De ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente te Beetgum’ (1869).
( < Naar deel 1 – Back to part 1 ) – Tijdens de ambtsperiode van ds. Vellekoop vond een landelijke kerkelijke vereniging plaats die de naam van de Christelijke Afgescheidene Kerk en dus ook die van de gemeente van Beetgum veranderde.

Even terug in de geschiedenis:
Rond 1838 had zich in ons land een kerkscheuring voorgedaan. Een klein deel van de Christelijke Afgescheidene Kerk was het niet eens met een aantal zaken in het kerkelijk leven. Om aan de vervolgingen door de overheid te ontkomen had ds. H.P. Scholte (1805-1868) van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Utrecht voor zijn gemeente namelijk een kerkorde ontworpen die tegemoetkwam aan de vereisten die de overheid stelde om als Christelijke Afgescheidene Gemeente door de overheid te worden erkend (wat toen nog nodig was) om daarmee rechtspersoonlijkheid te verkrijgen. Deze kerkorde werd door een groot aantal Afgescheiden Gemeenten (tijdelijk) aangenomen in plaats van de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde.

Hoewel die ‘Utrechtse Kerkorde’ van ds. Scholte de geest van de Dordtse Kerkorde ademde vonden sommige predikanten en enkele gemeenten dat daarmee verraad gepleegd werd aan de principes van de Afscheiding van 1834. Er waren ook nog enkele andere geschilpunten, maar het gevolg was in ieder geval dat een aantal gemeenten of gedeelten ervan zich van de Christelijke Afgescheidene Kerk afscheidden en een eigen kerkverband begonnen, onder de naam ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’. Zij bleven daardoor nog last hebben van de vervolgingen, omdat ze niet aan de eisen van de overheid toegaven.
Maar na verloop van tijd verviel de eis van de overheid om aan de voorwaarden te voldoen. Vandaar dat door de beide synodes langzamerhand begonnen werd met onderhandelingen om tot hereniging te komen. In de tweede helft van de jaren ’60 van de negentiende eeuw werden de onderhandelingen steeds frequenter. Uiteindelijk bereikte men overeenstemming en kon men in juni 1869 weer samen verder gaan, maar nu onder de naam: Christelijke Gereformeerde Kerk. De gemeente van Beetgum heette dus sindsdien ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ (slechts enkele ‘Kruisgemeenten’ traden niet tot het verenigde kerkverband toe).
Ds. Vellekoop nam trouwens op 27 februari 1870 afscheid van Beetgum en vertrok naar de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Smilde.
Nog geen kerkelijke gemeente in Berlikum…

Sommige leden van de Christelijke Gedeformeerde Gemeente van Beetgum woonden in het naburige Berlikum. In maart 1871 vervoegden ze zich bij de kerkenraad in Beetgum en vroegen of het mogelijk was in Berlikum een kerk te stichten, in samenwerking en gecombineerd met de kerk van Beetgum. De kerkenraad wees het idee niet af, maar vond dat er geen haast bij was: meester G. Broekstra was hoofdonderwijzer van de in 1868 in Berlikum gestichte Christelijke School en gaf immers in Berlikum ook catechisatie (er kwam in Berlikum trouwens nooit een Christelijke Gereformeerde Gemeente; maar op 14 augustus 1887 kwam er – vanuit de Doleantie (de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk) – wel een Nederduitsche Gereformeerde Kerk, die sinds de Vereniging van 1892 ook tot De Gereformeerde Kerken in Nederland behoorde).

De pastorie wordt uitgebreid (1872).
Ongeveer gelijktijdig met het beroepingswerk maakte Beetgums kerkenraad ook plannen voor de uitbreiding van de pastorie achter de kerk. De locatie was dezelfde, alleen de maten van de predikantswoning veranderden: de breedte van de pastorie ging van 8 naar 14 meter, en de lengte van de zijgevel bleef dezelfde, namelijk ruim 6 meter. Aanvankelijk waren er enige strubbelingen tussen de ‘kerkvoogden’: een van hen had zonder medeweten van de ander alvast een stuk grond gekocht, wat gelukkig in vrede werd opgelost. In 1872 werden de uitbreiding en de verbouw uitgevoerd. Gemeenteleden gaven bij een rondgang in totaal fl. 267: uit Beetgum kwam fl. 159, uit Menaldum (Fries: Menaam) fl. 69 en uit Berlikum fl. 36. Timmerman Hacquebart uit Berlikum kreeg de opdracht om de bouw te realiseren. Huisschilder Johannes J. de Vries berekende fl. 244 voor zijn verfwerk. Er werden ook blinden voor de ramen aangebracht en de kamers werden behangen.
Ds. J. Kerssies (van 1872 tot 1876).

Op 24 november 1872 deed de opvolger van ds. Vellekoop intrede. Het was kandidaat J. Kerssies (1839-1908); enkele beroepen op andere predikanten waren in een ‘bedankje’ geëindigd. Het jaartraktement bedroeg inmiddels fl. 800 met ‘vrij wonen’ en ‘vrij van belasting’. Voor het traktement werd een rondgang door de gemeente gehouden.

De kerk wordt te klein!
Kennelijk was het aantrekkelijk dat de gemeente weer een eigen predikant had, want de kerk raakte voller en voller en uiteindelijk besefte men dat het gebouw te klein werd! Geldgebrek leidde slechts tot het aanbrengen van twee extra vrouwenbanken in de kerk, een deel ervan met rugleuning. Een en ander resulteerde erin dat plannen gemaakt moesten worden om de kerk te vergroten.
De koning in Beetgum (1873).

Op 14 mei 1873 kwam koning Willem III (1817-1890) in Beetgum! Hij maakte vanuit Leeuwarden een rijtoer door de aanpalende burgerlijke gemeenten, kwam zo ook in Beetgum terecht en vertoefde aldaar bij herbergier Jacob Alles Dijkstra aan de J.H. van Aismawei. De kerkenraad was behoorlijk onder de indruk en wilde zich van de beste kant laten zien: besloten werd een vlag aan te schaffen met het opschrift ‘Vreest God, eert den Koning’. Op de bestemde tijd werd de vlag aan het kerkgebouw gehangen (want er was geen toren).
De zitplaatsen in de kerk.
Twee keer per jaar werden de zitplaatsen in de kerk verhuurd. Dat gebeurde vermoedelijk al vanaf 1857. Dit zitplaatsengeld was lange tijd de voornaamste inkomstenbron van de kerk. In 1893 werd het verhuren van de zitplaatsen voor het laatst in de notulen genoemd, maar pas in mei 1908 werd deze praktijk afgeschaft.

Diaconale hulpverlening.
Hoewel de inkomsten van de kerk en van de diaconie in deze tijd niet om over naar huis te schrijven waren, was de diaconie toch genoodzaakt geregeld hulp te verlenen aan in nood verkerende gemeenteleden. Zo kon een mannelijk gemeentelid de rekening van de dokter voor zijn zieke vrouw niet betalen en vroeg hij de diaconie om hulp. Omdat de bodem van de diaconiekas vrijwel geheel te zien was gaf de diaconie hem een brief waarmee hij verwezen werd naar de Armvoogden van de burgerlijke gemeente. In de brief vroeg men de hulpzoekende man financieel te helpen. Dat deed de diaconie vaker.
Opzicht en tucht…
Mocht je als gemeentelid eigenlijk wel deelnemen aan een schaatswedstrijd waarbij je een stuk gebraden spek kon winnen? Een deel van de kerkenraad vond dat dat niet kon, anderen vonden het niet zo erg. Maar desondanks werd er in de kerkenraad lang over gepraat… (of het nu om de schaatswedstrijd als zodanig ging, of om het te winnen stuk spek, vermeldt het verhaal niet).
Andere gemeenteleden kregen echter wel te maken met een standje van de kerkenraad. Sommige winkeliers sloten hun winkels namelijk op zondag niet (het was in die tijd gewoon dat de winkels op de zondag open waren, maar gereformeerden moesten beter weten). “De afkeuring die de kerkeraad daarover laat weten is niet gering”.
In 1878 moesten enkele ouderlingen langs bij een gemeentelid dat enkele keren de biljartkeu ter hand genomen had. Hij moest een broederlijke terechtwijzing in ontvangst nemen. Toen een en ander in de kerkenraad ter sprake kwam was de meerderheid echter van mening dat tegen hem veel strenger opgetreden diende te worden (misschien was het op de Dag des Heeren dat hij zich aan de biljartkeu vergreep?). De ouderlingen die het bezoek aan de biljarter gebracht hadden vonden dat ‘strenger optreden’ echter onjuist. De kerkelijke tucht was er om mensen ‘te behouden’ en niet om hen ‘af te stoten’!
Ook ontstond nog een conflict tussen twee gemeenteleden over de pastoriebouw. De een had verwijtend tegen de ander gezegd: ‘Uw haan wil altijd koning kraaien’ (hij doelde op de eerdere aankoop van een stuk grond om de kerk uit te breiden). Daardoor ontstonden fricties, waarbij de kerkenraad neutraal bleef, maar de broeders aanraadde vrede te sluiten. Na vier maanden konden de broeders een streep zetten onder de ruzies.
”Ds. Kerssies preekt te vaak ergens anders….”

Sommige gemeenteleden en ook enkele kerkenraadsleden vonden dat de predikant te vaak in andere gemeenten kerkdiensten leidde. Daardoor werd de eigen gemeente immers meestal overgeleverd aan ‘preeklezen’ door een ouderling. Er werd over ‘geprutteld’. Toen de dominee van de klachten hoorde zei hij dat de kerkenraad hem daar dan persoonlijk op had moeten aanspreken. Dominee zei zijn ‘ouderlingschap’ neer te willen leggen als de kerkenraad hem zou verbieden ook in andere gemeenten, waar geen predikant was, voor te gaan. De kerkenraad gaf dus toen de gevraagde toestemming.
In augustus 1876 deelde de predikant mee dat hij een beroep van de gemeente van Sauwerd had aangenomen en dat hij binnenkort dus afscheid zou nemen. Dat gebeurde op 10 september 1876, en hij vertrok vervolgens oostwaarts.
Ds. G.A. Kempff (van 1877 tot 1882).

Natuurlijk werd het beroepingswerk weer ter hand genomen. Op 13 mei 1877 deed de nieuwe predikant intrede. Het was ds. G.A. Kempff (1844-1882) uit Zutphen. De verhuizing kostte fl. 80 en werd verzorgd door schipper Tolsma. De kerkenraad beloofde de predikant drie vrije zondagen per jaar en een jaartraktement van fl.1.000.
De kerk uitgebreid (1878).
Ds. Kempff gaf de eerste stoot tot de uitbreiding van het kerkgebouw. Timmerman Hacquebart schatte de bouwkosten op fl. 5.000. Allereerst maakte men de financiële kant van de zaak in orde, zodat men in een schrijven van 5 februari 1878 aan de hervormde kerkvoogden vroeg of de gereformeerde kerkdiensten tijdens de verbouwing in de hervormde kerk gehouden konden worden. Toegestaan werd de Sint Martinuskerk gratis te gebruiken. De eerste dienst werd daar op 7 april 1878 gehouden.

In april begon men met de afbraak van het oude en met het bouwen van het nieuwe en grotere kerkgebouw. De oude stoelen werden ‘bij opbod en afslag’ verkocht. Ook werd besloten in de muur van de nieuwe kerk een gevelsteen aan te brengen, waarop als tekst werd aangebracht: “Onze hulp is in den Naam des Heeren. Ps. 126:8a. Hoort en betracht de leer, die, gegrond op Gods Woord en op de gereformeerde belijdenis, hier wordt verkondigd. Gebouwd 1845. Vergroot en vernieuwd 1878”.

Zo kon het nieuwe kerkgebouw op zondag 25 augustus 1878 tijdens de dienst van vijf uur worden ‘ingewijd’. Deze dienst stond uiteraard onder leiding van ds. Kempff. Hij koos als tekst: psalm 118 vers 23: ‘Dit is van den Heere geschied en het is wonderlijk in onze oogen’.

Ds. G. Bramer (1837-1901) van Boksum hield na de preek een toespraak over het thema: ‘Is uw hart vernieuwd’. Bij de achteraf opgestelde rekening van inkomsten en uitgaven betreffende de kerkbouw bleek dat voor de kerkbouw ontvangen was een bedrag van fl. 35.77,50 en dat in totaal was uitgegeven fl. 3.645,85. Een bescheiden negatief saldo dus.
Ds. Kempff ziek (1880).

Omdat de predikant, naar het oordeel van huisarts R. Busscher, overwerkt raakte, besloot de kerkenraad dat de predikant het schrijven van de notulen zou overdragen aan diaken Lijkle Doekes Hellema. Tijdens de kerkenraadsvergadering van augustus 1879 voelde ds. Kempff zich onwel en vertrok naar huis. In april 1880 moest de predikant zich ziek melden omdat – zo bleek al snel – hij aan een ernstige ziekte leed. Door de classis werd toegezegd dat een classispredikant eens in de drie weken de diensten in Beetgum zou leiden, want de dokter had meegedeeld dat ds. Kempff zo weinig mogelijk moest preken. De predikant vertrok gedurende vijf weken naar elders, mogelijk ter observatie in een ziekenhuis of voor een behandeling. In september zette de predikant zijn werkzaamheden met hulp van anderen voort. Maar in januari 1882 overkwam hem een hevige bloedspuwing en moest hij zijn werk definitief neerleggen. Besloten werd de predikant emeritaat te verlenen. De gezondheidstoestand van ds. Kempff ging snel achteruit. Op 8 februari 1882 overleed hij.

Ds. W. de Jong Gzn. (van 1883 tot 1890).
De gemeente van Beetgum was toen bijna twee jaar vacant. Het beroepingswerk wilde niet vlotten. Maar uiteindelijk deed de nieuwe predikant op 9 december 1883 intrede in Beetgum. Het was kandidaat W. de Jong Gzn. (1861-1948).

In 1884 verklaarde ouderling A.B. van der Ploeg dat hij ‘onder de drukkende toestand der maatschappij’ naar Amerika zou emigreren; hij wilde de toekomst van zijn gezin veilig stellen, wat hem in Nederland niet meer mogelijk leek. Toch bleef hij uiteindelijk in Nederland. Maar tijdens dezelfde vergadering waarop hij dit meedeelde zei scriba Klaas van der Schaaf dat hij wél naar de overkant van de Grote Plas zou vertrekken. In maart 1884 vertrokken hij en zijn gezin. Hij was overigens niet de enige. Meer gemeenteleden vertrokken in die tijd naar Amerika.

En verder…
Het feit dat er nog steeds geen orgel in de kerk was, wordt bewezen doordat in 1884 een voorlezer en voorzanger benoemd werd in de persoon van de 24-jarige Hendrik Jans Smits. Als voorlezer deed hij de Schriftlezingen en de Wetslezing, en de functie van voorzanger bespraken we al eerder.
In 1884 werd het vijftigjarig bestaan van de kerk van Beetgum herdacht. De predikant had intussen de geschiedenis van de kerk bestudeerd, want ds. De Jong gaf ‘een duidelijk overzicht van de historie der kerk’.
Dronrijp…
In 1885 werd voorgesteld extra aandacht te besteden aan ‘de geestelijke toestand’ in het aanpalende Dronrijp. Hoe kon de kerkenraad daar verbetering in brengen? Besloten werd te beginnen met een zondagsschool. Maar niemand in het dorp wilde zijn woning voor dat doel ter beschikking stellen. Toen voorgesteld werd in Dronrijp een huis te kopen werd de ‘Commissie voor Inwendige Zending’ (c.q. evangelisatie) gevraagd wat men er van vond. Deze zag er echter niets in en ze zouden er ook niet aan meewerken, zeiden ze er meteen maar even bij. Uiteindelijk kon men in Dronrijp dus niet aan de gang gaan.

De predikant was intussen overigens wel blij met het grote aantal catechisanten. En vijf jongelui van de Jongelingsvereniging hadden enige tijd lang geld ingezameld om een orgel in de kerk te kunnen plaatsen. In totaal was daarvoor 360 gulden beschikbaar. Er werd een orgelcommissie ingesteld, die er uiteindelijk in slaagde bij orgelhandel P. van Dam te Leeuwarden een ‘Frans serafine orgel’ (een harmonium) aan te schaffen voor fl. 330. De eerste organist werd Jan Rinzes Grijpma, hoofd van de CVO-school in Menaldum.

Evangelisatie.
Op 22 mei 1878 werd het Gereformeerd Tractaatgenootschap ‘Filippus’ opgericht, dat zich ten doel stelde de evangelisatiearbeid te bevorderen door de uitgave van daarvoor geschikte eenvoudige geschriften en plaatjes. Besloten werd in 1887 dat de Evangelisatiecommissie zich daarbij zou aansluiten.

Diaconale hulpverlening.
In juni 1887 werden twee kinderen van een gemeentelid in het naburige Berlikum wees, omdat hun vader overleed. Om te voorkomen dat ze in het burgerlijk Armhuis terecht zouden komen, besloot de kerkenraad wekelijkse diaconale hulp te verlenen. Omdat het jaar daarop bleek dat ‘de genoemde kinderen in een ongunstige positie verkeerden’ (welke is onduidelijk), werd besloten de twee kinderen in de weesinrichting Neerbosch te laten opnemen. De diaconie was bereid de kosten daarvoor te betalen, in samenwerking met het burgerlijk armbestuur in Berlikum.
De Jongelingsvereniging.
In maart 1889 moest de kerkenraad ‘breedvoerig’ spreken over ‘de wanorde’ bij de Jongelingsvereniging, de JV. Besloten werd dat drie leden van de kerkenraad de JV-vergaderingen regelmatig zouden bezoeken om te voorkomen dat de vereniging zou worden opgeheven, wat de jongens van plan waren. Veel leden hadden de JV namelijk uit onverschilligheid al de rug toegekeerd. Kennelijk hielpen de maatregelen, want op een gegeven moment kon besloten worden dat de bezoeken van de kerkenraadsleden minder frequent zouden zijn.

Ds. De Jong had intussen een beroep ontvangen van de gemeente van Dalfsen en nam dit aan, zodat hij op 27 april 1890 afscheid nam van Beetgum.
Ds. J. op ’t Holt (van 1890 tot 1896).

Gelukkig verliep het beroepingswerk redelijk vlot. Al na ongeveer een half jaar stond de opvolger van ds. De Jong op de Beetgumer gereformeerde kansel. Het was kandidaat J. op ‘t Holt (1864-1945). Op 9 november 1890 deed hij intrede. Hij zou ongeveer zes jaar aan de gemeente van Beetgum verbonden blijven.

Maar… eerst bespreken we een andere belangrijke gebeurtenis in kerkelijk Beetgum…
© 2025. GereformeerdeKerken.info
Translation into English:
The ‘Gereformeerde’ Church in Beetgum (2)
The ‘Christian Reformed Congregation in Beetgum’ (1869).
( < Back to part 1 ) – During the tenure of Rev. Vellekoop, a nationwide church union took place, which changed the name of the Christian Secession Church and, consequently, that of the congregation of Beetgum.
A brief look back in history:
Around 1838, a schism occurred in the church in our country. A small group within the Christian Secession Church disagreed with certain aspects of church life. To escape persecution by the government, Rev. H.P. Scholte (1805-1868) of the Christian Secession Congregation in Utrecht designed a church order for his congregation that complied with the government’s requirements for official recognition (which was necessary at the time) as a Christian Secession Congregation, thereby granting it legal status. This church order was (temporarily) adopted by many Secessionist congregations instead of the traditional ‘gereformeerde’ Church Order of Dordt.
Although the ‘Utrecht Church Order’ reflected the spirit of the Dordt Church Order, some ministers and congregations considered it a betrayal of the principles of the Secession of 1834. There were also a few other points of contention, but the result was that some congregations, or parts thereof, separated from the Christian Secession Church and formed their own church denomination, called the ‘Gereformeerde Church under the Cross.’ As a result, they continued to suffer persecution since they refused to comply with government demands.
Over time, however, the government’s requirements were no longer enforced. Consequently, both synods gradually began negotiations to reunite. In the second half of the 1860s, these negotiations became more frequent. Eventually, an agreement was reached, and in June 1869, the churches reunited under the new name: Christian Reformed Church. From that moment on, the congregation in Beetgum was called the ‘Christian Reformed Congregation.’ Only a few ‘Cross Congregations’ did not join the united church body.
Rev. Vellekoop, incidentally, bid farewell to Beetgum on February 27, 1870, and left for the Christian Reformed Congregation in Smilde.
No church congregation in Berlikum yet…
Some members of the Christian Reformed Congregation in Beetgum lived in the neighboring town of Berlikum. In March 1871, they approached the church council in Beetgum to ask whether it was possible to establish a church in Berlikum in cooperation with and as a branch of the church in Beetgum. The church council did not reject the idea outright but felt there was no urgency.
Master G. Broekstra, the headteacher of the Christian School established in Berlikum in 1868, also provided catechism lessons there. (Incidentally, a Christian Reformed Congregation was never established in Berlikum; however, on August 14, 1887, a Nederduitsche ‘Gereformeerde’ Church was founded there as part of the Doleantie—the second orthodox departure from the ‘Hervormde’ Church. After the 1892 Union, it became part of the ‘Gereformeerde’ Churches in the Netherlands.)
The rectory is expanded (1872).
Around the same time as calling a new minister, the church council of Beetgum made plans to expand the rectory behind the church. The location remained the same, but the dimensions of the pastor’s residence changed: the width increased from 8 to 14 meters, while the length of the side wall remained at just over 6 meters.
Initially, there were some disputes among the ‘church guardians’: one of them had purchased a piece of land without informing the others, but fortunately, the matter was resolved peacefully. The expansion and renovation were carried out in 1872. Members of the congregation contributed a total of 267 guilders: Beetgum contributed 159 guilders, Menaldum (Frisian: Menaam) 69 guilders, and Berlikum 36 guilders.
Carpenter Hacquebart from Berlikum was contracted to handle the construction, and house painter Johannes J. de Vries charged 244 guilders for his painting work. Blinds were also installed for the windows, and the rooms were wallpapered.
Rev. J. Kerssies (1872–1876).
On November 24, 1872, Rev. J. Kerssies (1839-1908) was installed as the successor to Rev. Vellekoop. Several calls to other ministers had resulted in polite refusals. By this time, the annual stipend had increased to 800 guilders, with free housing and tax exemption. A collection was held within the congregation to fund the stipend.
The church becomes too small!
Having a resident minister was evidently attractive, as the church became fuller and fuller, until it was eventually realized that the building was too small! Due to a lack of funds, the only solution was to install two additional pews for women, one of which had a backrest. This ultimately led to plans for expanding the church.
The king in Beetgum (1873).
On May 14, 1873, King William III (1817-1890) visited Beetgum! He took a carriage tour from Leeuwarden through the surrounding civil municipalities and ended up in Beetgum, where he stayed at the inn of Jacob Alles Dijkstra on J.H. van Aismawei.
The church council was greatly impressed and wanted to make a good impression. It was decided to acquire a flag bearing the inscription: ‘Fear God, honor the King.’ At the appropriate time, the flag was hung on the church building (since there was no tower).
Church seating arrangements.
Twice a year, church seats were rented out, a practice that likely began in 1857. The revenue from this was the church’s primary source of income. The last mention of seat rentals in the church records was in 1893, but the practice was not officially abolished until May 1908.
Diaconal aid.
Although both church and diaconal finances were quite limited during this time, the diaconate was still frequently required to assist congregation members in need. For instance, a male member could not afford the doctor’s bill for his sick wife and turned to the diaconate for help. Since the diaconal funds were nearly depleted, the deacons wrote him a letter referring him to the Poor Guardians of the civil municipality, requesting financial assistance on his behalf. This was a common practice.
And furthermore…
Was it appropriate for a church member to participate in an ice-skating competition where the prize was a piece of roasted bacon? Some members of the church council thought it was unacceptable, while others were less concerned. Nevertheless, the matter was discussed at length… (whether the issue was the competition itself or the prize is not specified).
Other members, however, did receive reprimands from the church council. Some shopkeepers failed to close their stores on Sundays (at that time, Sunday opening was common, but ‘gereformeerde’ believers were expected to know better). “The church council strongly disapproves of this,” the records state.
In 1878, some elders had to visit a congregation member who had taken up a billiard cue a few times. He received a brotherly admonition. When the matter was discussed in the church council, the majority felt that much stricter action should be taken against him (perhaps he had played billiards on the Lord’s Day?). The elders who had visited him, however, felt that taking harsher action was inappropriate. Church discipline was meant to ‘restore’ people, not to ‘alienate’ them!
A conflict also arose between two church members over the rectory’s construction. One accused the other, saying, “Your rooster always wants to be the king of the roost” (referring to a previous land purchase for church expansion). This led to tensions, but the church council remained neutral and advised the brothers to make peace. After four months, they were able to put the dispute behind them.
‘Rev. Kerssies Preaches Too Often Elsewhere…’
Some congregation members and even a few church council members felt that the minister led church services in other congregations too often. As a result, their own congregation was usually left with ‘sermon reading’ by an elder. There was some grumbling about this. When the minister heard the complaints, he said that the church council should have addressed him personally about it. The minister stated that he was willing to relinquish his ‘eldership’ if the church council forbade him from also leading services in other congregations where there was no minister. The church council then granted him the requested permission.
In August 1876, the minister announced that he had accepted a call from the congregation of Sauwerd and that he would soon be leaving. This took place on September 10, 1876, and he subsequently departed eastward.
Rev. G.A. Kempff (from 1877 to 1882).
Naturally, the process of calling a new minister was undertaken again. On May 13, 1877, the new minister was installed. This was Rev. G.A. Kempff (1844-1882) from Zutphen. The relocation cost 80 guilders and was arranged by skipper Tolsma. The church council promised the minister three free Sundays per year and an annual salary of 1,000 guilders.
The Church Expansion (1878).
Rev. Kempff initiated the expansion of the church building. Carpenter Hacquebart estimated the construction costs at 5,000 guilders. First, the financial matters were arranged so that, in a letter dated February 5, 1878, the ‘gereformeerde’ church board asked the ‘Hervormde’ church authorities whether ‘gereformeerde’ church services could be held in the ‘hervormde’ church during the renovation. Permission was granted to use the St. Martin’s Church free of charge. The first service there took place on April 7, 1878.
In April, demolition of the old building and construction of the new, larger church began. The old chairs were auctioned off. It was also decided to install a commemorative stone in the wall of the new church, with the inscription: “Our help is in the Name of the Lord. Psalm 126:8a. Hear and heed the doctrine that, based on God’s Word and the ‘gereformeerde’ confession, is proclaimed here. Built 1845. Enlarged and renewed 1878.”
Thus, the new church building was ‘dedicated’ on Sunday, August 25, 1878, during the five o’clock service. This service was, of course, led by Rev. Kempff. He chose as his text: Psalm 118:23: ‘This is the Lord’s doing, and it is marvelous in our eyes.’
Rev. G. Bramer (1837-1901) from Boksum gave a speech after the sermon on the theme: ‘Is your heart renewed?’ The final financial statement for the church construction showed that 3,577.50 guilders had been received and 3,645.85 guilders had been spent, leaving a modest deficit.
Rev. Kempff Falls Ill (1880).
Because the minister, in the opinion of physician R. Busscher, was overworked, the church council decided that he should transfer the task of recording minutes to deacon Lijkle Doekes Hellema. During the church council meeting of August 1879, Rev. Kempff felt unwell and went home. In April 1880, he had to report himself sick, as it soon became clear that he was suffering from a serious illness. The classis agreed that a classis minister would lead services in Beetgum once every three weeks, as the doctor advised that Rev. Kempff should preach as little as possible. The minister left for five weeks, possibly for observation in a hospital or for treatment. In September, he resumed his duties with assistance. However, in January 1882, he suffered a severe hemorrhage and had to retire permanently. It was decided to grant him emeritus status. Rev. Kempff’s health rapidly declined, and he passed away on February 8, 1882.
Rev. W. de Jong Gzn. (from 1883 to 1890).
The Beetgum congregation remained without a minister for nearly two years. The process of calling a new minister did not go smoothly. However, the new minister was finally installed in Beetgum on December 9, 1883. This was candidate W. de Jong Gzn. (1861-1948).
In 1884, elder A.B. van der Ploeg declared that he intended to emigrate to America due to the ‘oppressive state of society’ in the Netherlands; he wanted to secure his family’s future, which no longer seemed possible in the Netherlands. However, he ultimately stayed. During the same meeting, scribe Klaas van der Schaaf announced that he would indeed cross the Atlantic. In March 1884, he and his family left. He was not the only one—many congregation members emigrated to America at that time.
And Furthermore…
The fact that there was still no organ in the church was evidenced by the appointment in 1884 of a 24-year-old reader and precentor, Hendrik Jans Smits. As a reader, he conducted scripture readings and the reading of the Law, while his role as precentor had been previously discussed.
In 1884, the church of Beetgum celebrated its fiftieth anniversary. The minister had studied the church’s history and provided ‘a clear overview of the church’s history.’
Dronrijp…
In 1885, it was proposed to pay extra attention to ‘the spiritual condition’ in the neighboring village of Dronrijp. How could the church council improve it? They decided to start a Sunday school. However, no one in the village was willing to make their home available for this purpose. When the idea of purchasing a house in Dronrijp was suggested, the ‘Commission for Home Missions’ (i.e., evangelism) was consulted. They were not in favor of it and refused to cooperate. Consequently, no progress was made in Dronrijp.
Meanwhile, the minister was pleased with the large number of catechism students. Five young men from the Youth Association had been collecting money for some time to purchase an organ for the church. A total of 360 guilders was raised. An organ committee was established, which eventually succeeded in acquiring a ‘French Seraphine organ’ (a harmonium) from organ dealer P. van Dam in Leeuwarden for 330 guilders. The first organist was Jan Rinzes Grijpma, head of the CVO school in Menaldum.
Evangelism.
On May 22, 1878, the ‘Gereformeerde’ Tract Society ‘Philippus’ was founded to promote evangelism by publishing suitable simple writings and illustrations. In 1887, it was decided that the Evangelism Committee would join this effort.
Diaconal Assistance.
In June 1887, two children from a congregation member in nearby Berlikum became orphans when their father passed away. To prevent them from ending up in the municipal poorhouse, the church council decided to provide weekly diaconal assistance. The following year, it was discovered that ‘the mentioned children were in an unfavorable situation’ (the details are unclear). It was decided to have them placed in the orphanage in Neerbosch. The diaconate agreed to cover the costs in cooperation with the municipal poor relief board in Berlikum.
The Youth Association.
In March 1889, the church council had to ‘extensively’ discuss ‘the disorder’ in the Youth Association (JV). It was decided that three church council members would regularly attend JV meetings to prevent the association from dissolving, as many members had already left due to indifference. The measures apparently worked, as at some point, it was decided that council members’ visits could be less frequent.
Meanwhile, Rev. De Jong had received a call from the congregation in Dalfsen and accepted it, bidding farewell to Beetgum on April 27, 1890.
Rev. J. op ’t Holt (from 1890 to 1896).
Fortunately, the calling process proceeded relatively smoothly. After about six months, the successor to Rev. De Jong stood on the Beetgum ‘gereformeerde’ pulpit. This was candidate J. op ’t Holt (1864-1945). He was installed on November 9, 1890, and would serve the Beetgum congregation for approximately six years.
But first, let’s discuss another important event in church life in Beetgum…