De Gereformeerde Kerk te Franeker (1)

De Gereformeerde Kerk te Franeker ontstond op 16 april 1893 door de ineensmelting van de plaatselijke  Christelijke Gereformeerde Gemeente en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk, respectievelijk ontstaan uit Afscheiding en Doleantie.

Kaart: Google.

1. De Afscheiding van 1834 te Franeker.

De twee hervormde predikanten die Franeker in de tijd van de Afscheiding rijk was, ds. L.W. de Grient Dreux en ds. J.H. Reddingius, moesten beiden niets van de Afscheiding hebben. En ook de hoogleraren aan het Franeker Atheneum waren verklaarde tegenstanders. Van de ongeveer 5.000 Franeker hervormden was overigens slechts een handjevol verontrust over de vrijzinnigheid die volgens hen aan de predikanten eigen was. In een hervormd classicaal rapport werd gewag gemaakt van zo’n 35 ontevredenen die sympathiseerden met de Afscheiding.

Zij gingen meestal naar de hervormde kerk van het naburige Welsrijp, waar de prediking behoorlijk orthodox was; daar stond toen ds. L. van Loon. Slechts twee Franeker leden hadden zich volgens het classisrapport in 1835 daadwerkelijk van de hervormde gemeente afgescheiden: Geertje van Smeeden en H. van de Woude.

De gemeente van Sexbierum.

De kerkschuur aan het Achterom te Sexbierum, eigendom van Klaas de Vree, waar de Afgescheidenen aanvankelijk hun kerkdiensten hielden.

Ds. H. de Cock (1801-1842), die in Ulrum als hervormd predikant was afgezet, reisde nadien door het noorden van het land om overal waar hij kwam indien mogelijk Afgescheiden gemeenten te stichten. Zo kwam hij op 1 december 1835 ook in het dorp Sexbierum, waar hij de kerkenraad bevestigde, waardoor in dat dorp een Afgescheiden Gemeente geïnstitueerd werd. Het territoir van die gemeente was zo vastgesteld dat ook het stadje Franeker daartoe behoorde. Maar een paar jaar later, in 1838, bleken de Afgescheidenen in Franeker (met een korte onderbreking) in eigen kring samen te komen omdat ‘een geschikt persoon wilde voorgaan’. De reis naar Sexbierum was vooral in het najaar en in de winter niet te doen, zowel vanwege de afstand als de toestand van de ‘wegen’.

Ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland.

Toen de kerkenraad van Sexbierum in 1841 zijn eerste ‘eigen’ predikant wilde beroepen, besloot men alvast dat deze om de drie weken ook in Franeker zou voorgaan. Die predikant van Sexbierum e.o. werd ds. H.A. de Vos (1816-1868), die daar zijn eerste gemeente vond. Op 14 november 1841 deed hij intrede als predikant van Sexbierum en Franeker.

Zo’n tien dagen later vond tijdens de kerkenraadsvergadering in Sexbierum het geloofsonderzoek plaats van vier doopleden uit Franeker: de 36-jarige koopman Folkert Wijbes Hofstra, de 28-jarige koopman Johan Tjeerds Kooistra, de 41-jarige timmerman Frederik Rinnerts Hogendorf en de 27-jarige bakker Jelle Hendriks Viersen. En dat was een belangrijk moment, want zij leken geschikt te zijn om eventueel de leiding van een Franeker gemeente op zich te nemen.

De gemeente van Franeker geïnstitueerd.

Ds. De Vos deelde kort daarop, tijdens de kerkenraadsvergadering van 25 januari 1842, mee, dat gemeenteleden uit Franeker hem gevraagd hadden een zelfstandige gemeente te mogen vormen. De twee dagen later bijeengekomen classis oordeelde gunstig, omdat men vond ‘dat dit tot uitbreiding van de kerk Christi zou kunnen strekken, waartoe men altijd behoort te arbeiden’. Hoewel de kerkenraad van Sexbierum daartegen geen bezwaar had, bleek later toch dat het afketste op zijn houding: de kerkenraad van Sexbierum wilde namelijk één administratie ‘voor de kerk’ én ‘voor de armen’ van Sexbierum en Franeker samen. Dat wilden de Franekers echter niet. Zelfstandig is zelfstandig, al waren de Franekers best bereid om ook in de toekomst bij te  dragen voor de verzorging van de Sexbierumers die door de diaconie ondersteund werden; maar ze wilden zich daaraan niet binden.

Ds. H.A. de Vos (1816-1868).

De problemen werden echter opgelost. Op 20 februari 1842 kwam ds. De Vos naar Franeker om daar de kerkenraad van de zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeente te bevestigen. Tot ouderling was gekozen Hein Melles Oosterhagen en als diaken Jelle Hendriks Viersen. Alleen ouderling Oosterhaven werd op 20 februari bevestigd; diaken Viersen twee weken later, op 6 maart 1842 (laatstgenoemde verhuisde enige tijd later naar Harlingen en ging daar terug naar de hervormde gemeente). Op de dag van de instituering telde de jonge gemeente slechts elf leden. Maar… de gemeente groeide meteen! Er werden drie kinderen gedoopt en tot aan de komst van de opvolger van ds. Vos werden in totaal elf kinderen ‘door de doop ingelijfd’, van wie negen door ds. De Vos en twee door andere predikanten. De opvolger van ds. De Vos doopte in ongeveer vijf jaar tijd in totaal honderd kinderen! Bovendien werden het eerste half jaar maar liefst zesenveertig nieuwe leden ingeschreven.

Een eigen kerk (1842).

De Zilverstraat rond 1880. Het huis geheel rechts was de voormalige pastorie van de rooms-katholieke parochie. Boven de pastorie was de roomse kerkzaal. Dat pand werd door de Afgescheidenen gekocht. Nu is hier het plein voor de latere Zilverstraatkerk.

Al heel snel beschikte de jonge gemeente over een eigen kerkgebouw. Ze kochten namelijk voor fl. 2.000 van koopman-tussenpersoon W. Lunter een buiten gebruik gestelde rooms-katholieke kerk aan de Zilverstraat (op de plaats van de latere gereformeerde kerk). Aanvankelijk stond de kerk op naam van de gemeenteleden J.T. Kooistra en H.M. Oosterhagen, maar op 2 december 1844 werd het kerkgebouw op naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente gesteld. Dat had te maken met het feit dat de gemeente nog niet door de overheid was erkend en dus geen rechtspersoonlijkheid bezat. En rechtspersoonlijkheid was nodig voor het kopen en verkopen van onroerend goed enz.

Erkenning door de overheid (1842).

Dus moest erkenning aangevraagd worden bij de overheid ten einde die rechtspersoonlijkheid te verkrijgen. Namens de kerkenraad stuurden Kooistra en Oosterhagen een verzoekschrift aan de regering, gericht aan de koning. In Den Haag maakte men echter bezwaar tegen de aanvraag omdat het aantal leden veel te klein zou zijn om het kerkelijk leven in stand te houden. Burgemeester Andries Stinstra ontbood de briefschrijvers op het gemeentehuis en probeerde hen ervan te overtuigen dat de regering in Den Haag eigenlijk best een punt had. Zouden alle leden – ook de ‘meelopers’ – werkelijk gaan bijdragen in de kosten van kerk en diaconie? De burgemeester had overigens geen bezwaar tegen het houden van kerkdiensten. Hij wist wel dat deze ‘door een zeer groot aantal menschen, meest van buiten de stad, bezocht’ werden.

Koning Willem II.

Enige tijd later werd opnieuw een verzoekschrift aan koning Willem II gestuurd, omdat het ledental sterk vermeerderd was. Er waren in vergelijking met het vorige rekest dertien ondertekenaars bijgekomen: twaalf vrouwen en een man. Nóg had de burgemeester bezwaar. Hij had de lijst met ondertekenaars nagekeken en ontdekt dat het allemaal mensen waren met weinig geld, kleine luyden zogezegd. Die konden het in stand houden van de kerk en de armverzorging volgens hem nooit betalen. ‘Stuur maar niet naar Den Haag’, was het advies van B en W. Die raad legden de broeders uit Franeker naast zich neer. Het verzoekschrift ging naar de koning en op 28 september 1842 werd de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Franeker door de regering erkend.

Zoals al opgemerkt groeide de gemeente flink. Dat leidde tot uitbreiding van de kerkenraad: drie ouderlingen en drie diakenen telde de gemeente al korte tijd later.

Ds. De Vos nam op 19 februari 1843 afscheid van Sexbierum en Franeker en vertrok naar de kerk van Zwolle.

Ds. T.H. Uitterdijk (van 1843 tot 1848).

Ds. T.H. Uitterdijk (1806-1874).

Vrij vlot na het vertrek van ds. De Vos werd zijn opvolger bevestigd door ds. T.F. de Haan (1791-1868), die in Groningen in zijn woning studenten opleidde voor het predikantschap binnen de Afgescheiden kerk. De week daarop deed de nieuwe predikant, ds. T.H. Uitterdijk (1806-1874) uit Joure intrede met een preek over psalm 122 de verzen 7 tot en met 9. Met zijn intrede verviel de bijdrage die de gemeente in Franeker nog steeds betaalde aan de kerk van Sexbierum.

Een van de eerste veranderingen waar de predikant om vroeg was de plaatsing van de preekstoel tegen de achtermuur. Zoals ze nu stond had hij last van kinderen die op de galerij zaten. De kerkenraad had geen bezwaar, maar ja, die beslissing was een zaak van de ‘kerkvoogden’ (een functie die was overgeschoten uit de tijd dat men nog in de hervormde kerk verbleef), en zij wilden dat niet. De kansel was al eens eerder verplaatst tijdens de periode met ds. De Vos (vanwege diens zwakke stem, zodat hij beter hoorbaar was in de kerk), maar dat was in het geval dan ds. Uitterdijk niet aan de orde.

Problemen…

In 1847 kwam een brief van zeven gemeenteleden bij de kerkenraad binnen met klachten over de preken en het herderlijk werk van de predikant. Men achtte hem ‘onbekwaam en onkundig’. Met de briefschrijvers werd op de kerkenraad uitvoerig gesproken en uiteindelijk bekenden ze schuld en beloofden ‘zich te zullen beteren’. Maar de predikant – die overigens altijd voor een volle kerk preekte – had zelf ook klachten. Enkele gemeenteleden bezochten de ‘liberale’ [hervormde] kerk wel eens, omdat ze kritiek hadden op zijn preken ‘en wel vooral omdat ik te plat en te eenvoudig was en naar de letter van de Hollandsche taal mij niet wel uitdrukte’. Het ging zelfs zover dat de predikant in een geheime ontboezeming tegen een collega prijs gaf dat – als hij geen beroep van een andere kerk kreeg – hij zijn ambt wel eens zou moeten neerleggen! Weliswaar bekenden ook nu weer enige ‘bezwaarden’ hun ongelijk, maar ze gingen met hun beschuldigingen gewoon door. “Maar wel twintig tegen één zeggen: ‘Dominee, houd maar moed, de Heere zal onze zaak richten’, en dit zijn wel de vroomste en godzaligsten”. Kortom: ds. Uitterdijk ‘snakte naar een beroep’.

Ds. Uitterdijk beschreef zijn leven als predikant in dit boekje.

Nadat enkele broeders van het avondmaal afgehouden waren kwam de classis er ook aan te pas. Daar werd door de betreffende, ook aanwezige, gemeenteleden opgemerkt dat ds. Uitterdijk gewoon niet kon preken. Ook zou dominee te veel schaatsen en uitgaan. Eén van de broeders klaagde: ‘Het smart mij dominee zo vaak op plaatsen der ijdelheid als het ijs te zien gaan’. Dominee had trouwens ook de preek van ds. Y.J. Veenstra (1810-1864) van Sexbierum ‘ongereformeerd’ genoemd (ter classis herriep ds. Uitterdijk die uitspraak).

Met andere woorden: allerlei problemen speelden op. De predikant werd opgewekt zich in zijn preken duidelijk uit te drukken en zich te onthouden van onnodig uitgaan. En voor de rest was dominee ook een mens, en de gemeenteleden moesten zijn eigenaardigheden maar dragen.

En toen kreeg ds. Uitterdijk een beroep uit Amersfoort, dat hij spoorslags aannam. Zijn afscheidspreek op 29 oktober 1848 ging over Handelingen 20 de verzen 25 tot en met 27: ‘Daarom betuig ik u op deze huidige dag, dat ik rein ben van het bloed van u allen. Want ik heb niets achtergehouden, dat ik u niet zou verkondigd hebben als de raad Gods’. In Amersfoort heeft hij tot 1851 gestaan, want toen vertrok hij naar Alkmaar.

De Theologische school in Franeker?

Zo zag de Theologische School te Kampen er uit in de tijd waarin dit verhaal speelt. ‘De School der Kerk’ werd in 1854 gesticht.

Verscheidene Afgescheiden predikanten leidden studenten op voor het predikantschap in de Afgescheiden Gemeenten of hadden dat gedaan. Die kwaliteit van die opleidingen liet te wensen over, omdat de mogelijkheden beperkt waren. Dat was de reden dat de synode van de Christelijke Afgescheidene Kerk in juni 1849 te Amsterdam besloot een theologische school op te richten. Maar waar moest deze gevestigd worden? In Amsterdam? Ds. S. van Velzen (1809-1896) was voorstander; logisch, want hij was daar predikant bij de Afgescheiden Gemeente. Maar anderen voelden meer voor een provinciestadje, waar de studenten niet bloot gesteld zouden worden aan de verleidingen der wereld en waar alles bovendien goedkoper was. De meerderheid stemde voor Franeker, als vroegere academiestad. Natuurlijk vroeg de synode aan de kerkenraad van Franeker wat hij ervan vond. Beloofd werd bovendien dat de drie al benoemde docenten gezamenlijk alle zondagse preekbeurten in Franeker op zich zouden nemen!

Ds. T.F. de Haan (1791-1868) was benoemd tot docent aan de t.z.t. te stichten theologische school….

Die docenten waren: ds. T.F. de Haan (1791-1868), ds. S. van Velzen en ds. G.F. Gezelle Meerburg (1806-1855) – laatstgenoemde had kort daarvoor voor een beroep van de gemeente van Franeker bedankt! De kerkenraad had van het voorstel om de school in Franeker te vestigen ‘met aandoening‘ kennis genomen. Geen wonder dat de kerkenraad het voorstel al drie dagen later had aangenomen. Aldus werd besloten.

Ook ds. G.F. Gezelle Meerburg (1806-1855) was benoemd tot docent en bedankte tot tweemaal toe voor het predikantschap te Franeker.

Maar…. eenmaal ter synode bleken lang niet alle afgevaardigden met het voorstel akkoord te gaan en wilden dus ook niet mee betalen aan het traktement van de docenten. Wat moest Franekers kerkenraad nu? Hij kon alleen maar afwachten tot een definitief besluit genomen was. Voor de zekerheid beriep de kerkenraad ds. Gezelle Meerburg voor de tweede keer, maar deze bedankte opnieuw.

De eerste pagina van de ‘Handelingen van de Curatoren der op te rigten Theologische School (…) te Kampen’, gehouden in september 1854. Ds. Van Velzen tekende voor de authenticiteit van het gedrukte verslag…

Hoe dan ook, Franeker werd het uiteindelijk niet, maar ook Smilde, Leiden, Meppel, Beilen en Zwolle visten achter het net. Het werd… Kampen, waar de school uiteindelijk in 1854 gevestigd werd.

Ds. K.J. Pieters (van 1851-1874).

Ds. P.J. Oggel (1829-1869) droeg tijdens de laatst gehouden synode geen predikantsgewaad….

Hoe dan ook, ds. Uitterdijk was uit Franeker vertrokken en er moest een opvolger komen. Het eerste drietal dat door de kerkenraad werd opgesteld ontmoette veel kritiek: ds. De Vos van Marrum was intussen buiten het kerkverband komen staan; ds. P.J. Oggel (1829-1869) van Utrecht en Zeist had tijdens de laatst gehouden synode geen predikantsgewaad gedragen (korte broek, lange kousen, bef en steek) en bovendien zou hij tegen de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde zijn. Het laatste gold volgens de bezwaarmakers ook voor de derde beroepen predikant, ds. D. Vliegenthart (1813-1874) van het Zuid-Hollandse Zevenbergen.

Ds. D.J. van der Werp (1811-1876).

Ook de consulent van Franeker, ds. D.J. van der Werp (1811-1876), was tegen, en had schriftelijk bij de kerkenraad geprotesteerd. De kerkenraad trok zich er niets van aan en beriep ds. Oggel. Deze bedankte. Toen werd een nieuw beroep uitgebracht, ditmaal op ds. K.J. Pieters (1821-1879) van Tjalleberd en Heerenveen. Hij nam het beroep aan en deed op 9 november 1851 intrede. De gemeente van Franeker telde toen 331 leden.

Ds. K.J. Pieters (1821-1879).

Hij was een goed prediker. Drie keer per zondag preekte hij voor een goed bezette kerk, gevuld met toehoorders uit de wijde omgeving. Zijn aanwezigheid in Franeker maakte van de Christelijke Afgescheidene Gemeente een van de grootste van Friesland; in 1863 telde de gemeente al 805 zielen! Al hoorde men dezelfde preek meerdere malen, men zei achteraf: ‘Dominee preekte over dezelfde tekst, maar hij had een nieuwe preek!’

De tuchtoefening.

De kerkenraad hield zich natuurlijk ook bezig met het toezicht op leer en leven van de gemeenteleden. Soms was het nodig de kerkelijke tucht toe te passen. Zo werd in 1867 door de kerkenraad gesproken over overtredingen van het zevende gebod. Stel er kwamen ouders – zei ds. Pieters – die hun kind wilden laten dopen waarvan na onderzoek bleek dat ‘de voltrekking van het huwelijk te laat geschied was’ en de ouders dus ‘te vroeg huwelijksgemeenschap hadden gehad’; dan zouden die kinderen ‘ten allen tijde als onechte kinderen moeten beschouwd en behandeld worden’.

De Vrienden der Waarheid.

Overal in het land hielden ‘De Vrienden der Waarheid’ vergaderingen en ‘openbare bidstonden’.

De landelijke evangelisatievereniging De Vrienden der Waarheid – die voluit wilde blijven behoren tot de hervormde kerk – wilde overal waar in hervormde gemeenten niet ‘de rechte gereformeerde leer’ gepredikt werd provinciale en plaatselijke afdelingen stichten en evangelisten plaatsen om het rechtzinnige tekort aan te vullen. Deze vereniging had ook in de regio Franeker een afdeling.  Ze hielden hun bijeenkomsten in gebouw De Bijbel, waarvan in 1859 de eerste steen gelegd werd (we komen daarop later terug). Diaken F. Hofstra was zelfs  lid geworden van de (hervormde!) Provinciale Vereniging ter Verbreiding van de Waarheid in Friesland en was zo nu en dan bezoeker van de bijeenkomsten in De Bijbel!

Gebouw ‘De Bijbel’ (foto: ‘Smal en breed’).

Sommige gemeenteleden ergerden zich aan dat lidmaatschap. Wat zocht diaken Hofstra daar eigenlijk? De rechtzinnige prediking was immers te vinden op de gereformeerde preekstoel van Franeker?! En de provinciale synode was daarover toch ook duidelijk geweest? De kerkenraad deed in 1853 dan ook een beroep op diaken Hofstra om het lidmaatschap op te zeggen. Deze gaf daaraan schoorvoetend en met grote tegenzin aanvankelijk gehoor, maar toen een jaar later bleek dat niet hij maar een ander tot ‘kashouder’ (boekhouder) van de kerk gekozen was, stond hij woedend op, bedankte als diaken én als lid van de Afgescheiden Gemeente te Franeker.

De hervormde predikant ds. J.W. Felix (1824-1904) moest niets van de Afgescheidenen hebben…

Deze Vrienden der Waarheid moesten trouwens niets hebben van de Afscheiding: Afgescheidenen waren ‘weglopers’. Toen de hervormde predikant ds. J.W. Felix (1824-1904) uit Heeg, een belangrijke voorvechter van de Vrienden der Waarheid, een felle schriftelijke aanval opende op de Afgescheiden Kerk, vroeg ds. Pieters aan zijn kerkenraad of hij eens een brochure zou schrijven waarin hij ds. Felix van katoen zou geven. De kerkenraad vond het goed en in samenwerking met ds. D.J. van der Werp (1811-1876) van Leeuwarden en ds. J.R. Kreulen (1820-1904) van het Groningse Bierum, verscheen het onder een zeer wijdlopige titel, waarvan we hier alleen een kort uittreksel geven: “Apologie. Is de Afscheiding in Nederland (…) uit God of uit de menschen?

Het boekje van ds. Pieters.

Het was ongetwijfeld niet de bedoeling van de Vrienden der Waarheid om de weg te plaveien die later zou leiden tot de Doleantie, na de Afscheiding van 1834 de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk.

Problemen voor ds. Pieters duiken op.

Hield ds. Pieters soms van goochelen? In mei 1860 werd namelijk tijdens de kerkenraadsvergadering geklaagd over het gedrag van ouderling J. Brugsma tijdens de dienst van 5 mei dat jaar, toen hij in het gebed enkele personen, waaronder ds. Pieters, aanklaagde vanwege diens aanwezigheid in het logement van de heer Haga, alwaar hij – samen met een diaken en een kerkvoogd – een goochelvoorstelling zou hebben bijgewoond! Of de Heere de dominee maar genadiglijk wilde vergeven. Maar, stond er in de notulen later achteraan: het bleek een lasterlijke leugen te zijn. Brugsma werd door de classis voor drie maanden geschorst, maar omdat hij schriftelijk zijn excuus aanbood werd de tuchtoefening niet uitgevoerd.

Ouderling Brugsma maakte de troebelen rond ds. Pieters hoogstpersoonlijk mee… Sterker nog, hij had er een aandeel in (foto: ‘De Afscheiding van 1834 in Friesland’).

Vechten en schreeuwen…

Maar hield ds. Pieters dan misschien wél van sterke drank? Want in het dorp ging het gerucht rond dat ds. Pieters zich ten huize van een van de gemeenteleden te buiten was gegaan aan misbruik van spiritualiën. De predikant bestempelde dit gerucht als ‘totale leugen en laster’. De kerkenraad sprak hem vrij, maar op de classis werden de beschuldigingen herhaald en nog duidelijker uitgesproken door andere gemeenteleden. De classis Franeker veroordeelde een diaken als schuldig aan ‘laster en onchristelijke oppositie’ en werd uit zijn ambt gezet. Toen dit bericht tijdens de kerkdienst van de preekstoel werd afgekondigd begon de diaken schreeuwend te protesteren. Grote opwinding in de kerk natuurlijk! Vuisten werden gebald en opgeheven, er werd geschreeuwd dat de diaken een gewitte wand was, een duivel, en dat het oordeel Gods hem zou treffen. En nog meer. Uiteindelijk rukte de diaken bij het vertrek uit de kerk een geldkistje uit handen van diaken Wijnia, die het maar losliet om een vechtpartij te voorkomen. De politie moest er zelfs aan te pas komen. Partijschappen waren in de gemeente het gevolg: voor of tegen ds. Pieters…

De grafsteen van ds. K.J. Pieters.

Contact met de doden…?

Dit alles maakte al een diepe indruk op een ieder, maar in 1863 kwamen er nieuwe beschuldigingen tegen ds. Pieters. Hij zou hebben meegedaan aan een seance, waarin contact met de overledenen gezocht werd. ook ‘tafelmagnetisme’ genoemd; bovendien zou hij zich in april ‘bij een oneerbare vrouw hebben opgehouden’ en tenslotte werd hij ervan beschuldigd dat hij zich aan ‘lichtvaardig zweeren en misbruiken van Gods Naam’ zou hebben bezondigd. De eerste beschuldiging ontkende hij niet (‘maar ook de studenten van de Theologische School houden zich daarmee bezig’, zei hij); voor de tweede beschuldiging was geen bewijs gevonden en de derde gaf hij toe.

Het wordt vervelend, maar in 1870 werd hij opnieuw beschuldigd van drankmisbruik. Of dat waar was wordt niet duidelijk, maar wel was hij op een plaats waar hij niet hoorde te zijn, vond de kerkenraad en bovendien, zo voegden de broeders er tussen neus en lippen aan toe, moest hij de gemeenteleden meer bezoeken.

Dit kon natuurlijk allemaal niet goed aflopen. Op 31 december 1874 preekte hij afscheid over de toepasselijke tekst uit Amos 8 vers 2: ‘Het einde is gekomen’. Daar had hij gelijk in, want hij werd losgemaakt van de gemeente. Ds. Pieters vertrok naar Emden, maar kwam in 1876 weer terug naar Franeker, waar hij bevestigd werd als predikant van … de Vrije Evangelische Gemeente!

De 2de Noord- en Groenmarkt te Franeker, lang geleden…

“Christelijke Gereformeerde Gemeente te Franeker”.

In juni 1869 vond de landelijke samenvoeging plaats van twee gereformeerde kerkgenootschappen: de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Laatstgenoemd kerkgenootschapje was rond 1838 ontstaan over allerlei zaken waarover men het niet eens was, zoals over de vraag of een Afgescheiden Gemeente een andere kerkorde mocht aanhangen dan de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde? En mochten Afgescheiden Gemeenten bij de overheid vragen om erkenning (en tegelijk bovendien het recht verliezen de benaming ‘gereformeerd’ te gebruiken)? Samen met andere bezwaren was dit alles genoeg voor een kerkscheuring. Gelukkig kwamen beide kerken in juni 1869 weer bij elkaar (op een paar ‘Kruisgemeenten’ na). De naam voor de verenigde landelijke kerk luidde in het vervolg: Christelijke Gereformeerde Kerk. Daarom veranderde ook de naam van de gemeente in Franeker: Christelijke Gereformeerde Gemeente te Franeker, heette ze in het vervolg.

Naar deel 2 >

© 2023. GereformeerdeKerken.info