Ds. H. Meijer (van 1895 tot 1897).
( < Naar deel 1 – To Part 1 ) – Na het vertrek van ds. J. van der Meulen (1830-1896), die op 1 mei 1895 afscheid nam wegens verkregen emeritaat (hij overleed in 1896), deed zijn opvolger op 3 november 1895 intrede. Het was ds. H. Meijer (1869-1929) uit Loppersum.
Kennelijk verliep zijn korte predikantschap in Winsum niet zonder problemen, want al op 27 juni 1897 nam hij afscheid wegens vertrek naar de kerk van Reitsum, waar ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895) in 1886 de Doleantie geleid had (de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk).
Ds. Meijer werd bij zijn komst in Winsum vrijwel meteen benoemd tot preses van de classis Franeker. In maart 1897 werd door de predikant in de kerkenraad voorgesteld het huisbezoek af te schaffen vanwege gebrek aan tijd. De kerkenraad was het met dit besluit eens, op één broeder, die dit veroordeelde als ‘niet-bijbels handelen’. De meerderheid van de kerkenraad was voor, dus het zal (tijdelijk) vervangen zijn door groothuisbezoek, zoals het voorstel was.
Het orgel.
De eerste jaren was in de kerk van Winsum geen orgel. G. van der Ploeg was toen voorzanger. Hij had tot taak de psalm voor te zingen en/of juiste toonhoogte aan te geven, zodat de gemeentezang althans op de juiste hoogte bleef.
Maar in maart 1897 werd dan toch een orgel aangeschaft en wel bij de fa. Bakker en Timmenga te Leeuwarden, die daar fl. 700 voor rekende. Een rondgang door de gemeente bracht maar liefst fl. 660 op en de resterende fl. 40 werd tijdens een vergadering opgehaald. Het was een eenvoudig eenklaviers orgel, waarin gebruikte materialen voor lade en pijpwerk verwerkt waren. De orgelbouwer vervaardigde een nieuwe orgelkas en plaatste daarin de orgelpijpen naar eigen inzicht, verdeeld over drie torens. Het klavier bevond zich aan de linkerzijkant Het instrument werd geplaatst boven de ingang van de kerk op de galerij.
Dominee Meijer vertrekt.
Al in april 1897 deelde de predikant mee dat hij een beroep had ontvangen van de kerk van Reitsum. De kerkenraad van Winsum was daar niet enthousiast over: ‘Zijne Eerwaarde kan nog niet van ons heengaan om verschillende redenen, weshalve zij de wensch uitspreekt dat Zijne Eerwaarde moge besluiten te blijven’. Maar hij ging… Op 27 juni 1897 nam hij afscheid.
Ds. W.W. Meynen (van 1899 tot 1902).
Het duurde even voordat de vacature vervuld kon worden. Pas het tiende uitgebrachte beroep had succes. Kandidaat W.W. Meynen (1873-1950) uit Groningen nam het op hem uitgebrachte beroep aan en deed op 14 mei 1899 intrede. De kerk was dus bijna twee jaar vacant geweest. “Van hem is bekend, dat hij als jonge dominee al een bekwaam predikant was. Hij hield zeer van de Friezen, ze pasten bij hem. Ds. Meynen maakte in zijn Winsumer tijd wel gebruik van de sjees van boer Gerben Faber”, waarmee hij eens achterover duikelde, toen ‘de oude zwarte uit de stokken liep en dominee met sjees en al achterover wierp’.
Jeugdwerk.
In 1901 was de Jongelingsvereniging ‘Onderzoekt de Schriften’ opgericht. ‘Er werd zeer serieus gestudeerd’: bijbelse, belijdenis-, kerkhistorische- en zendingsonderwerpen werden aan de hand van ‘Leidraden’ bestudeerd en op de vergaderingen werd door een van de leden bij toerbeurt een ‘inleiding’ over zo’n onderwerp gehouden.
Ook was er al in 1900 een vrouwen- en meisjesvereniging, al is er niet veel over bekend.
Van alles wat.
De kerk van Winsum was in deze tijd een zgn. ‘hulpbehoevende kerk’ De classis kende de kerk een jaarlijkse bijdrage van fl. 28 toe. –⊕– De Vereniging ‘De Kerkelijke Kas’ werd op 30 januari 1901 opgeheven en vervangen door de ‘Kommissie van Administratie’. –⊕– De tucht werd door de kerkenraad streng gehandhaafd. In de eerste jaren werd de kerkenraadsvergadering zelfs beheerst door de bespreking van tuchtgevallen. Ruzie, tweedracht, een ‘ongodvrezende levenswandel’, elke vorm van contact met de hervormde kerk (‘het genootschap’), zondagsarbeid en het overtreden van het zevende gebod (waardoor ‘een huwelijk noodzakelijk werd’); het werd allemaal aangepakt door vermanende bezoeken af te leggen of uiteindelijk de kerkelijke tucht in te zetten (openbare afkondiging van de kansel, eerst zonder naam, maar alleen met het noemen van de zonde, en na een periode van verder bezoekwerk de volgende keer mét naam). In 1900 weigerde een echtpaar deze zonde te erkennen en er in de kerkdienst in het openbaar schuldbelijdenis over af te leggen; de classis werd om een oordeel gevraagd. –⊕– Er waren vanaf het begin van de kerk in Winsum kerkelijke verenigingen actief. Zowel jeugdwerk als de vrouwenvereniging ‘De lampen brandende’ ontplooiden activiteiten.
De Diaconie.
Deze tijd was voor de kerk van Winsum ronduit een arme tijd. ‘Grote verontwaardiging was er in deze jaren bij de diakenen over de schandelijke gewoonte om waardeloze voorwerpen in de collectezakken te doen’.
In 1900 waren de diaconale inkomsten fl. 737 en de uitgaven fl. 524; voor het eerst een overschot! De diaconie verleende op verschillende manieren hulp en bijstand aan de behoeftige gemeenteleden: in natura, in geld, of bijvoorbeeld door het verkrijgen van huisvesting, het betalen van de doktersrekening of een deel van de huur. In 1902 konden extra aardappelen voor de armen gekocht worden.
De broeders en zusters hielpen elkaar ook onderling zoveel mogelijk met het geven van kleding, enz. Ook de vrouwen- en meisjesverenigingen leverden een bijdrage: ‘In 1900 mochten de vrouwen- en meisjesvereniging gratis gebruik maken van de kerklokalen, mits ze de door hen gemaakte goederen [naaiwerk] ten bate van de diaconie stellen’. Aanvankelijk konden de bedeelden hun ondersteuning bij de diakenen ophalen (niet erg privé), maar al gauw brachten de diakenen de goederen of het geld zelf rond, zo onopvallend mogelijk.
Ds. Meynen nam op 13 april 1902 afscheid van de kerk van Winsum en vertrok toen naar de kerk van Rotterdam-Overschie.
Ds. J. van Loo (van 1903 tot 1907).
Drie vergeefse beroepen op andere predikanten waren nodig voordat de opvolger van ds. Meynen op de gereformeerde preekstoel stond. Het was kandidaat J. van Loo (1875-1944) uit Waarder. Hij deed op 15 februari 1903 intrede en was ruim vier jaar aan de kerk van Winsum verbonden. Als je geen bezoek van de dominee wilde hebben moest je in elk geval zorgen dat je zondags in de kerk zat. Anders stond de predikant ’s maandags gegarandeerd op de stoep om naar je afwezigheid te informeren.
De brug op zondag open…?
Een van de gemeenteleden was brugwachter in het naburige Baard. Hij moest op zondag werken, omdat zijn werkgever, de burgerlijke gemeente, de brug ook op de dag des Heeren open wilde hebben. De kerkenraad vroeg de burgerlijke gemeente de brug op zondag gewoon dicht te laten, maar de gemeente wilde daar niet aan. De brugwachter beriep zich dus op overmacht, maar de kerkenraad raadde hem toch aan een andere betrekking te nemen. Dat weigerde hij aanvankelijk, hoewel hij niet lang daarna van mening veranderde en ontslag nam als brugwachter. Hij had elders emplooi gevonden.
Ds. Van Loo nam de catechisaties in het naburige Oosterlittens op zich. Kennelijk hadden deze bemoeiingen een vruchtbaar gevolg, want in april 1905 meldde zich een achttal volwassenen, met het verzoek gedoopt te worden. ‘Hun worden voorgelegd de vragen van het formulier van den doop voor bejaarde personen’. Allen werden toegelaten.
In 1906 trad de gehele Commissie van Beheer af (op het daarin zitting hebbende kerkenraadslid na). Er was namelijk een conflict ontstaan over het wel of niet toekennen van een traktementsverhoging aan de predikant. De kerkenraad had dat voorgesteld, maar de Commissie van Beheer vond dat daarvoor ‘in de gemeente te weinig draagkracht’ bestond. De preses vond dit aftreden van de Commissie ‘revolutionair en onzedelijk’. Na het vertrek van ds. Van Loo waren sommige van de ‘revolutionaire broeders’ weer bereid een ambt te bekleden en ze kregen voor elkaar dat de woorden ‘revolutionair en onzedelijk’ uit de notulen verwijderd werden…
Ds. van Loo nam op 27 oktober 1907 afscheid wegens vertrek naar de kerk van Mijdrecht en Uithoorn.
Ds. Tj. Petersen (van 1908 tot 1911).
Ruim een half jaar later stond de opvolger van ds. Van Loo op de preekstoel. Het was ds. Tj. Petersen (1878-1941) uit Oosterzee. Op 21 juni 1908 deed hij intrede, en hij was gedurende ongeveer drie jaar aan de kerk van Winsum verbonden.
Van alles wat…
Gemeenteleden konden voor een klein bedrag op een winterzondag een stoof bij hun zitplaats laten neerzetten om de voeten warm te houden. De kerkenraadsleden kregen die service aanvankelijk gratis, maar in 1910 moesten ook zij gaan betalen. –⊕– Tot 1911 werden de zitplaatsen in de kerk publiekelijk verhuurd. De ‘beste’ plaatsen waren het duurst, de ‘mindere’ goedkoper. In veel kerken in het land kwam daartegen bezwaar; sommigen repten zelfs van dat de kerk op die manier tot een rovershol werd. De kerkenraad besloot in elk geval in januari 1911 te stoppen met de publieke verhuring van zitplaatsen en over te gaan tot het invoeren van een vrijwillige maandelijkse kerkelijke bijdrage. Kennelijk werd de regeling toch weer ingetrokken, want een jaar later heette het dat ’alle plaatsen vrij’ waren nadat de eerste psalm gezongen was.
Dominee Petersen vertrekt…
De kerkenraad was niet in zijn nopjes met de mededeling van ds. Petersen in februari 1911, dat hij het beroep van de kerk van Purmerend had aangenomen. Een van de ouderlingen vreesde dat de ‘pûrbêste dûmny fan de herfoarmen yn Spannum’ [‘de zeer goede predikant van de hervormden in Spannum’] ook in Winsum nu veel invloed zou krijgen. Hoe dan ook, ds. Petersen nam op 23 april 1911 afscheid.
Ds. J. de Jong (van 1911 tot 1919).
Gelukkig duurde het niet lang voordat zijn opvolger de preekstoel beklom. Drie maanden later deed ds. J. de Jong (1872-1919) uit Loppersum op 30 juli 1911 namelijk intrede.
Van alles wat…
Eind 1911 wordt door de kerkenraad besloten in de kerk aan kachel te plaatsen. De Commissie van Beheer maakte het spoorslags in orde. –⊕– In 1912 telde de kerk van Winsum 325 leden (vergeleken met vijfentwintig jaar eerder een verachtvoudiging). In Winsum woonden toen tweehonderdveertig leden, in Welsrijp dertig, in Bayum veertien, in Spannum zeventien, in Baard negentien en in Oosterlittens vijf. –⊕– Toen in 1916 een van de behoeftige gemeenteleden door de huiseigenaar uit zijn huis gezet dreigde te worden omdat deze de woning met winst wilde doorverkopen, werd de woning door gemeentelid G.U. Bakker gekocht, zodat de bewoner kon blijven zitten waar hij zat. De kerkenraad ondernam in 1918 zélf actie toen opnieuw een huisuitzetting dreigde. De kerkenraad kocht drie woningen van weduwen en bejaarden, waarvoor br. S. Miedema fl. 3.000 schonk.
Twee vrouwelijke gemeenteleden bezochten in 1912 en 1913 de hervormde kerk in Welsrijp en waren er niet van af te brengen, ondanks de toepassing van de kerkelijke tucht. Maar, vonden sommigen, werd de tucht op die manier niet tot een bespotting? Konden deze ‘beslist geloovige christinnen’ niet beter uit de kerk gezet worden? Uiteindelijk kon de kwestie met medewerking van de classis worden opgelost. –⊕– De kerkenraad had ook veel te stellen met de jeugd. In 1913 had een jongen uit de gemeente verkering met ‘een modern meisje’. Dat vond de kerkenraad gevaarlijk: ‘een geloovige moet geen ander juk aantrekken met een ongeloovige’. –⊕– Ook op de galerij was het soms een onordelijke toestand door de jongeren die zich daar tijdens de kerkdiensten nestelden. Andere jongens verzuimden de kerkdiensten en liepen voor kerktijd expres in tegengestelde richting als de kerkgangers, om zo te laten zien dat ze lekker niet naar de kerk gingen. Dominee moest maar eens met hen gaan praten. –⊕– Ds. De Jong hield veel van vissen; urenlang kon hij zich langs de waterkant op de dobber concentreren. Ook vroeg hij de kerkenraad medewerking voor de aanleg van een zwembad in de sloot achter de pastorie. Vooral zijn zoons maakten er gebruik van. –⊕– In 1917 werden in de oostelijke gevel van de kerk twee glas-in-loodramen geplaatst. De kosten bedroegen fl. 110. –⊕– Omdat in 1918 sprake was van een tekort aan petroleum was in de kerk sprake van een ‘schrale verlichting’.
Buiten bediening… (1919).
Jaren lang werd in de kerkenraad gesproken over het traktement van de predikant. Deze weigerde een vaste kerkelijke bijdrage te betalen, omdat hij dan zou bijdragen aan zijn eigen traktement. Dit thema was in toenemende mate aanleiding tot spanningen tussen de predikant en zijn gemeente. In 1915 bedroeg het traktement fl. 1.400 plus een toeslag van fl. 50 per kind. Dat laatste, de kindertoeslag, was ook aanleiding tot meningsverschillen. De kerkenraad vond dat de kindergelden geen ‘eisch van ’s Heeren Woord’ was. Zelfs waren er die vonden dat de uitkering daarvan zelfs ‘tégen Gods Woord’ was. Uiteindelijk – na veel wederwaardigheden – deelde de predikant op 9 juli 1919 mee zijn ontslag te vragen.
“De predikant was (vermoedelijk terecht) van mening dat hij een te laag predikantstraktement ontving; deze waren in die tijd nog niet landelijk geregeld. Dat is mede de reden geweest, dat hij dus na ongeveer acht jaar in Winsum te hebben gewerkt, meende zijn ambt om persoonlijke redenen te moeten neerleggen”. Na zijn studie en promotie in de rechtswetenschappen werd hij benoemd tot griffier bij het kantongerecht te Enschede.
Ds. J.H. Kuiper (van 1921 tot 1924).
Bijna twee en een half jaar wachtte men in Winsum op zijn opvolger. Het was kandidaat J.H. Kuiper (1895-1963), die op 3 april 1921 intrede deed. Hij was gedurende drie en een half jaar aan de kerk van Winsum verbonden.
Het een en ander uit deze drie en een half jaar.
De kerkenraad van de Doopsgezinde Gemeente te Baard werd op initiatief van de predikant in oktober 1921 gevraagd of de Gereformeerde Kerk van Winsum vanuit het Doopsgezinde kerkgebouw evangelisatieactiviteiten mocht ondernemen. Daarmee konden de Doopsgezinde broeders zich echter niet verenigen. ‘De evangelisatie had de liefde van zijn hart. Ook werd hij vaak te hulp geroepen door buitenkerkelijken’, bijvoorbeeld voor het leiden van begrafenissen. –⊕– In oktober 1922 herdacht J. Calsbeek samen met de kerkenraad het feit dat hij vijfentwintig jaar lang het orgel als orgeltrapper van wind voorzag. Hij kreeg daarvoor een cadeautje.
Dominee Kuiper vertrekt (1924).
Ds. Kuiper nam op 7 september 1924 afscheid van de kerk van Winsum in verband met zijn vertrek naar de kerk van Drachten. Zijn predikgaven waren ongetwijfeld ook door de broeders in de groeiende kerk van Drachten opgemerkt. Een behoorlijk aantal gemeenteleden vervoegde zich voor zijn vertrek aan de pastoriedeur om de predikant te bewegen toch vooral niet naar Drachten te gaan. Vele vriendelijke en waarderende woorden waren hem bij zijn afscheid in Winsum ten deel gevallen. Of de broeders die hem in 1924 een tuinhuisje aangeboden hadden omdat ‘hij het beroep naar Drachten niet zou aannemen’ ook zo vrolijk waren, vertelt het verhaal niet. De kerkenraad hield zich na het vertrek van ds. Kuiper (in september 1924) bezig met de handel in appels uit de pastorietuin; ‘dit om de kerkelijke kas te versterken’.
Ds. W.J.T. Baan (van 1925 tot 1936).
Acht maanden na het vertrek van ds. Kuiper meldde de opvolger zich op de kansel, die het op hem uitgebrachte beroep had aangenomen. Het was de vijfenveertig jaar oude kandidaat W.J.T. Baan (1880-1954). Hij deed op 26 april 1925 intrede en was bijna elf jaar, tot 1936, aan de kerk van Winsum verbonden. Eigenlijk had hij zijn vader in de houthandel zullen opvolgen, maar hij koos voor het predikantschap. Winsum was en bleef zijn enige gemeente. Want al snel openbaarde zich een slepende ziekte, die hem noodzaakte in 1935 met ziekteverlof te gaan; in 1936 ging hij met vervroegd emeritaat.
Van alles wat…
In december 1926 bleek dat ‘de regelmatige aanvoering van wind te wenschen overlaat’. De orgeltrapper deed zijn zware traparbeid niet met de benodigde regelmaat, zodat de toonhoogte van het orgel tijdens de gemeentezang wisselde. –⊕– In 1926 speelde in de Gereformeerde Kerken ook de kwestie-Geelkerken. Dr. J.G. Geelkerken (1879-1960), gereformeerd predikant in Amsterdam-Zuid, kon zich niet van harte achter de synodeuitspraak stellen ‘dat de bomen in het paradijsverhaal en het spreken van de slang daadwerkelijk zintuiglijk waarneembaar’ geweest waren. Hij liet het antwoord op die vraag in het midden, wat hem uiteindelijk zijn ambt in de Gereformeerde Kerken kostte. De gebeurtenissen in Amsterdam verwekten ook in Winsum de nodige onrust, maar ds. S. Wesbonk (1897-1992) van Jutrijp en Hommerts raadde de kerkenraad aan het standpunt van de synode te volgen. Hetgeen geschiedde. Ds. Wesbonk trad trouwens in augustus 1930 uit de (gereformeerde) Antirevolutionaire Partij, ARP (die later opging in het CDA). Die stap baarde ook in Winsum het nodige opzien).
Ds. Baan klaagde in maart 1929 over de absentie van veel ‘oudere jongens’ op de catechisatie. Ze vonden dat het in de catechisatiekamer te koud was. Maar een ouderling vermoedde dat het ijs de oorzaak was. Het was dat jaar namelijk een strenge winter! –⊕– In 1928 werd de kerk in de verf gezet en de banken gelakt. Gedurende twee zondagen – 22 en 29 juli – werden de diensten gehouden in de schuur van W. de Roos. –⊕– De jaren ’30 waren de ‘crisisjaren’. De Beurs van New York op Wall Street was in oktober 1929 gecrasht, wat de wereld in een diepe economische crisis stortte. Dat werd ook in Nederland duidelijk gevoeld. ‘Door de drukkende omstandigheden is het geloof toegenomen’, constateerde de kerkenraad. –⊕– In september 1934 nam een ouderling ontslag uit zijn ambt omdat de kerkenraad besloten had een gezangenboek voor de organist aan te schaffen, zodat hij de door de synode goedgekeurde uitbreiding van de (ook toen nog steeds flinterdunne) gezangenbundel ‘Eenige Gezangen’ kon spelen. De ouderling was tegen het zingen van gezangen. Hij bleef echter aan als penningmeester van de Commissie van Beheer en weigerde in die hoedanigheid de rekening van de bestelling van het gezangenboek te betalen. Het lukte hem niet de aanschaf tegen te houden.
Ds. Baan was in 1925 met ziekteverlof gegaan. Als hulppredikant werd toen kandidaat J.S. Greidanus (1908-1973) gevraagd de pastorale taken op zich te nemen. Hij deed dat van september 1934 tot juni 1936. –⊕– De jongens van de Jongelingsvereniging ‘Onderzoekt de Schriften’ gingen in de pauze van hun bijeenkomsten nogal eens naar het café aan de overkant van de straat om daar een potje te biljarten. Ze kwamen dan echter niet meer terug op de vergadering van de JV. Daaraan ergerden gemeenteleden zich, die daarover contact opnamen met ds. Baan. Deze raadde de jongens aan in het vervolg in de omliggende dorpen te gaan biljarten. Of hij desondanks vond dat ze wel naar de JV-vergadering terug moesten komen vertelt het verhaal niet…
Kwam er wel of niet een vergaderlokaal bij?
In 1926 kwam een schriftelijk voorstel ter tafel om een vergaderlokaal bij de kerk te bouwen. Er was te weinig vergaderruimte, ook voor de JV, die van 1922 tot 1927 om die reden in de christelijke school vergaderde. De plannen omvatten (a) de bouw van een vergaderlokaal voor fl. 5.000, (b) de bouw van een lokaal plus vergroting van de kerk (even duur) en de bouw van een geheel nieuwe kerk. Dat laatste werd het in elk geval niet, maar het gedenkboek van de kerk van Winsum weet niet te vertellen of de overige voorstellen wél uitgevoerd werden.
© 2024. GereformeerdeKerken.info
Deel 3 (slot) volgt binnenkort.
Translation into English:
The ‘Gereformeerde’ Church in Winsum (Fr.) – Part 2.
Rev. H. Meijer (from 1895 to 1897).
( < To Part 1 ) – After the departure of Rev. J. van der Meulen (1830-1896), who retired on May 1, 1895 (he passed away in 1896), his successor entered the pulpit on November 3, 1895. This was Rev. H. Meijer (1869-1929) from Loppersum. Apparently, his brief pastorate in Winsum was not without issues, as he already bid farewell on June 27, 1897, to take up a position at the church in Reitsum, where Rev. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895) had led the Doleantie (the second orthodox exodus from the Reformed Church) in 1886.
Upon arriving in Winsum, Rev. Meijer was almost immediately appointed as the presiding elder of the Franeker classis. In March 1897, he proposed to the church council that house visits be discontinued due to a lack of time. The council supported this decision, except for one brother who condemned it as “non-biblical behavior.” The majority voted in favor, and it was temporarily replaced with ‘large group visits’, as the proposal suggested.
The Organ.
In the early years, there was no organ in the Winsum church. G. van der Ploeg served as the cantor, tasked with leading the psalm singing and setting the pitch to keep the congregational singing on the correct key. But in March 1897, an organ was purchased from the Bakker & Timmenga firm in Leeuwarden for 700 guilders. A church collection raised an impressive 660 guilders, and the remaining 40 were gathered at a meeting. It was a simple, single-manual organ made with reused materials for the chest and pipes. The organ builder created a new case and placed the pipes as he saw fit, divided among three towers, with the keyboard on the left side. The instrument was installed above the church entrance on the gallery.
Rev. Meijer Departs.
In April 1897, Rev. Meijer announced he had received a call from the Reitsum church. The Winsum church council was not enthusiastic: “His Reverence cannot leave us yet for various reasons, and therefore expresses the hope that he may decide to stay.” Nevertheless, he left, giving his farewell sermon on June 27, 1897.
Rev. W.W. Meynen (from 1899 to 1902).
It took some time to fill the vacancy. Only the tenth call was successful. Candidate W.W. Meynen (1873-1950) from Groningen accepted the position and entered the pulpit on May 14, 1899. “He was known to be a competent preacher even as a young pastor. He loved the Frisians, and they suited him well.” Rev. Meynen often used farmer Gerben Faber’s chaise, which once flipped over when the “old black horse bolted, throwing the pastor and chaise backward.”
Youth Work.
In 1901, the Young Men’s Association “Investigate the Scriptures” was established. They studied biblical, confessional, church historical, and missionary topics using study guides, and meetings featured one member giving a talk on such a subject. There was already a women’s and girls’ association by 1900, although little is known about it.
Miscellaneous.
Winsum’s church was financially dependent at this time, receiving an annual 28-guilder contribution from the classis. –⊕– The “Church Fund Association” was dissolved on January 30, 1901, and replaced by the “Administration Committee.” –⊕– Discipline was strictly enforced. Council meetings were often dominated by discussions of disciplinary cases, dealing with quarrels, discord, “ungodly lifestyles,” any connection with the ‘Hervormde’ Church (“the society”), working on Sundays, and violations of the seventh commandment (which sometimes necessitated marriage). These were addressed through admonishing visits or, if needed, church discipline, announced publicly from the pulpit—initially without names, and later, if unresolved, with names. In 1900, a couple refused to admit their wrongdoing publicly, and the classis was asked for judgment. –⊕– There were active church associations from the beginning, including youth work and the women’s association “The Lamps Burning.”
The Diaconate.
This was a financially challenging period for Winsum’s church. “There was great indignation among the deacons about the shameful habit of placing worthless objects in the collection bags.” In 1900, the diaconal income was 737 guilders, with 524 in expenses, marking the first surplus. The diaconate provided assistance to needy members in various forms, such as in-kind goods, money, housing, or by covering medical bills or rent. In 1902, extra potatoes were purchased for the poor.
The members also helped each other by donating clothing, among other things. The women’s and girls’ associations contributed as well, with women’s associations being allowed free use of church rooms for their needlework if the proceeds benefited the diaconate. Initially, recipients collected aid directly from the deacons (not very private), but soon, deacons began distributing aid personally.
Rev. Meynen gave his farewell sermon on April 13, 1902, departing for Rotterdam-Overschie.
Rev. J. van Loo (from 1903 to 1907).
After three unsuccessful calls, Rev. J. van Loo (1875-1944) from Waarder accepted and took the pulpit on February 15, 1903, serving the Winsum church for over four years. Parishioners needed to attend Sunday services if they wished to avoid a Monday visit from the pastor questioning their absence.
Sunday Bridge Opening?
A church member worked as a bridge operator in nearby Baard and was required to work Sundays as the local council wanted the bridge open. The church council requested that the municipality keep it closed on Sundays, but this was denied. Though the bridge operator initially refused to quit, he eventually did, finding employment elsewhere.
Rev. Van Loo also conducted catechism classes in neighboring Oosterlittens. His efforts bore fruit, as in April 1905, eight adults requested baptism, which was granted after they answered questions from the baptismal form for adults.
In 1906, the entire ‘Administration Committee’ resigned over a conflict about a proposed salary increase for the pastor. The council supported it, but the committee felt the community’s resources were too limited. The presiding elder deemed the committee’s resignation “revolutionary and immoral.” However, after Rev. Van Loo left, some “revolutionary brothers” returned to office, succeeding in having the terms “revolutionary and immoral” removed from the minutes.
Rev. Van Loo left on October 27, 1907, to take up a new position in Mijdrecht and Uithoorn.
Rev. Tj. Petersen (from 1908 to 1911).
Six months later, Rev. Tj. Petersen (1878-1941) from Oosterzee took the pulpit on June 21, 1908, serving for about three years.
Miscellaneous.
For a small fee, parishioners could have a foot warmer placed near their seat on winter Sundays, initially free for church council members, but by 1910 they had to pay as well. –⊕– Until 1911, seating was publicly rented, with the best seats being the most expensive. Some protested this practice, calling it a “den of robbers.” –⊕– In January 1911, the council ended public rentals, introducing a voluntary monthly contribution instead. Apparently, this was later reversed, as “all seats were free” after the first psalm was sung.
Rev. Petersen Departs.
The council was displeased with Rev. Petersen’s February 1911 decision to accept a call to Purmerend. An elder feared that “the very good Reformed pastor in Spannum” would gain influence in Winsum. Nevertheless, Rev. Petersen gave his farewell sermon on April 23, 1911.
Rev. J. de Jong (from 1911 to 1919).
Thankfully, it did not take long for a successor. Three months later, Rev. J. de Jong (1872-1919) from Loppersum took the pulpit on July 30, 1911.
A Bit of Everything…
At the end of 1911, the church council decided to install a stove in the church. The Maintenance Committee made the arrangements promptly. –⊕– In 1912, the church of Winsum had 325 members (an eightfold increase compared to twenty-five years earlier). Winsum was home to 240 members, Welsrijp had thirty, Bayum fourteen, Spannum seventeen, Baard nineteen, and Oosterlittens five. –⊕– In 1916, when one needy member was threatened with eviction by his landlord, who wanted to sell the house for a profit, fellow church member G.U. Bakker bought the property so the resident could remain in his home. In 1918, the church council took matters into their own hands when another eviction was imminent. They purchased three houses from widows and elderly members, with a donation of fl. 3,000 from Brother S. Miedema. –⊕– Two female church members visited the ‘hervormde’ church in Welsrijp in 1912 and 1913 and could not be deterred, even under church discipline. Some wondered whether discipline, in this way, had become a mockery. Shouldn’t these “faithful Christians” simply be expelled from the church? Eventually, the matter was resolved with the help of the classis (regional church council). –⊕– The church council also had a lot to deal with concerning the youth. In 1913, a boy from the congregation was courting a “modern girl,” which the council deemed dangerous: “a believer must not yoke with an unbeliever.” –⊕– On the gallery, things sometimes got unruly due to young people gathering there during services. Other boys skipped church and deliberately walked in the opposite direction of the churchgoers before services to show they were not going to church. The pastor was advised to talk to them. –⊕– Pastor De Jong loved fishing; he could focus on his fishing float for hours. He even asked the church council to support the construction of a swimming pool in the ditch behind the parsonage, which his sons especially enjoyed. –⊕– In 1917, two stained-glass windows were installed in the eastern wall of the church, costing fl. 110. –⊕– Due to a shortage of kerosene in 1918, there was “poor lighting” in the church.
Out of Service… (1919).
For years, the church council discussed the minister’s stipend. He refused to pay a set church contribution, as it would mean contributing to his own stipend, which increasingly led to tensions between him and the congregation. In 1915, the stipend was fl. 1,400 plus a child allowance of fl. 50 per child. The child allowance was also a source of contention, as some council members argued it was not required by “the Word of the Lord,” and others felt it was even “against God’s Word.” Eventually, after much back and forth, the minister announced his resignation on July 9, 1919.
“The minister felt (likely with good reason) that his stipend was too low; these were not nationally regulated at the time. This was part of the reason he decided to leave his position after roughly eight years in Winsum.” After studying and earning a doctorate in law, he became a clerk at the district court in Enschede.
Rev. J.H. Kuiper (1921 to 1924).
After nearly two and a half years, Winsum welcomed his successor, J.H. Kuiper (1895-1963), who began his ministry on April 3, 1921, serving the church for three and a half years.
A Few Things from These Three Years.
In October 1921, on the initiative of the pastor, the church council of the Mennonite congregation in Baard was asked if the ‘Gereformeerde’ Church of Winsum could hold evangelism activities in the Mennonite church building. However, the Mennonite brothers could not agree. “Evangelism was close to the preacher’s heart, and he was often called upon to help by non-church members.” –⊕– In October 1922, J. Calsbeek, along with the church council, commemorated his twenty-five years of pumping the organ’s wind supply. He received a small gift for his service.
Rev. Kuiper’s Departure (1924).
Rev. Kuiper said farewell to the church in Winsum on September 7, 1924, as he was moving to serve the church in Drachten. His preaching abilities had likely not gone unnoticed by the brothers in the growing church of Drachten. Many members gathered at the parsonage door before his departure to urge him not to go to Drachten. Kind and appreciative words were offered to him at his farewell in Winsum. It’s unclear if those who had offered him a garden house in 1924 so he wouldn’t take the position in Drachten felt the same joy. After Rev. Kuiper’s departure, the council turned to the sale of apples from the parsonage garden “to bolster church funds.”
Rev. W.J.T. Baan (1925 to 1936).
Eight months after Kuiper’s departure, his successor, candidate W.J.T. Baan (1880-1954), took up his position. He began his ministry on April 26, 1925, serving Winsum for almost eleven years, until 1936. Though he was initially set to inherit his father’s lumber business, he chose the ministry. Winsum was his first and only congregation, as he soon fell ill, requiring sick leave in 1935, and he retired early in 1936.
A Bit of Everything…
In December 1926, it became evident that “the regular wind supply was unsatisfactory.” The organ pumper’s heavy work was not being done consistently, causing the organ’s pitch to vary. –⊕– In 1926, the Geelkerken issue was also a matter of concern in the Reformed Churches. Dr. J.G. Geelkerken (1879-1960), a Reformed minister in Amsterdam-South, could not fully endorse the synod’s statement “that the trees in the Paradise story and the serpent’s speech were indeed sensory and visible.” He left the answer open, which ultimately cost him his position in the Reformed Churches. The events in Amsterdam caused some unrest in Winsum, but Rev. S. Wesbonk (1897-1992) from Jutrijp and Hommerts advised the church council to follow the synod’s stance, which they did. Rev. Wesbonk left the (Reformed) Anti-Revolutionary Party (ARP, later incorporated into the political party CDA) in August 1930, causing quite a stir in Winsum. –⊕– In March 1929, Rev. Baan complained about the absence of many “older boys” at catechism, as they found the catechism room too cold, though one elder suspected that ice skating was the real reason—it was, after all, a harsh winter! –⊕– In 1928, the church was painted and the benches varnished. For two Sundays—July 22 and 29—services were held in W. de Roos’s barn.
–⊕– The 1930s were the “crisis years.” The New York Stock Exchange had crashed in October 1929, leading to a deep economic depression worldwide, affecting the Netherlands. “Faith has grown due to the trying circumstances,” observed the church council. –⊕– In September 1934, an elder resigned from his office because the council had decided to buy a hymnal for the organist so he could play the synod-approved hymn extension. The elder opposed hymn singing. Although he continued as treasurer of the Maintenance Committee, he refused to pay the invoice for the hymnal. He could not prevent its purchase. –⊕– In 1925, Rev. Baan went on sick leave, and candidate J.S. Greidanus (1908-1973) was appointed as an assistant pastor, taking over pastoral duties from September 1934 to June 1936. –⊕– The boys of the Young Men’s Association “Investigate the Scriptures” would often go to the café across the street during their meetings to play billiards, sometimes failing to return. Congregation members were annoyed and complained to Rev. Baan, who advised the boys to play billiards in surrounding villages instead.
Was There an Additional Meeting Room or Not?
In 1926, a written proposal was submitted to build a meeting room by the church. There was not enough meeting space, even for the Young Men’s Association, which met at the Christian school from 1922 to 1927 for this reason. The plans included (a) building a meeting room for fl. 5,000, (b) building a room and expanding the church (at the same cost), or building an entirely new church. The last option was ruled out, but the Winsum church memorial book does not clarify whether the other proposals were implemented.
© 2024. GereformeerdeKerken.info
Part 3 (conclusion) follows soon.