in een schrijven aan hun eigen kerkenraad gevraagd ‘de reformatie der [hervormde] kerk ter hand te nemen’ door afschaffing van het Algemeen Reglement van 1816, dat door de overheid aan de hervormde kerk was opgelegd, en terug te keren naar de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde van 1618/19.
De kerkenraad had meegedeeld dat niet te zullen doen. Als reactie daarop hadden de hervormde broeders een brief rondgestuurd aan alle hervormde manslidmaten met het verzoek een vergadering bij te wonen in de Hoogstraat, die op 21 februari 1889 gehouden zou worden. Daar zou worden doorgepraat over de vraag hoe de gemeente ‘te verlossen van de overheersching der kerkelijke besturen’. En bovendien zouden nieuwe kerkenraadsleden gekozen worden. Vijftien broeders kwamen opdagen. Ds. K. Fernhout (1858-1953) van Zwartsluis was door de Dolerende classis aangewezen om de vergadering te leiden. Als ouderlingen werden gekozen G.J. Winkelaar en A. Admiraal en als diakenen H. Galenkamp en J. Visscher.
Deze broeders namen hun benoeming aan en er werden tegen hen geen bezwaren ingediend. Vandaar dat ds. Fernhout op 8 maart 1889 opnieuw naar Hasselt reisde om de broeders in het ambt te bevestigen. Dat gebeurde. Die datum was dus de institueringsdatum van ‘De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Hasselt’. De preek van ds. Fernhout was naar aanleiding van Handelingen 20 vers 28 en 29: 28 “Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. Want dit weet ik, dat na mijn vertrek zware wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet sparen.”
Meteen na deze kerkdienst kwam de kerkenraad bijeen voor zijn eerste vergadering. Op advies van ds. Fernhout besloot de kerkenraad ‘het juk der synodale hiërarchie af te werpen en opnieuw kracht en geldigheid te verlenen aan de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde’. Het besluit werd meegedeeld aan de koning en aan de plaatselijke burgemeester.
Verder werd besloten dat de catechisaties gegeven zouden worden op zondagmiddag en dat het vraagboekje van de hervormde predikant (!) ds. A.P.A. de Cloux (1808-1890) gebruikt zou worden en voor de belijdeniscatechisanten de Heidelbergse Catechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis (tussen haakjes: in 1859 had de kerkenraad van de Hasseltse Christelijke Gereformeerde Gemeente dit boekje juist verboden, omdat ds. De Cloux ‘schuld had aan de vervolging van de eerste predikant van de Afscheiding’, ds. H. de Cock (1801-1842)).
5. De Gereformeerde Kerk te Hasselt (1892).
De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) van Hasselt heeft door haar korte levensduur geen eigen predikanten gehad, al bracht ze verscheidene beroepen op predikanten uit. Uiteindelijk stemde oefenaar A. Punt (1851-1929) er mee in om met ingang van 17 juli 1891 als vaste oefenaar in Hasselts Dolerende Kerk aan het werk te gaan. Zijn salaris zou fl. 600 per jaar zijn met vrije woning met tuin (heel belangrijk voor de bewoner vanwege de opbrengst aan vruchten!). Maar de classis was er alsnog tegen om oefenaar Punt aan te stellen, onder meer omdat inmiddels de landelijke Vereniging tussen beide kerken al een eind op weg was.
De Dolerende kerk bestond ook maar kort: want intussen waren landelljke gesprekken over eenwording opgestart door de synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken. De Dolerenden hadden onder meer problemen met het Reglement van 1869, volgens hetwelk de Christelijke Gereformeerde Kerk geregeerd werd. Daarover werd veel gesproken. Het Reglement verdween uiteindelijk.
Het eerste overleg tussen beide plaatselijke kerken vond op 9 oktober 1891 plaats in het lokaal (sindsdien ‘kerkgebouw’ genoemd) in de Hoogstraat. Omdat er nog steeds geen catechisatie gegeven werd (br. Punt was door het besluit van de classis immers buiten spel gezet) werd door de Dolerende kerkenraad aan de Christelijke Gereformeerde predikant ds. Fernhout van Zwartsluis gevraagd het catechisatie-onderwijs te verzorgen. Deze stemde daarmee in. Zelfs werd afgesproken dat ds. Fernhout met de Dolerende ouderlingen kennismakingsbezoeken aan de Afgescheiden kerkleden zou brengen. De samenwerking beviel van beide kanten goed.
Op 17 juni 1892 werd in de Keizersgrachtkerk te Amsterdam een gezamenlijke synodevergadering van beide kerken gehouden. Daar werd de inmiddels bereikte eenheid geproclameerd. De naam van de verenigde kerken zou zijn: De Gereformeerde Kerken in Nederland. Ook werd daar besloten, dat in plaatsen waar men niet direct samen kon gaan, de beide kerken desondanks ‘Gereformeerde Kerk’ zouden heten. De oudste van de (meestal) twee zou een ‘A’ aan de kerknaam toevoegen, de jongste een ‘B’.
De instituering van De Gereformeerde Kerk te Hasselt (1892).
Zo kwam het dat vanaf 17 juni 1892 in Hasselt twee Gereformeerde Kerken bestonden: De Gereformeerde Kerk te Hasselt A (de vroegere Christelijke Gereformeerde Gemeente) en De Gereformeerde Kerk te Hasselt B (de vroegere Dolerende kerk). Kerk A had begin jaren ’90 in totaal 340 leden en Kerk B ongeveer 180.
Op 5 augustus 1892 kwamen de twee kerkenraden bijeen. Ds. Breukelaar was voorzitter. Hij sprak (‘kort en toepasselijk’) over ‘de broederlijke liefde en eensgezindheid, die zich in den laatsten tijd op kerkelijk gebied heeft geopenbaard ten opzichte der vereniging van beide kerkengroepen, om op den grondslag van de gemeenschappelijke belijdenis der Drie Formulieren van Eenigheid en der Dordtsche Kerkenorde wenschen samen te leven in één kerkverband’.
Op de vraag aan de aanwezigen of men akkoord wilde gaan met de ineensmelting van beide kerken gingen allen akkoord. Maar wel werd besloten eerst de manslidmaten van beide kerken te raadplegen. Dat gebeurde een week later. Ook zij stemden er mee in. Een ‘Concept Acte van Ineensmelting’ (met allerlei gemaakte afspraken) werd opgesteld en toegestuurd aan de deputaten van de generale synode. Deze moesten de ineensmeltingsvoorwaarden goedkeuren. Ook dat gebeurde, zij het met enkele wijzigingen. Nadat de gemeenteleden elk in hun eigen kerk (in de Nieuwstraat van Kerk A en in de Hoogstraat van Kerk B) de resultaten toegelicht hadden gekregen, besloot de gezamenlijke kerkenraad op 28 oktober 1892 officieel de beide plaatselijke gemeenten als ‘De Gereformeerde Kerk te Hasselt’ samen te voegen.
De opvolgers van ds. Breukelaar.
Nadat ds. Breukelaar op 13 juli 1902 afscheid genomen had wegens zijn vertrek naar de kerk van Surhuisterveen, trad zijn opvolger al enkele maanden later aan, in de persoon van ds. J.A. de Vries (1867-1926), die op 21 december 1902 intrede deed, en niet lang daarna, op 2 juli 1905, afscheid nam vanwege zijn vertrek naar de kerk van Zaandam. Ongeveer een half jaar later deed ds. J. Tholen (1871-1942) uit Zaamslag intrede. Hij was van 1905 tot 1914 aan de kerk van Hasselt verbonden. Tijdens zijn predikantschap kwam de nieuwe kerk in de Nieuwstraat gereed:
Een nieuwe kerk (1913).
Het kerkgebouw van de voormalige Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) aan de Hoogstraat was voor fl. 2.000 verkocht aan de Vereniging voor Christelijk Schoolonderwijs in Hasselt. En het kerkgebouw van de vroegere Christelijke Gereformeerde Gemeente aan de Nieuwstraat was door de samenvoeging van beide kerken te klein geworden (het totaal aantal leden was bij de ‘Vereniging’ in 1892 zoals al opgemerkt ongeveer 520). Er werden plannen gemaakt de Nieuwstraatkerk te verbouwen, maar om een of andere reden liet de realisering daarvan op zich wachten. Ook de pastorie aan de Ridderstraat voldeed niet meer aan de eisen des tijds, zodat het pand werd verkocht en aan de Nieuwstraat een woning werd aangekocht die in het vervolg als predikantswoning zou dienen.
In 1909 werd uiteindelijk besloten de kerk in de Nieuwstraat af te breken en op dezelfde locatie een nieuwe kerk te bouwen. Toch vergde een en ander durf, want er was werkloosheid, mensen trokken weg, de diaconie had veel werk aan de ondersteuning van behoeftige gemeenteleden. Sommige gemeenteleden konden niet naar de kerk komen omdat ze ‘geen kleding hadden, die geschikt was om in het huis des Heeren te verschijnen’. In 1913 kon desondanks ‘de eerste steen’ gelegd worden. De bouw verliep daarna voorspoedig, zodat onder leiding van ds. J. Tholen de kerk op 4 februari 1913 in gebruik genomen kon worden. Deze predikant was van 1905 tot 1914 aan de kerk van Hasselt verbonden.
Ook het orgel was stevig onder handen genomen door orgelbouwer Proper. Er was nog geen windmachine aan het orgel verbonden, zodat er nog steeds orgeltrappers nodig waren. Er werden er trouwens zoveel benoemd, dat het een hele drukte werd daar op de orgelgalerij, omdat veel van hen het aangenaam vonden daar te gaan zitten. De kerkenraad moest daarom besluiten dat in het vervolg alleen de orgeltrapper-van-dienst op de orgelgalerij mocht zitten.
Iets over het kerkelijk leven.
Ds. J. Ozinga en ds. C.J. de Kruijter (van 1915 tot 1927).
Na het vertrek van ds. Tholen werd ds. J. Ozinga (1881-1950) uit Kamerik beroepen, die op 18 april 1915 intrede deed en ruim vijf jaar aan de kerk van Hasselt verbonden was. Op 4 juli 1920 nam hij afscheid wegens vertrek naar de kerk van Bennekom.
Ds. C.J. de Kruijter (1882-1944) uit Alblasserdam volgde hem op. Hij deed op 30 juli 1922 intrede en was ook ruim vijf jaar predikant in de kerk van Hasselt; op 16 oktober 1927 nam, hij afscheid omdat hij het beroep had aangenomen van de kerken in Wommels en Kubaard.
Rond 1900 was de Jongelingsvereniging Timotheüs opgericht. De jongens kwamen regelmatig bijeen om studie te maken van de bijbel, de bijbelse-, de vaderlandse- en de kerkgeschiedenis. Deze vereniging was nog vele jaren daarna actief. –⊕– In het begin van de jaren ’20 schreef gemeentelid H. Smit Wzn. dat hij zich met de prediking in de kerk niet altijd kon verenigen. De gemeenteleden werden tijdens de kerkdienst aangesproken als ‘broeders en zusters’. Dat kon volgens hem niet, want alleen de uitverkorenen konden volgens hem ‘broeders en zusters’ genoemd worden. Ook moesten gemeenteleden volgens hem veel vaker en duidelijker worden opgeroepen zich te bekeren. Eind augustus 1925 onttrok broeder Smit zich aan de gemeenschap der Gereformeerde Kerk en sloot hij zich aan bij de in Genemuiden gestichte ‘Gereformeerde Gemeente‘.
Bronnen onder meer:
J. Fidder, Na 15 jaar weer een kerk, in: Centraal Weekblad, 8e jrg. nr. 11, 19 maart 1960.
Gemeenten en Predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992
Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.
L.J. Joosse, Ende Godts daden niet vergeten. Enkele momenten uit de eeuwenlange geschiedenis van het kerkelijk leven te Hasselt en N.O.-Overijssel. Enschede, 1977
A. Stam-Prins, e.a., 50 jaar Viskerkje, Hasselt, 2009
J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Overijssel. Deel 1, De Classis Zwolle. Groningen, 1984
© 2024. GereformeerdeKerken.info