Wanneperveen.
( < Naar deel 1 ) – Ten behoeve van de Kruisgemeente van Wanneperveen werd in januari 1852 door de Classis Overijssel van de Kruisgemeenten br. D.J. (de) Vos (1818-?) op toelating tot de Kruisgemeenten onderzocht. Volgens hemzelf was hij door de Christelijke Afgescheidenen verkeerd behandeld, terwijl hij al twee jaar bij de Afgescheidenen in het Groningse Midwolda werkzaam was. Hij wilde daar weg.

Bij het onderzoek waren er ‘geen aanmerkingen op zijn genadestaat en roeping’. Na een preek over Galaten 5 vers 1 werd hem een akte van toelating gegeven.
Maar het volgende jaar waren er al klachten. Ds. (de) Vos zou vanaf de preekstoel gezegd hebben dat zowel de Christelijke Afgescheidenen als de Kruisgemeenten ‘de zichtbare Kerk van Christus’ waren. De belijdenis kende echter – zo zei men in de Kruisgemeenten – maar één algemene Christelijke Kerk en dat waren natuurlijk de Kruisgemeenten. De zaak leidde ter plaatse tot twist en onenigheid. Scheuring dreigde!
Ds. (de) Vos beleed echter zich onvoorzichtig te hebben uitgedrukt en zei bedoeld te hebben dat er onder de Christelijke Afgescheidenen wel gelovigen zijn die óók tot de ‘onzichtbare kerk’ behoren. Hiermee leek de kwestie opgelost, maar toen kwam de predikant aandragen met klachten tegen ouderling Hoorn, die hem belasterd en beschuldigd had en daarna zijn post als ouderling trouweloos had verlaten. Gelukkig: nog ter vergadering verzoenden leraar en ouderling zich met elkaar. Wel werd ds. (De) Vos door de classis vermaand zich te onthouden van scherpe uitdrukkingen en woorden waardoor de gemoederen verbitterd konden worden.
Het jaar daarop, 1853, bleek br. Bos als ouderling te zijn afgezet. Een protest daartegen werd afgewezen. In 1855 werd geconstateerd dat het in Wanneperveen ‘ordeloos’ toeging. Namens de classis zou een brief worden geschreven. Verder zwijgen de notulen over deze kerk.

(In de in 1854 gehouden Algemene Vergadering van de Kruisgemeenten had ds. (De) Vos (naar gewoonte daartoe door het lot aangewezen) een slotpreek te houden. Hij maakte het zich niet gemakkelijk door daarbij psalm 68 : 14 tot tekst te nemen (“Al laagt gijlieden tussen twee rijen van stenen, zo zult gij toch worden als vleugelen ener duive, overdekt met zilver, en welker vederen zijn met uitgegraven géluwen goud”). De vergadering vindt zijn uiteenzetting daarover echter verward en onbegrijpelijk en zijn optreden een schande en ergernis. Hem werd ‘broederlijk geraden naar iets anders om te zien, hetwelk tot zijn onderhoud kon dienen’, aan welke wenk hij gehoor gaf.)

Idskenhuizen.
Het dorp Idskenhuizen ligt tussen het Sloter- en Tjeukemeer in Friesland. Deze gemeente wilde in 1853 tot het kerkverband van de Kruisgemeenten worden toegelaten, met een zekere br. W.U. Dijkstra als voorganger. Het eerste deel van de vraag werd ingewilligd (toelating tot het kerkverband). Naar aanleiding van het tweede deel moest br. Dijkstra Romeinen 8 vers 1 verklaren (“Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest“). Hij werd echter niet als voorganger geaccepteerd, omdat er ‘geen verband, verdeeling noch samenhang in de behandelde waarheden wordt aangetroffen’. In 1856 werd hij nogmaals geëxamineerd en ook toen oordeelde men dat hij ‘geen genoegzame bekwaamheden’ bezat. Idskenhuizen voegde zich, met schuldbelijdenis (over het naar voren schuiven van br. Dijkstra?) in het kerkverband. Van 1854 tot 1858 diende ds. Kamans sr. (1798-1877) deze gemeente.
In 1857 was ds. Kamans sr. in het Oostfriese Emden beroepen en had in Idskenhuizen afscheid gepreekt, maar werd in Emden door het ‘Landsgeregt des Koninkrijks Hannover’ niet als predikant toegelaten. Besloten werd dat ds. Kamans zich niet beroepbaar zou stellen zolang de hoop om in Emden bevestigd te kunnen worden niet was afgesneden. Emden verplichtte zich hem zo lang te onderhouden en ernstige pogingen bij de regering aan te wenden hem in hun midden te krijgen. Dit lukte niet, want in 1858 treffen we ds. Kamans aan als predikant van Medemblik.

Intussen vroeg br. R.G. Kamans jr. (1835-1918) in 1858 aan de classis als catechiseermeester en krankenbezoeker te mogen optreden in Idskenhuizen, en ook te mogen arbeiden ‘tot stichting van de herderloze gemeente en de eigen oefening’. Hier wordt mee akkoord gegaan en deze Kamans jr. werd onder de leiding van ds. J. Plug (1824-1869 ) van Zwartsluis gesteld. In 1860 bleek hij plaats gemaakt te hebben voor br. P.G. Reijenga, die in dezelfde functies werd toegelaten. Kamans was namelijk evangelist bij de hervormde gemeente (!) van Heerenveen en Beneden-Knijpe geworden.
In 1861 bleek in Idskenhuizen voor te gaan theologisch kandidaat en oefenaar B.C. Felix (1827-1907), terwijl hij geen lid was van een Kruisgemente en bovendien niet kerkelijk onderzocht was. De classis sprak een jaar later, in 1862, uit, dat dit zo niet mocht, en dat Idskenhuizen zich, door hem toch als oefenaar toe te laten, aan het kerkverband van de Kruisgemeenten had onttrokken. Nagegaan moest worden of de overblijvende leden van Idskenhuizen nog een afzonderlijke Kruisgemeente konden vormen, en zo nee, dat ze moesten worden opgenomen in de gemeente in Zwolle.

Hasselt.
Deze gemeente had in 1853 een voorganger, oefenaar K. Smit, ‘die zijn kinderen naar de (openbare) school zendt, hoewel bijzonder onderwijs uit den bijbel en geschiedenis ontvangende’. Een bezwaar tegen dat schoolgaan zou aan de Algemene Vergadering worden voorgelegd.
Een ander lid van die gemeente, br. P. Poortier, wonende in Blokzijl, wilde graag voorganger worden bij de aldaar wonende leden van de Hasseltse Kruisgemeente. Een uitleg van hem van Johannes 3 vers 16 werd ‘naar omstandigheden redelijk gevonden’, zodat zijn verzoek werd ingewilligd. Maar in 1857 werd zijn werk als oefenaar onder toezicht geplaatst van de predikanten J. Plug (1824-1869) en D. Klinkert (1818-1898). In 1858 kreeg Poortier toestemming om als lerend ouderling (oefenaar) op te treden, tegelijk met br. F. Drok uit Ambt-Vollenhove en de al genoemde br. K. Smit uit Hasselt zelf.
Br. Smit verliet in 1867 Hasselt echter met ruzie en zegde zijn lidmaatschap van de Kruisgemeente op; hij woonde daarna in Avereest. Hij behield echter het recht van catechiseermeester. In 1868 legde hij schuldbelijdenis voor de classis af over het opzeggen van het lidmaatschap in Hasselt.

Rouveen.
Rouveen wordt ook genoemd op de lijst van Kruisgemeenten die in 1851 de classis vormen. Leden uit Koekange moesten zich bij haar aansluiten, werd in hetzelfde jaar bepaald. Ook werd haar dan aangeraden de uit Hasselt afkomstige br. G. van Waningen te laten studeren (na veel moeilijkheden, teleurstellingen en omzwervingen werd deze broeder in 1869 bij de Altreformierte Kirchen beroepbaar gesteld. In 1865 kreeg Rouveen – met Avereest – ieder half jaar een zondag een leraar ’om de bondzegelen uit te delen’ (c.q. doop en avondmaal te bedienen).
En verder…
In 1865 waren voor het eerst ook twee afgevaardigden uit Borne aanwezig. In 1868 werd nog met zeven tegen twee stemmen besloten geen voorstel te ondersteunen dat de hereniging met de Christelijk Afgescheidenen beoogde. Deze landelijke hereniging vond het jaar daarop echter desondanks plaats…
In 1856 vroeg de classis zich af of de – buitenlandse – kerk van Emden in het verband van Kruisgemeenten kon worden opgenomen. In 1857 was een afvaardiging aanwezig. Na de mislukte komst van ds. Kamans werd in 1859 vanuit Emden meegedeeld dat men zich daar verder afzijdig wilde houden van de Kruisgemeenten.

De Kruisgemeente van Kampen had zich van elk kerkverband afzijdig gehouden. De lerend ouderling D. Hoksbergen (1800-1870) had zich met zijn gemeente reeds in het beginstadium van de afsplitsing, in 1838, van de Christelijk Afgescheidenen afgewend. Na zijn dood, in 1870, is de Kamper Kruisgemeente als een ‘Vrije Oud Gereformeerde Gemeente’ blijven voortbestaan.
Tot zover de belangrijkste detailgegevens van de plaatselijke kerken.
Nabeschouwing.
Wat hierboven werd weergegeven, toont niet alleen kleinzieligheid en kleingeestigheid, maar ook lichtgeraaktheid, spoedig gereed tot toorn en veroordeling. Maar het laat ook de moed van mensen zien, die wilden versterken wat anders sterven zou, waarmee het gereformeerde geloof bedoeld wordt. ‘Grote moed bij kleine kracht’.
Vaak werden classisvergaderingen maar door enkele kerken bijgewoond. Toen de classis Overijssel in 1855 besloot zich op de Algemene Vergadering te beklagen over het zich onttrekken aan het bijwonen van de classisvergaderingen, werd tevens afgesproken ook eens in andere plaatsen dan Zwolle en Zwartsluis te vergaderen. Maar als dan in 1856 het Friese Idskenhuizen de plaats van samenkomst is, zijn naast afgevaardigden van dat dorp alleen vertegenwoordigers van Zwolle, Zwartsluis en Zalk aanwezig. Dat was dus ook geen oplossing, zodat tot de oude gang van zaken werd teruggekeerd. Alleen in 1869 werd nog in Rijssen vergaderd, vermoedelijk om de daar hangende kwesties beter in de ogen te kunnen zien.
Door het grote ressort dat de classis Overijssel bestreek, de slechte verbindingen en de gebrekkige reismiddelen was de onderlinge band tussen de Overijsselse Kruisgemeenten gering. Toen in 1857 door de classis besloten werd alle gemeenten te bezoeken in het kader van de kerkvisitatie, werd het jaar daarop gerapporteerd dat die taak volbracht was ‘met uitzondering van sommige kleine gemeenten’. Herderloze gemeenten zouden zoveel mogelijk in de week worden bediend.
Niet voorbij gezien mag worden aan het feit dat de classisvergaderingen geen goed beeld gaven van wat zich op het grondvlak, in de gemeenten zelf, afspeelde, ook aan opbouwende dingen.
De Vereniging van 1869.

Het was dus versterking van het geestelijk leven, toen in 1869 de Kruisgemeenten zich met de Christelijke Afgescheidenen herenigden. Sterke voorstander hiervan was de meergenoemde ds. D. Klinkert. ‘Door hem krachtig afgebeden, met ernst gezocht en met beleid gewerkt’, schreef ds. P.A.E. Sillevis Smitt (1867-1918) ter nagedachtenis aan ds. Klinkert. Zij het, dat het voor ds. Klinkert een offer was dat de regering niet toestond in 1869 de nieuwe kerknaam alleen uit het woord ‘gereformeerd’ te laten bestaan (het werd immers: ‘Christelijk Gereformeerd’). Hij heeft het toch nog mogen beleven dat dit bij de Vereniging van 1892, die tussen Afgescheidenen en Dolerenden, wél het geval werd.
Bron:

Het bovenstaande verhaal – geschreven door ds. O.C. Broek Roelofs (1910-2005) – werd met aanvullingen herschreven voor opname op deze website. Het verhaal van ds. Broek Roelofs werd oorspronkelijk gepubliceerd in Bijlage IVa van de Acta der Particuliere Synode van De Gereformeerde kerken in de provincie Overijssel, gehouden op 17 maart 1976.
Verdere bronnen:
Gemeenten en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992
Jaarboek (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.
Notulen van de Algemene Kerkelijke Vergaderingen van de Gereformeerde Kerk onder het Kruis (1844-1869). Utrecht, 1982
Translation into English:
The ‘Classis Overijssel’ of the ‘Cross Congregations’ (2).
Wanneperveen.
( < Back to Part 1 ) – In January 1852, the Classis Overijssel of the Cross Congregations (‘Kruisgemeenten’) examined Brother D.J. (de) Vos (1818-?) for admission to the Kruisgemeenten on behalf of the Kruisgemeente of Wanneperveen. According to (De) Vos, he had been mistreated by the Christian Seceders (Christelijke Afgescheidenen) while working for two years with the Seceders in Midwolda, Groningen. He wanted to leave.
The examination found no objections regarding his spiritual state and calling. After a sermon on Galatians 5:1, he was granted a certificate of admission.
However, complaints emerged the following year. Rev. (De) Vos had reportedly stated from the pulpit that both the Christian Seceders and the Kruisgemeenten were “the visible Church of Christ.” The Kruisgemeenten, however, held that their confession recognized only one universal Christian Church, which they believed to be the Kruisgemeenten. This led to disputes and unrest locally, threatening a schism.
Rev. (De) Vos acknowledged expressing himself imprudently and clarified that he meant there were believers among the Christian Seceders who also belonged to the “invisible church.” This appeared to resolve the issue. However, he subsequently filed complaints against Elder Hoorn, accusing him of slander and abandoning his post as an elder. Fortunately, during a meeting, the minister and elder reconciled. Nonetheless, de Vos was admonished by the classis to refrain from harsh expressions that could cause bitterness.
In 1853, Elder Bos was deposed, and a protest against this was rejected. By 1855, disorder was noted in Wanneperveen. The classis decided to send a letter of admonishment, but no further records mention this congregation.
In 1854, during the General Assembly of the Kruisgemeenten, Rev. (De) Vos was chosen by lot to deliver a closing sermon. He selected Psalm 68:14 as his text, but his interpretation was deemed confusing and incomprehensible, causing embarrassment and offense. He was advised to seek alternative employment, which he eventually did.
Idskenhuizen.
The village of Idskenhuizen, located between the Slotermeer and Tjeukemeer in Friesland, sought admission to the Kruisgemeenten in 1853 with Brother W.U. Dijkstra as its leader. While the congregation was admitted to the federation, Dijkstra was not accepted as a leader. His exposition of Romans 8:1 was deemed lacking structure and coherence. He was re-examined in 1856 but was again found insufficiently qualified. The congregation joined the church federation with a confession of guilt, possibly for proposing Dijkstra as their leader.
From 1854 to 1858, Rev. Kamans Sr. (1798–1877) served the congregation. In 1857, Kamans was called to Emden in East Frisia but was not permitted to minister there by the Hanoverian government. He remained unavailable for other calls while Emden supported him and sought governmental approval for his appointment. This effort failed, and by 1858 Kamans became a minister in Medemblik.
In 1858, Brother R.G. Kamans Jr. (1835–1918) requested permission from the classis to serve as a catechism instructor and caregiver for the sick in Idskenhuizen. His request was granted, and he worked under the supervision of Rev. J. Plug (1824–1869) of Zwartsluis. By 1860, he was replaced by Brother P.G. Reijenga. Kamans Jr. then became an evangelist for the ‘Hervormde’ Church in Heerenveen and Beneden-Knijpe.
In 1861, theological candidate and lay preacher B.C. Felix (1827–1907) led services in Idskenhuizen, despite not being a member of a Kruisgemeente or undergoing ecclesiastical examination. In 1862, the classis ruled this unacceptable, and Idskenhuizen was deemed to have separated itself from the Kruisgemeenten. Efforts were made to determine whether a viable congregation could remain in Idskenhuizen; otherwise, members would join the Zwolle congregation.
Hasselt.
In 1853, Hasselt had a leader, lay preacher K. Smit, who sent his children to public school while providing them with religious and historical education privately. This was brought before the General Assembly as a concern.
Brother P. Poortier, living in Blokzijl, requested to serve as a leader for local members of the Hasselt Kruisgemeente. His exposition of John 3:16 was deemed acceptable under the circumstances, and his request was granted. However, in 1857, his work as a lay preacher came under the supervision of Revs. J. Plug and D. Klinkert (1818–1898). By 1858, Poortier, F. Drok of Ambt-Vollenhove, and K. Smit of Hasselt were permitted to serve as learning elders (lay preachers).
In 1867, Smit left Hasselt after a conflict and resigned his membership. He later confessed his actions to the classis and was restored in 1868.
Rouveen.
Rouveen was listed as part of the classis in 1851. Members from Koekange were instructed to join this congregation. Hasselt member Brother G. van Waningen was encouraged to pursue studies, ultimately being ordained in the Altreformierte Kirchen in 1869. In 1865, Rouveen shared a minister with Avereest, who visited twice a year to administer sacraments.
Additional Notes.
In 1865, Borne sent delegates to the classis for the first time. In 1868, a proposal for reunification with the Christian Seceders was rejected by a narrow margin, though national reunification occurred in 1869.
The classis struggled with attendance and cohesion due to its large geographic area, poor transportation, and limited resources. In 1857, it decided to visit all congregations, though some smaller ones were missed.
The 1869 Union.
In 1869, the Kruisgemeenten reunited with the Christian Seceders, strengthening their spiritual life. Rev. D. Klinkert played a significant role in this effort. Although disappointed that the government did not permit the new church to be named simply “Reformed,” Klinkert lived to see this achieved in 1892 during the merger between the Seceders and the Doleantie.
Source:
This article, written by Rev. O.C. Broek Roelofs (1910–2005), was originally published in Appendix IVa of the Acts of the Particular Synod of the Reformed Churches in Overijssel, held on March 17, 1976, and revised with additions for this website.