Van Medemblik naar Opperdoes (1)

De Christelijke Gereformeerde Gemeente in het Noord-Hollandse Opperdoes werd op 1 januari 1883 vanuit de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Medemblik geïnstitueerd, al ging ze ook vanaf januari 1869 als zelfstandige Christelijke Afgescheiden Gemeente met een eigen kerkenraad door het kerkelijk leven, zij het tot 1883 voor de dienst des Woords met Medemblik gecombineerd.

Kaart: Google.

Het was een opmerkelijke instituering, want dat gedeelte van de provincie was voornamelijk vrijzinnig van karakter. Al preekte de hervormde predikant van Opperdoes in het begin van de negentiende eeuw wat men rechtzinnig zou noemen, toch was diens  levenswandel daarmee niet altijd in overeenstemming. Het kerkelijk leven verzwakte in die tijd, de kerkdiensten werden langzaam maar zeker niet meer trouw bijgewoond en na afloop van de hervormde kerkdiensten ‘leefde men zich op een echt Middeleeuwse wijze uit’. Niet voor niets werd Opperdoes in die tijd ‘Klein-Turkije’ genoemd. Vechtpartijen, vanuit Opperdoes ook in naburige dorpen, waren schering en inslag.

De ‘Profeet van Opperdoes’: Jan Masereeuw.

In die tijd, in 1822, voer landbouwer-schipper Jan Masereeuw (1779-1855) vanuit Medemblik, waar hij zijn boter had verkocht, terug naar zijn boerenbedoening aan het Veldhuis onder Oostwoud, waar hij ook enkele jaren ouderling in de hervormde gemeente was. Onderweg kreeg hij een visioen.

De handtekening van Jan Masereeuw (1779-1855).

Er verscheen een helder licht en een stem uit de hemel riep hem driemaal toe! Masereeuw ging als gevolg van dit visioen de geschriften van de Engelse mystieke profetes Jane Lead en ook die van de ‘oude schrijvers’ bestuderen – zeer orthodoxe predikanten uit lang vervlogen eeuwen – en hij zonderde zich af van het ruwe dagelijkse leven.

Jane Lead (ill.: Gutenberg Project).

Vanaf die dag voelde hij zich door God uitverkoren en verzamelde hij een groep gelijkgezinden om zich heen, later de Masereeuwers genoemd. “Wat hij door studie en inspiratie te weten kwam noteerde hij in lange verhandelingen, en voor een steeds groeiende groep aanhangers las hij die op zondag voor”. Op het hoogtepunt telde de groepering zo’n 50 à 60 volgelingen in Opperdoes, 130 à 140 in Andijk, 40 à 50 in Enkhuizen en 10 à 15 in Medemblik.

Hij wekte zijn volgelingen op de wederkomst van Christus spoedig te verwachten. Aandacht besteden aan je uiterlijk en aan je kleding was daarom ook ijdel, zonder nut, en ook de kerk was door de spoedige komst van de Verlosser een gepasseerd station. Masereeuws geschriften werden onder zijn aanhangers in Enkhuizen, Opperdoes en Medemblik ijverig gelezen.

In mei 1855 stierf Masereeuw in zijn huis aan het Zuiderpad; hij beschouwde zichzelf als de laatste der grote profeten en zijn volgelingen waren het daarmee van harte eens. Zijn begrafenis werd druk bezocht, zelfs door geestverwanten vanuit de verre omtrek. Ondanks de verwachting van meerderen verrees Masereeuw niet uit de dood, maar desondanks kwamen de Masereeuwers ook daarna gewoon bij elkaar. Van de kerk wilden ze niets meer weten en de sacramenten erkenden zij niet. Maar ‘zijn  boetpredikaties werkten echter onder de oppervlakte volgens onnaspeurlijke wegen van de geest verder’.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

Al keerde Masereeuw zich tijdens zijn leven herhaaldelijk  tegen de Afscheiding van 1834, toch sloten verscheidene bewoners van Opperdoes en van het nabijgelegen Oostwoud en Twisk zich kort na 1834 bij de Afscheiding aan. Officieel behoorden ze tot de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Andijk. In 1838 werd daar onder leiding van ds. H.P. Scholte (1805-1868) – een der eerste Afgescheiden predikanten in ons land – een kind uit Opperdoes gedoopt. Daarbij waren ongeveer 120 personen aanwezig.

Een gemeente in Medemblik (1843-1849).

Kennelijk was het aantal Afgescheidenen voldoende om in Medemblik op 17 februari 1843 een gemeente te stichten. Daarom kocht men ten westen van het gemeentehuis een woning op de Dam en men richtte het in als kerkgebouw. Alvorens het kerkje in gebruik te nemen vroeg men de overheid om officiële erkenning als Christelijke Afgescheidene Gemeente. Daarbij moest men verklaren nimmer aanspraak te zullen maken op ’s Rijkskas noch op de hervormde kerkelijke goederen. In januari 1843 werd die erkenning verleend en kon men de kerk op de Dam in gebruik nemen.

Ds. J.T. Bijzitter (van 1846-1848).

Oefenaar, later dominee J.T. Bijzitter (1809-1869).

De kerkenraad liet er geen gras over groeien en besloot op 30 november 1845 een predikant te gaan beroepen. Het was ds. J.T. Bijzitter (1809-1869) uit het Friese Haulerwijk, die op 25 november 1846 intrede deed. Zijn traktement bedroeg fl. 6 per week en vrij wonen. De lange tijd tussen het aannemen van het beroep en de bevestiging in Medemblik lag aan het feit dat het beroep naar Medemblik door de provinciale vergadering niet werd erkend, zodat de consulent hem weigerde te bevestigen. Daarom ging de kerkenraad in beroep bij de algemene synode van de Afgescheiden Kerk, die van 16 tot 24 september 1846 in Groningen bijeenkwam.

Deze besloot ‘dat de Vergadering zich op heden met deze zaak niet konde inlaten, dewijl de Provincie Noord-Holland zich met ons [met de Afgescheidenen] nog niet vereenigd heeft. De vergadering raadt echter ds. Bijzitter met den kerkeraad vooreerst af te wachten, hoe zich Noord-Holland omtrent de Vereeniging gedraagt, doch zoo deze Provincie zich niet vereenigt, óf ZEerw. mogt meenen aldaar verongelijkt te worden, dat hij zich dan wende, als de gemeente zulks begeert, tot de naastbijzijnde Provincie, om te beproeven of zij daar ingelijfd kunnen worden’. Er bestond in die tijd namelijk een scheuring tussen de gemeenten die de door de Afgescheiden synode geschorste ds. H.P. Scholte trouw waren en andere, die de synode steunden.

Hoe dan ook, uiteindelijk deed hij dus op 25 november 1846 intrede in Medemblik, maar zijn werkzaam leven in Medemblik duurde slechts ongeveer anderhalf jaar. In juni 1848 vertrok hij naar de kerk van Andijk, die trouwens veel gunstiger arbeidsvoorwaarden bood: fl. 8 traktement per week, een jaarlijkse toeslag van fl. 30 voor huishuur, idem van fl. 6 voor vergoeding van belastingen en… veertien dagen vakantie!

“…Het eerste kerkje stond op de Dam bij het stadhuis van Medemblik…”.

Een moeilijke tijd.

Het kerkelijk leven in Medemblik ontspoorde vrijwel direct. De schuld op het kerkgebouwtje op de Dam was nog niet afbetaald en de geldschietster, Aaltje Boekel, eiste haar geld op, maar niemand kon het haar geven, zodat het kerkje verkocht moest worden, nog wel volgens rechterlijk bevel. Bovendien was er geen predikant meer die leiding kon geven, doop en avondmaal werden niet meer bediend en er ontstond her en der in de gemeente ruzie. Een paar leden vertrokken en wendden de steven naar de groep van ‘de grote profeet’ Masereeuw, die toen nog leefde.

De classis stuurde er een commissie op af om een onderzoek in te stellen naar de treurige toestand in Medemblik, en besloot daar in het voorjaar van 1849 een vergadering te organiseren. De kerkenraad deed niets meer: ouderling Brouwer wist niet waarom hij zijn ambtswerk niet meer verrichtte en ouderling De Vries had geen zin meer de vergaderingen te bezoeken, omdat er zoveel verdeeldheid was. Een paar leden lazen ’s zondags een preek in de woning van ouderling Jan Brouwer.

De Goudsbloemgracht in Medemblik, lang geleden…

Toen de classiscommissie enkele naar de groep van Masereeuw vertrokken leden (man en vrouw Impeta) ontbood en hun vroeg waarom ze niet meer bij de Afgescheiden Gemeente wilden horen, verklaarden ze dat ze van oordeel waren dat het niet Gods kerk was, daar in Medemblik, en wel vanwege de verdeeldheid die er heerste. Nee, dán de groep van Masereeuw! Daar was liefde en blijdschap! De commissie kon de classis moeilijk anders adviseren dan hen van de gemeente af te snijden. En hoe de commissie de weinige overgebleven leden ook aanmoedigde elkander in liefde te verdragen, het werd alleen maar erger.

Jan Brouwer stopt er mee.

Toen enkele gemeenteleden op een zondag weer aanklopten bij de woning van Jan Brouwer om – zoals gewoonlijk – te bidden, te zingen en naar een preek te luisteren, bleek dat Brouwer de deur dicht hield. Hij had er genoeg van. Hoe ze ook aanklopten – tot vermaak van omstanders – Jan Brouwer reageerde nergens op. De classis ‘doende wat des kerkeraads is’, zette ouderling Brouwer uit het ambt. Gelukkig was Klaas Vlam bereid de kleine Afgescheiden Gemeente van Medemblik in zijn huis in Twisk te ontvangen. Dat ging enkele jaren goed. “Uit de notulen van Andijk is komen vast te staan” dat de gemeente van Medemblik in 1849 werd opgeheven, al wordt elders verteld dat dit in 1853 was. Hoe dan ook, de leden in Twisk, Opperdoes en Medemblik behoorden nu weer tot de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Andijk. Daarheen trok men voor de zondagse kerkdiensten. Op zondag24 augustus 1856 werd daar bijvoorbeeld Dirk gedoopt, de zoon van Jb. Masereeuw en Neeltje Slot; Jb Masereeuw was de zoon van de ‘grote profeet’…!

Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis  (1856-1869).

Ds. J. Juch (1819-1883).

De Christelijke Afgescheidene Gemeente te Medemblik mocht dan zijn opgeheven, daarvoor in de plaats kwam de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis. Op 16 mei 1856 kwamen namelijk ds. J. Juch (1819-1883) uit Oosterend op Texel en ds. C. Kloppenburg (1813-1876) van Amsterdam naar Medemblik, om er een Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis te institueren.

Ze behoorden namelijk tot een klein kerkgenootschap dat zich in en na 1838 door meningsverschillen afsplitste van de Christelijke Afgescheidene Kerk. De verschillen van inzicht hadden onder meer te maken met de vraag of Afgescheiden Gemeenten bij de overheid erkenning mochten aanvragen en of ze een andere Kerkorde mochten aannemen dan de aloude Dordtse Kerkorde van 1618-1619. Nogal wat Afgescheiden Gemeenten hadden de overheid namelijk om vrijheid van godsdienstoefening en erkenning als zelfstandige Afgescheiden Gemeente gevraagd.

Ds. C. Kloppenburg (1813-1876).

Maar om die erkenning te krijgen moest men een reglement meesturen als leidraad voor de kerkregering. Als je de aloude Dordtse Kerkorde instuurde kon je de overheidserkenning op je buik schrijven. Daarom zonden nogal wat gemeenten de Utrechtse Kerkorde van ds. H.P. Scholte naar Den Haag (link). Dát nu was tegen het zere been van een aantal Afgescheiden predikanten en gemeenten: zij wilden handhaving van de Dordtse Kerkorde en waren tegen het aanvragen van overheidserkenning. De erkenning van koning Willem hadden ze niet nodig. Ze waren immers al erkend door de Grote Koning! Zo ontstond de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis (want de vervolgingen gingen vooralsnog voort tegen die gemeenten). Ook in Medemblik ontstond dus op 16 mei 1856 zo’n ‘Kruisgemeente’, door de bevestiging van ouderling K. Zwier en diaken P. Pijper.

Ds. R.G. Kamans sr. (van 1858 tot 1859).

Op aanwijzing van het inmiddels weer teruggekeerde gemeentelid Impeta huurde de kerkenraad een woning aan de Nieuwstraat dat te huur of te koop was (een voormalige mandenmakerij) en dat als kerk kon worden ingericht. De kerkenraad besloot het gebouwtje vooralsnog te huren en betaalde daarvoor fl. 0,30 per week.

De kerkenraad liet er ook verder geen gras over groeien en beriep ds. R.G. Kamans sr. (1798-1877) van het Friese Idskenhuizen, die het beroep aannam en op  5 september 1858 intrede deed in Medemblik. Het was echter meteen al niet allemaal pais en vree in de gemeente, want tussen 1859 en 1862 zijn de (overigens telkens korte) kerkenraadsverslagen uit het notulenboek gescheurd.

Ouderling K. Zwier uit Opperdoes (foto: ‘De geschiedenis van de GK te Opperdoes’).

De onenigheid ging over het feit dat de kerkenraad van plan was het kerkgebouw van de hand te doen. En daartegen verzette een deel van de gemeente zich, onder wie ouderling Zwier uit Opperdoes, die daarover een brief aan de rest van de kerkenraad schreef. Daarin drong hij er hartstochtelijk op aan de kerk niet weg te doen, al besefte hij ook zelf wel dat de kerk vele gebreken telde, maar – zo schreef hij – “al onze leeraars prediken de zuivere fundamentele Waarheid”. En hij deelde de kerkenraad mee dat hij de overige leden van de gemeente zou waarschuwen. Hij stelde voor de consulent er bij te halen en hem te laten oordelen. Als naschrift voegde hij er nog aan toe: “Ik wensch met niemand over de zaak te twisten en mij ook met geen slingse streken blintdoeken te laten maar verzoeke een duidelijk antwoordt terug”.

Christelijke Afgescheidene Gemeente met een eigen kerk (1862).

Hoe dan ook, de kerk bleef behouden. Sterker: het aanvankelijk gehuurde gebouwtje werd in 1862 gekocht. Daarmee was ook was de onenigheid bijgelegd. De meningsverschillen hadden ondertussen wel geleid tot het ontstaan van twee groepen: de Kruisgemeente in Medemblik en een groep Christelijk Afgescheidenen die bijeenkwam in Twisk. Maar men ging nu weer eensgezind verder als Christelijke Afgescheidene Gemeente te Medemblik.

Oefenaar/dominee W.G. Visser (1863-1871).

Ds. W.G. Visser (1818-1896).

De eenheid was dus hersteld. De kerkenraad beriep oefenaar W.G. Visser (1818-1896) uit het Friese Oldeboorn, die op 9 maart 1863 aan de gemeente van Medemblik verbonden werd. Onder zijn voorgaan groeide de gemeente flink (de grote kern van de Christelijke Afgescheidenen Gemeente woonde kennelijk in Opperdoes, want in 1864 bestond de hele kerkenraad uit Opperdoezers). Wel had de kerkenraad enige moeite met de eigenaar van de woning die men voor oefenaar Visser gehuurd had, ‘in vertrouwen zonder geschreven contract’. De verhuurder vond dat de kerkenraad niet gehuurd maar gekocht had en dreigde ‘met een rechterlijk proces of eene aanzienlijke geldschade’. Men heeft toen – dankzij de inzet van enkele gemeenteleden – het geld voor de koopsom bijeen kunnen krijgen, en zo had men de beschikking gekregen ‘een hechte en fraaije pastory’.

Uit: ‘De Bazuin’, 30 december 1864.

De groei van de Afgescheidenen werd niet weinig bevorderd door twee vriendinnen die overigens niet tot de Christelijke Afgescheidene Gemeente behoorden, ‘maar door hun nauwgezet en onbesproken levensgedrag ieders aandacht trokken, en teder en godvruchtig leefden’. Trijntje Vlam en Geertje Vijn stierven respectievelijk op 24-jarige leeftijd na een langdurig ziekbed en op 20-jarige leeftijd enige tijd na de geboorte van haar eerste kind. Hun ziekbed ‘was een prediking, een getuigen, een roemen in Gods genade, die een ieder die haar bezocht tot nadenken moest brengen’. Mede daardoor begon men met waardering over ‘de fijnen’ te spreken en velen wendden de steven op zondag niet meer naar de kroeg maar naar het kerkje aan de Nieuwstraat.

Ds. W. Groeneveld (1820-1892).

Ondertussen studeerde lerend ouderling Visser bij ds. W. Groeneveld (1820-1892) van Enkhuizen en kon hij in 1867 op Artikel 8 van de Dordtse Kerkorde – op grond van ‘singuliere gaven’ – toegelaten worden als predikant. Ds. Groeneweg bevestigde oefenaar Visser vervolgens op 14 juli 1867 tot predikant van de gemeente te Medemblik.

Elke zondag kon men vanuit Opperdoes en Twist de menigte zien opgaan naar de kerk aan de Nieuwstraat in Medemblik, enkelen met het rijtuig, de meesten lopend, en ouden van dagen en vrouwen per trekschuit die op zondagen tweemaal vanaf de Stiersteeg, ten oosten van Opperdoes, via de Zandwegsloot naar Medemblik voer. Onderweg zong men psalmen en voerde men ‘ernstige gesprekken’. Bij thuiskomst waren de oude schrijvers favoriet, zoals Theodorus à Brakel (1608-1669), Zacharias Ursinus (1534-1583), de schrijver van de Heidelbergse Catechismus, en Alexander Comrie (1706-1774).

Het gereformeerde kerkje aan de Nieuwstraat te Medemblik (foto: ‘De geschiedenis van de GK te Opperdoes’).

Opperdoes een zelfstandige kerk, maar in combinatie met Medemblik (1869).

De groep Afgescheidenen te Opperdoes was nu naar de overtuiging van een dertigtal gemeenteleden met 147 leden groot genoeg voor de stichting van een zelfstandige gemeente. Wel was het beroepen van een predikant nog aan de dure kant, reden waarom men de kerkenraad op 7 januari 1869 vroeg een zelfstandige gemeente te mogen institueren (‘en wel met twee kerkeraden en een administratie’), die voor de dienst des Woords gecombineerd zou zijn met die van Medemblik. De predikant zou dan om en om eens per veertien dagen in Opperdoes en in Medemblik moeten voorgaan. Ook zou in Opperdoes een eigen kerkgebouw worden gesticht, betaald uit eigen vrijwillige bijdragen, waarvoor een der broeders (ds. Visser!) een stuk grond ter beschikking stelde. Zodra beide gemeenten groot genoeg zouden zijn om zelfstandig te kunnen bestaan, zou men een scheiding overeenkomen, zonder dat Medemblik overigens recht zou kunnen doen gelden op het kerkgebouw van Opperdoes. Overigens beloofden de Opperdoezers tot die tijd gewoon mee te betalen aan de kerk van Medemblik.

Een eigen kerk (1869).

Bij de ingebruikneming van het kerkje (uit: ‘De Bazuin’, 8 oktober 1869).

In januari 1869 ging de kerkenraad en op 23 maart ook de classis akkoord, en zo konden de Opperdoezers aan de slag gaan! Het geld werd in korte tijd bijeen gebracht en het gemeentebestuur gaf in februari toestemming op de grond van ds. Visser (die zelf trouwens ook nog fl. 500 bijdroeg) een kerkgebouw te plaatsen. Al op 3 oktober 1869 kon ‘het ruime en doelmatige Godshuis’ in gebruik genomen worden. Ds. Visser hield een preek naar aanleiding van Filippenzen 4 vers 1 (“Zo dan, mijn geliefde en zeer gewenste broeders, mijn blijdschap en kroon, staat alzo in den Heere, geliefden“). Tijdens de preek werd in herinnering gebracht dat de gemeente bij de komst van oefenaar Visser nog slechts 85 leden telde, en dat zij nú, zes jaar later, reeds was gegroeid tot maar liefst 330 zielen.

De Christelijke Gereformeerde Kerk (1869).

Enkele maanden later, in juni 1869, veranderde de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in Christelijke Gereformeerde Gemeente. Dat kwam door een landelijke kerkenfusie van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, waarover we eerder al schreven.  De onderlinge meningsverschillen van dertig jaar terug waren niet of nauwelijks meer actueel, zodat men besloot in juni 1869 in het vervolg samen verder te gaan onder de naam ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’. In Opperdoes bestond toen, net als in Medemblik, een Christelijke Gereformeerde Gemeente, zij het, dat beide gemeenten voor de dienst des Woords gecombineerd waren.

Tot 20 november 1871 was de voorganger van beide gemeenten nog steeds ds. W.G. Visser. Maar hij had intussen een beroep gekregen van de gemeente van Middelharnis en preekte op die dag afscheid in Opperdoes en Medemblik.

Ds. E.S. Postma (1872 tot 1882).

Van ds. Postma is geen foto bekend, wel zijn handtekening.

De kerkenraad beriep vervolgens ds. E.S. Postma (1843-1916) van Kockengen en Breukelen, die op 18 september 1872 intrede deed. Hij deed goed mee in het landelijk kerkenwerk. De predikant was namelijk lid van de Algemene Synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk in 1872 en 1877, terwijl hij in het cursusjaar 1872-1873 ook curator van de Theologische School in Kampen was.

In zijn plaatselijke arbeid ging het hem minder voor de wind. Een deel van de notulen uit die tijd is spoorloos verdwenen, zodat niet al te veel over zijn ambtsperiode in Opperdoes gemeld kan worden. Maar in ieder geval ‘voldeed ds. Postma de gemeente niet’. Er kwamen weer onenigheden tussen gemeenteleden en met de kerkenraad en ook met ds. Postma. Na tien jaar in Opperdoes verkeerd te hebben nam hij het beroep naar de kerk van Beverwijk aan en preekte op 12 februari 1882 afscheid in Medemblik en Opperdoes.

In Beverwijk ontving hij in 1887 een beroep van een gemeente behorend tot de Belgische Zendingskerk, nam dat zonder zijn kerkenraad er in te kennen aan, zodat de Beverwijkse kerkenraad op zondag 13 november 1887 bekend moest maken dat de predikant ‘zichzelven vrijwillig en eigenmachtig heeft losgemaakt van zijne gemeente en mitsdien van de Christelijke Gereformeerde Kerk’.

Wrijvingen tussen Opperdoes en Medemblik.

Het Achterom in Medemblik, lang geleden…

De combinatie met Medemblik beviel de Opperdoezers uiteindelijk toch niet. Ze hadden het gevoel dat ze wel mochten meebetalen maar verder niet meetelden. Bovendien stond de pastorie in Medemblik, en daardoor leek het alsof de dienaar des Woords meer van Medemblik dan van Opperdoes was. De wrijvingen namen toe, zodat de Opperdoezers nu geheel op zichzelf wilden staan, ook voor de dienst des Woords omdat men behoefte had ‘aan dagelijkse omgang met den leeraar’. De te hulp geroepen classis oordeelde dat scheiding tussen de beide gemeenten noodzakelijk was. Op voorstel van ds. H.G. de Jonge (1851-1930) van Enkhuizen werd besloten dat Opperdoes jaarlijks fl. 200 zou betalen aan Medemblik, totdat die kerk haar eigen boontjes kon doppen (waaruit bleek dat Opperdoes financieel sterker was dat Medemblik).

Ds. H.G. de Jonge (1851-1930) van Enkhuizen.

Maar dat viel verkeerd bij de gemeenteleden in Opperdoes. ‘Hoho’, zeiden ze, ‘in Medemblik staan kerk en pastorie waaraan wij meebetaalden, en die worden nu eigendom van Medemblik, en nu moeten wij voor ons zelf een pastorie gaan bouwen én jaarlijks ook nog fl. 200 ophoesten?’ Uiteindelijk kon men zich erin vinden dat die fl. 200 in ieder geval niet langer dan tien jaar zou worden betaald.

De geheel zelfstandige Christelijke Gereformeerde Gemeente te Opperdoes (1883).

De oude geestdrift herleefde in Opperdoes nu de algehele zelfstandigheid in 1883 bereikt was. De gemeenteleden gaven gul voor de bouw van een pastorie en al snel was fl. 3.400 binnen. De bouwkosten bedroegen fl. 6.700. Aannemer Gijs Precht zou de predikantswoning bouwen, maar zijn bedrijf werd na diens overlijden overgenomen door meesterknecht Jan Putting. In de zomer van 1883 was de woning klaar.

Naar deel 2 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info