De Afgescheiden Gemeente te Groede (1)

In 1836 is in Zeeuws-Vlaanderen de Christelijke Afgescheidene Gemeente (‘of althans een Afgescheiden groep’) in het dorp Groede geïnstitueerd (dan wel ontstaan). De in ieder geval in 1838 al  officieel  geïnstitueerde gemeente werd in 1869 opgeheven. In die periode had de gemeente slechts één predikant, die daaraan maar enkele jaren, van 1845 tot 1848, verbonden was.

Kaart: Google.

Groede.

Het dorpje Groede, in het noordwesten van Zeeuws-Vlaanderen, bijna aan de Noordzee, telde in de tijd van de Afscheiding van 1834 ongeveer 2.100 hervormden, waarvan 1.200 belijdende leden. Ook de daar in de omgeving liggende dorpen hadden hervormde gemeenten met meer dan duizend leden, zij het dat Nieuwvliet zo’n 725 leden telde. In 1764 had zich in Groede een niet gering aantal Evangelisch-Lutherse vluchtelingen uit het Oostenrijkse Salzburg gevestigd, verdreven door de Rooms-Katholieke bisschop Von Firmian.

In Groede en in de dorpen daar omheen woonden weliswaar ook Afgescheidenen, maar slechts zeer weinigen hadden gevolg gegeven aan de Afscheiding die zich in oktober 1834 in Ulrum manifesteerde onder leiding van ds. H. de Cock (1801-1842).

(Foto: Handboek ten dienste van de Geref. Kerken in Nederland, 1905).

De eerste Afgescheidenen in Groede.

Hoewel over het eerste ontstaan van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Groede dus niet veel precieze gegevens bekend zijn weten we toch wel iets. De hervormde kerkenraad in dat dorp ontving half februari 1836 namelijk een brief van de 37-jarige Abraham Eernisse en de 44-jarige Dirk A. Schaap, geschreven op de 13de van die maand. Ze deelden aan de kerkenraad mee ‘dat wij niet langer bij een genootschap meugen blijven, daar wij ons niet mee vereenigen kunnen’. De kerkenraad mocht hun namen wel ‘doorschrabben’. Ze zouden zich aansluiten ‘bij een gemeente of kerk waar Christus volgens ons en onzer voorvaderen gevoelen het hoofd van is’.

Maar daar bleef het niet bij, want op 23 april 1836 schreven ook Aaltje de Groote, haar man Isaac Eernisse en hun zoon Isaac Eernisse jr. dat ze de hervormde kerk verlieten. Ze hadden zich enkele weken eerder aangesloten bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Middelburg, die daar op 10 maart 1836 ontstaan was. Niet dat ze de onttrekking aan de hervormde kerk leuk vonden; ze noemden het namelijk ‘een ongenoeglijke stap voor het vleesch’.

De hervormde kerk te Groede.

Op 30 april 1836 volgden Cornelis Naatje en Maria Faro. Ze schreven een uitvoerige brief aan de kerkenraad. ‘Hoewel de zaligheid niet aan de Afscheydinge verbonden is, zoo is het tog het leven van onze ziele geworden om ons met dat volk vereenigen’. Hoewel Maria Faro weliswaar later ‘met betuiging van hartelijk leedwezen’ terugkeerde naar de hervormde kerk, maakte Elisabeth Cransberge zich los van de hervormde gemeente in een schrijven van 30 april 1836. Ze ondertekende met haar naam na geschreven te hebben: ‘Gedaan met dezelfde achtinge voor uwe Persoonen als vooren’.

De Afgescheiden Gemeente.

En in die tijd ontstond de Afgescheiden Gemeente (of vooralsnog de ‘Afgescheiden groepering’) in Groede. Hoe precies is, zoals al opgemerkt, onbekend. Mogelijk was het in 1836 aanvankelijk een niet officieel geïnstitueerde groep Afgescheidenen, maar mogelijk is de gemeente toch in 1836 ontstaan.

In ieder geval was in 1838 een afvaardiging uit Groede aanwezig op de provinciale vergadering van de Afgescheidenen. Afgevaardigde Dirk Rietvelt de Hondt uit Groede had tevoren enkele vragen gesteld over de te behandelen punten op die bijeenkomst: moesten de gemeenten de oude psalmberijming van ds. Peter Datheen (±1531-1588) of de nieuwe gebruiken? En moest het avondmaal in elke gemeente afzonderlijk gehouden worden, of op één plaats voor de hele provincie? En in een tweede schrijven verklaarde hij dat Isaac Eernisse als ouderling was gekozen en dat deze de provinciale vergadering zou bijwonen. In 1838 bestond in Groede dus in ieder geval een geïnstitueerde Afgescheiden Gemeente.

Een tekening van ds. H.J. Budding (1810-1870).

Een belangrijk punt op de provinciale vergadering was echter de financiële ondersteuning van de (toen nog enige) predikant van de Zeeuwse Afgescheiden gemeenten, ds. H.J. Budding (1810-1870). De kerkenraad van Groede wilde daaraan graag meewerken.

Een jaartje niet meer naar de Afgescheiden classis.

Maar toen ds. Budding tijdens de provinciale vergadering van 23 oktober 1839 ontslagen werd als predikant van de Zeeuwse Afgescheiden Gemeenten, koos de gemeente van Groede voor de predikant en verklaarde ze hem te zullen blijven vragen om in hun gemeente voor te gaan en dat ze ook de oude psalmen van ds. Petrus Datheen (waar ds. Budding zeer op gesteld was) zouden blijven zingen. Groede stuurde vanaf toen geen afgevaardigden meer naar de classis van de Afgescheiden Gemeenten (hetzelfde gold overigens voor de Afgescheiden Gemeente van Middelburg). Na iets meer dan een jaar waren er echter toch weer afgevaardigden uit Groede op de classis van 6 januari 1841 aanwezig. Abraham Leenhouts was door de kerkenraad van Groede gekozen om de classis weer te bezoeken. Uit het schrijven dat dit meldde bleek ook dat de gemeente van Groede nauwelijks nog twintig belijdende leden telde.

Diaconaal noodgeval.

Intussen had de kerkenraad van Groede op 1 januari 1841 in een brief aan alle Afgescheiden Gemeenten in Zeeland om financiële hulp gevraagd voor zijn gemeentelid Isaac Eernisse uit Groede, die maar liefst zes paarden door de paardenziekte verloren had, die hij voor zijn levensonderhoud dringend nodig had. De gemeente vroeg om ook in dit geval de christelijke naastenliefde te betrachten en de wereld te laten zien dat de Afgescheidenen geen assurantie nodig hadden. De classis besloot mee te werken en de gelden konden door Abraham Leenhouts in ontvangst genomen worden.

Ds. C. van der Meulen in Goes.

Ds. C. van der Meulen (1800-1876).

Op 13 juni 1841 was ds. C. van der Meulen (1800-1876) predikant in Goes geworden voor alle Afgescheiden Gemeenten in de provincie Zeeland (net als ds. Budding dat was geweest). En al op 18 juli 1841 preekte hij ‘voor het eerst’ in Groede, in een schuur. Die mededeling werd gedaan door Jannes van de Luyster, die later naar Amerika zou emigreren, net als ds. Van der Meulen trouwens. Maar hoe dan ook, ds. Van der Meulen zou meerdere malen in Groede preken, wat in het dorp erg op prijs gesteld werd.

Overheidserkenning.

Het duurde niet lang tot de gemeente van Groede zich sterk genoeg voelde om erkenning door de overheid aan te vragen als Christelijke Afgescheidene Gemeente. De kerkenraad besloot daartoe op 9 juli 1841. Kort daarvoor was koning Willem II aan de regering gekomen, die een minder straffe houding tegenover de Afgescheidenen aannam dan zijn vader, die de Afgescheidenen liet vervolgen. Het eerste verzoekschrift voldeed kennelijk niet aan de door de overheid gestelde vereisten, want een tweede rekest werd op 6 september dat jaar richting Den Haag gestuurd, nu niet slechts ‘uit aller naam’, maar door alle negentien belijdende leden persoonlijk ondertekend. 

Koning Willem II.

Een kerkgebouw.

In dat verzoekschrift werd ook medegedeeld waar de kerkdiensten gehouden werden (dat was een van de erkenningsvoorwaarden van de overheid). Dat was in de Waterstraat. Bij Koninklijk Besluit van 16 oktober 1841 werd de erkenning verleend. Drie jaar later, op 19 januari 1844, kreeg men bij Koninklijk Besluit toestemming een woonhuis met erf en tuin te kopen, naast het kerkgebouw, zodat het bedehuis vergroot kon worden; de gemeente groeide dus!

Onenigheid…

Maar niet alles was pais en vree. Enkele onverkwikkelijke zaken speelden zich af rond de persoon van Rietvelt de Hondt. Deze voelde zich in mei 1842 verongelijkt toen Abraham Leenhouts door de gemeenteleden gekozen werd als ouderling, en niet hij. De Hondt was immers zes jaar ouder van Leenhouts? Gaf dat geen extra rechten? En was hij de gemeente niet lang van dienst geweest met het besturen ervan en het geven van catechisaties, en dat alles zonder dat er ooit kritiek op was? En hadden andere gemeenteleden hem niet geprezen vanwege zijn onweerlegbare bestrijding van Roomsen en anderen?

De Hondt uitte verder ook stevige persoonlijke kritiek op de verkozen Leenhouts, zoals: ‘Abraham Leenhouts is op 22 mei begonnen alsof hij nu het gansche lichaam Christi was, met lezen, zingen, bidden, enz.; omdat hij niet zingen kon, ging het ook dadelijk mis’. Maar gedane zaken namen geen keer: Leenhouts was gekozen en De Hondt niet. Deze onttrok zich daarom aan de gemeente. Later kwam hij gelukkig weer terug.

Op zoek naar een predikant.

De Afgescheidenen in ons land hadden aanvankelijk nog niet veel predikanten. Groede zag dan vooralsnog ook geen kans een dominee te krijgen. Toch zag men iets in Abraham Cornelis Tris (1817-1907), notarisklerk in Brouwershaven. Toen hij 14 jaar was wilde hij al zendeling worden. En toen hij op 22-jarige leeftijd de al genoemde ds. H.J. Budding hoorde preken, raakte hij daarvan diep onder de indruk. De zondag daarop  hoorde hij in de hervormde kerk de predikant ‘de godheid van Christus’ loochenen; toen was de boot aan, brak hij met de hervormde kerk en sloot zich aan bij de Afgescheidenen in Zierikzee. Dat alles moedigde hem aan predikant te worden.

Ds. A. Brummelkamp (1811-1888).

Toen hij met hulp van ds. A. Brummelkamp (1811-1888) – die in Arnhem bezig was met het oprichten van een predikantenopleiding – aan de Zeeuwse provinciale vergadering van de Afgescheiden Gemeenten financiële steun vroeg voor het betalen van zijn studieboeken, stemde de vergadering er mee in. De voorwaarde was echter wel, dat hij dan ook een gemeente in de provincie Zeeland zou moeten dienen. Begonnen met de studie bij ds. Brummelkamp in Arnhem, ging hij – wegens Brummelkamps zwakke gezondheid – voor verdere studie naar ds. A.C. van Raalte (1811-1876) in Ommen, net als Brummelkamp een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land.

Ds. A.C. van Raalte (1811-1876).

Opvallend was Tris’ kritiek op de zeventiende eeuwse, zeer orthodoxe predikant ds. B. Smijtegelt (1665-1739), die in Zeeland in hoog aanzien stond: “De opwassing in kennis in Zeeland maakt weinig voortgang. Ds. Smijtegelt staat daar meer op den voorgrond dan de bijbel”, zei hij.

Ds. A.C. Tris (van 1845 tot 1848).

Halverwege 1845 had de Afgescheiden Gemeente van Groede een beroep op hem uitgebracht. Op 29 oktober 1845 slaagde hij voor het examen dat afgenomen werd tijdens de provinciale vergadering in Arnhem en kon hij op 21 december 1845 intrede doen in Groede.

Ds. A.C. Tris (1817-1907) op latere leeftijd (in Amerika). Dit is vermoedelijk de enige foto die van hem bekend is.

Hij preekte bij die gelegenheid over 1 Cor. 1 vers 2: “Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christus en dien gekruisigd”. De gemeente telde inclusief de kinderen toen ongeveer 180 leden. Ze waren verspreid over Groede, Breskens, Retranchement, Schoondijke, Biervliet en  Cadzand en nog een paar in Oostburg, Nieuwvliet, Zuidzande en Sluis. De kerkenraad had het  traktement van de toen nog vrijgezelle predikant gesteld op fl. 700 per jaar plus vrij wonen. Ds. Tris wilde wel graag dat het salaris zou worden herzien ‘als de Heere hem met vele kinderen zegende’.

De kerkenraad bestond in 1845 uit de ouderlingen Adriaan van Overbeeke (42 jaar) en Abraham Leenhouts (ook ‘voorlezer’ en ‘voorzanger’), en de diakenen Dirk Schaap, Cornelis Naeije en de 50-jarige Mathias Naeije. De pastorie stond sinds mei 1846 in Schoondijke (daarvóór even in Breskens), maar de kerkdiensten werden in het in 1844 uitgebreide kerkgebouw in de Waterstraat in Groede gehouden. Hoewel… er zijn aanwijzingen dat de gemeente vanwege de uitgestrektheid van het territoir soms ook in gedeelten op verschillende plaatsen bijeen kwam.

De Bleekerstraat in Groede lang geleden…

Kritiek…

Ruim een half jaar na zijn intrede in Groede kwam de eerste kritiek op zijn preken. Ouderling Van Overbeeke deelde hem op een zaterdagavond in juli 1846 mee dat hij en zijn gezin zich aan de gemeente onttrokken. Hij schreef dat hij ’kwijnende moest verkeeren’ onder de prediking van de predikant. Hij kreeg in de prediking ‘geen stichting en opbouw’ meer, zei hij. Na een gesprek met een kerkenraadsdelegatie deelde Van Overbeeke op 5 augustus 1846 aan ds. Tris mee dat hij de brief in overspannen toestand geschreven had en dat hij niets tegen hem persoonlijk had en ook niets tegen diens leer. Hij wist alleen op het ogenblik niet zeker of ds. Tris ‘naar de gereformeerde leer’ preekte.

Handtekening van ds. A. Brummelkamp (1811-1888).

Ook ouderling Abr. Leenhouts had kritiek op de predikant. Waarom werden ‘de goddelozen’ door de predikant niet duidelijk genoeg aangesproken en vermaand? Jawel, dominee bedoelde het wel goed, maar in Arnhem had hij dat zo geleerd (daarom moest die school van Brummelkamp goed in de gaten gehouden worden, vond hij). De predikant verdedigde zich met de woorden dat hij ‘de goddelozen’ niet toeriep hoe slecht ze wel waren, maar ‘ik spreek hen aan als medereizigers naar de eeuwigheid’. Verder verdedigde de predikant zich tegen opmerkingen van Leenhouts dat hij wel geloofde dat ‘ds. Tris als leeraar geroepen was, maar niet voor deze gemeente’. Ook had hij gezegd dat de gemeente verdeeld was over de predikant.

De predikant moest toen naar eigen zeggen ‘enkele minder mooie zaken uit het persoonlijk leven van de ouderling aan de kerkenraad onthullen’, waardoor er geheel anders tegen hem zou worden aangekeken.

Naar deel 2 >

© 2025. GereformeerdeKerken.info

Translation into English:

The Secessionist Congregation in Groede (1).

In 1836, the Christian Secessionist Congregation (or at least a Secessionist group) was established (or originated) in the village of Groede in Zeeuws-Vlaanderen. The congregation, which was officially instituted in 1838, was dissolved in 1869. During this time, the congregation had only one pastor, who was connected with it for a few years, from 1845 to 1848.

Groede.

The village of Groede, located in the northwest of Zeeuws-Vlaanderen, almost at the North Sea, had around 2,100 ‘hervormde’ individuals at the time of the Separation of 1834, of whom 1,200 were professing members. The surrounding villages also had ‘hervormde’ congregations with more than a thousand members, though Nieuwvliet had only about 725 members (in 1764, a significant number of Evangelical-Lutheran refugees from Austrian Salzburg, driven out by the Roman Catholic bishop Von Firmian, had settled in Groede).

Although there were also Secessionist individuals living in Groede and the surrounding villages, very few had responded to the Separation that manifested in October 1834 in Ulrum under the leadership of Pastor H. de Cock (1801-1842).

The First Secessionist Members in Groede.

While not many precise details are known about the initial formation of the Christian Secessionist Congregation in Groede, we do know a few things. In mid-February 1836, the ‘hervormde’ consistory of the village received a letter from 37-year-old Abraham Eernisse and 44-year-old Dirk A. Schaap, written on the 13th of that month. They informed the consistory that “we can no longer remain in a society, as we cannot unite with it.” The consistory was free to “strike through their names.” They intended to join “a congregation or church where Christ is, according to our and our forefathers’ feelings, the head.”

But it did not stop there. On April 23, 1836, Aaltje de Groote, her husband Isaac Eernisse, and their son Isaac Eernisse Jr. wrote that they had left the ‘Hervormde’ Church. They had joined the Christian Secessionist Congregation in Middelburg a few weeks earlier, which had formed there on March 10, 1836. Not that they liked leaving the ‘Hervormde’ Church; they called it “an unsatisfactory step for the flesh.”

On April 30, 1836, Cornelis Naatje and Maria Faro followed suit. They wrote an extensive letter to the consistory. “Although salvation is not bound to the Separation, it has become the life of our souls to unite with that people.” Although Maria Faro later returned to the ‘Hervormde’ Church “with heartfelt sorrow,” Elisabeth Cransberge also detached herself from the ‘Hervormde’ congregation in a letter dated April 30, 1836. She signed her name after writing: “Done with the same respect for your persons as before.”

The Secessionist Congregation.

During this time, the Secessionist Congregation (or, at first, the ‘Secessionist grouping’) emerged in Groede. How exactly is, as mentioned earlier, unknown. It was probably initially an unofficially established group of Secessionist individuals, but the congregation may have already formed in 1836.

In any case, by 1838, a delegation from Groede was present at the provincial meeting of the Secessionist  Congregations. Representative Dirk Rietveldt de Hondt from Groede had previously asked a few questions about the points to be discussed at the meeting: should the congregations use the old psalm tune of Pastor Peter Datheen (±1531-1588) or the new one? And should the Lord’s Supper be held in each congregation separately, or at one place for the whole province? In a second letter, he explained that Isaac Eernisse had been chosen as an elder and would attend the provincial meeting. So, in 1838, there was at least an officially established Secessionist Congregation in Groede.

A crucial point at the provincial meeting was the financial support for the (then only) pastor of the Zeeland Secessionist Congregations, Pastor H.J. Budding (1810-1870). The consistory of Groede was willing to cooperate with this.

A Year Without Attending the Secessionist Classis.

However, when Pastor Budding was dismissed as the pastor of the Zeeland Secessionist Congregations at the provincial meeting on October 23, 1839, the congregation in Groede chose to support the pastor and declared that they would continue to ask him to preach in their congregation and that they would continue to sing the old psalms of Pastor Petrus Datheen (which Pastor Budding was fond of). From that point on, Groede no longer sent delegates to the classis of the Secessionist Congregations (the same applied to the Secessionist Congregation of Middelburg). However, after just over a year, delegates from Groede were again present at the classis on January 6, 1841. Abraham Leenhouts had been chosen by the consistory of Groede to attend the classis again. The letter reporting this also revealed that the congregation of Groede had barely twenty professing members.

Diaconal Emergency.

Meanwhile, the consistory of Groede had asked for financial help on January 1, 1841, in a letter to all the Secessionist Congregations in Zeeland for one of their members, Isaac Eernisse from Groede, who had lost six horses to horse disease. These horses were urgently needed for his livelihood. The congregation asked for Christian charity in this case and to show the world that the Secessionist people did not need insurance. The classis decided to cooperate, and the funds were collected by Abraham Leenhouts.

Pastor C. van der Meulen in Goes.

On June 13, 1841, Pastor C. van der Meulen (1800-1876) became the pastor in Goes for all the Secessionist Congregations in Zeeland (just as Pastor Budding had been). And already on July 18, 1841, he preached “for the first time” in Groede, in a barn. This was reported by Jannes van de Luyster, who later emigrated to America, just like Pastor Van der Meulen. In any case, Pastor Van der Meulen would preach several times in Groede, which was greatly appreciated in the village.

Government Recognition.

It did not take long for the congregation in Groede to feel strong enough to apply for government recognition as a Christian Secessionist Congregation. The consistory decided to do so on July 9, 1841. Shortly before, King Willem II had come to power, and he adopted a less harsh stance toward the Secessionist than his father, who had persecuted them. The first petition evidently did not meet the requirements set by the government, as a second petition was sent to The Hague on September 6 that year. This time, it was not just “on behalf of all,” but personally signed by all nineteen professing members.

A Church Building.

In the petition, it was also stated where the church services were held (this was one of the requirements for government recognition). They were held in Waterstraat. By Royal Decree on October 16, 1841, the recognition was granted. Three years later, on January 19, 1844, permission was granted by Royal Decree to purchase a house with yard and garden next to the church building so that it could be expanded. The congregation was growing!

Disagreement…

But not everything was harmonious. Some unpleasant events occurred regarding the person of Rietveldt de Hondt. He felt aggrieved in May 1842 when Abraham Leenhouts was chosen as an elder by the church members, and not him. After all, De Hondt was six years older than Leenhouts—didn’t that grant extra rights, he asked? And had he not served the congregation for a long time by governing it and giving catechism classes, without any criticism? Had other members not praised him for his undeniable fight against Catholics and others?

De Hondt further expressed strong personal criticism of the elected Leenhouts, such as: “Abraham Leenhouts started on May 22 as though he were the whole body of Christ, with reading, singing, praying, etc.; because he could not sing, everything immediately went wrong.” But things were decided: Leenhouts had been chosen, and De Hondt had not. He therefore withdrew from the church. Fortunately, he later returned.

Looking for a Pastor.

In the early years, the Secessionist Congregations in the Netherlands did not have many pastors. Groede still did not see a chance to get a pastor. However, they did see potential in Abraham Cornelis Tris (1817-1907), a notary clerk in Brouwershaven. When he was 14, he wanted to become a missionary. And when he heard Pastor H.J. Budding preach at the age of 22, he was deeply impressed. The following Sunday, he heard a preacher in the ‘Hervormde’ Church deny “the divinity of Christ”; that was the breaking point for him—he broke with the ‘Hervormde’ Church and joined the Secessionist Congregation in Zierikzee. All this encouraged him to become a pastor.

When, with the help of Reverend A. Brummelkamp (1811-1888)—who was working on establishing a preacher’s training school in Arnhem—he asked the Zeeland provincial meeting of the Seceded Congregations for financial support to pay for study books, the meeting agreed. However, the condition was that he would also have to serve a congregation in the province of Zeeland. Having started his studies under Reverend Brummelkamp in Arnhem, he moved to Reverend A.C. van Raalte (1811-1876) in Ommen for further study due to Brummelkamp’s illness, just as Brummelkamp was one of the first Seceded ministers in the country.

What stood out was Tris’ criticism of the seventeenth-century, very orthodox preacher Reverend B. Smijtegelt (1665-1739), who was highly regarded in Zeeland: “The progress in knowledge in Zeeland is making little headway. Reverend Smijtegelt stands there more at the forefront than the Bible.”

Reverend A.C. Tris (from 1845 to 1848).

In mid-1845, the Seceded Congregation of Groede extended a call to him. On October 29, 1845, he passed the exam held during the provincial meeting in Arnhem and was able to officially take up his duties in Groede on December 21, 1845. On that occasion, he preached on 1 Corinthians 1:2: “For I determined not to know anything among you except Jesus Christ, and Him crucified.” At that time, the congregation, including children, numbered about 180 members. They were spread across Groede, Breskens, Retranchement, Schoondijke, Biervliet, and Cadzand, with a few in Oostburg, Nieuwvliet, Zuidzande, and Sluis. The church council had set the salary of the still unmarried preacher at fl. 700 per year, plus free housing. Reverend Tris did, however, hope that the salary would be revised “if the Lord blessed him with many children.”

The church council in 1845 consisted of elders Adriaan van Overbeeke (42 years old) and Abraham Leenhouts (also a ‘reader’ and ‘precentor’), and deacons Dirk Schaap, Cornelis Naeije, and the 50-year-old Mathias Naeije. The parsonage had been located in Schoondijke since May 1846 (previously briefly in Breskens), but the church services were held in the church building on Waterstraat in Groede, which had been expanded in 1844. Although, there are indications that the congregation, due to the vastness of the territory, sometimes gathered in parts at different locations.

Criticism…

More than half a year after his arrival in Groede, the first criticism of his preaching arose. Elder Van Overbeeke informed him on a Saturday evening in July 1846 that he and his family had withdrawn from the congregation. He wrote that he “had to waste away” under the preaching of the preacher. He no longer received “edification and building up” from the preaching, he said. After a conversation with a church council delegation, Van Overbeeke informed Reverend Tris on August 5, 1846, that he had written the letter in an overstressed state and that he had nothing against him personally or against his doctrine. He just wasn’t sure at the moment whether Reverend Tris was “preaching according to the ‘gereformeerde’ doctrine.”

Elder Abr. Leenhouts also had criticism of the preacher. Why didn’t the preacher address and admonish ‘the wicked’ clearly enough? Yes, the pastor meant well, but that was how he had learned it in Arnhem (this is why, he thought, Brummelkamp’s school should be kept under observation). The preacher defended himself by saying that he did not call out ‘the wicked’ about how bad they were, but that “I address them as fellow travelers to eternity.” Furthermore, the preacher defended himself against Leenhouts’ remarks that although he believed that “Reverend Tris was called as a teacher, but not for this congregation.” He had also said that the congregation was divided over the preacher.

The preacher had to, according to his own statement, ‘reveal some less pleasant matters from the elder’s personal life to the church council,’ which would cause him to be viewed in a completely different light.

To Part 2 >