Inleiding.
De Christelijke Afgescheidene Gemeente in het Friese Minnertsga werd op 1 december 1835 geïnstitueerd door ds. H. de Cock (1801-1842), oorspronkelijk predikant te Ulrum, maar na zijn afzetting woonachtig in het Drentse Smilde.
In ieder geval sinds 1830 waren in Minnertsga door verontruste hervormde gemeenteleden al ‘oefeningen’ in particuliere woningen gehouden. De prediking van de hervormde ds. G. Oorthuys viel bij sommigen niet in de smaak. Rond 1832 ging de toen ongeveer 45-jarige oefenaar-‘verwer’ Sjoerd C. Kattje (1788-1843) in huisgodsdienstoefeningen voor. Ook werden er preken gelezen van de ‘oudvaders’, zeer orthodoxe predikanten uit vroeger tijd, zoals Wilhelms à Brakel (1635-1711), Alexander Comrie (1706-1774) en Theodorus van der Groe (1705-1784). In Minnertsga hadden ze het geluk dat boekverkoper Jan Bloemsma vooral de werken van Alexander Comrie in de etalage had liggen. Toen ds. Oorthuys in 1835 werd opgevolgd door kandidaat M.L. de Boer, aanhanger van de als vrijzinnig beschouwde ‘Groninger Richting’, werd de ontevredenheid nog groter.
Geïnstitueerd.
Op 1 december 1835 was in de woning van Sijmon J. Wassenaar (de buurman van oefenaar Kattje) een dertigtal hervormde gemeenteleden bijeengekomen om daar te luisteren naar de preek van ds. H. de Cock. Hij had dezelfde dag in Sexbierum een Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd en zou nu ook in Minnertsga een gemeente stichten. Ds. De Cock bevestigde de verkozen ambtsdragers, resp. ‘oefenaar’ S.C. Kattje, de ouderlingen J.J. Tjessinga en F.J. de Valk en de diakenen A.A. Kuiken en M.A. Ypma (1810-1863). Bovendien werden in het huis van Wassenaar die dag ook twee kinderen gedoopt.
Op 19 december dat jaar stuurden veertien ondertekenaars een brief aan hun hervormde kerkenraad met de mededeling dat ze zich afscheidden van de hervormde kerk. Schipper Marten Annes Ypma was degene die de brief aan ouderling K.D. Dijkstra overhandigde.
De drie zondagse kerkdiensten werden vaak gehouden in de woning van Feico de Valk aan de Tsjillen, om 9 uur, 1 uur en 5 uur, waar telkens meer dan 19 personen aanwezig waren. Aanvankelijk werden daarom weliswaar enige boetes uitgedeeld – het zonder toestemming van de overheid houden van kerkdiensten met meer dan 19 personen was verboden – maar vooral toen op 27 juni 1836 de leider van de Friese Afgescheiden gemeenten, ds. S. van Velzen (1809-1896) naar Minnertsga kwam en daar in de kerkdienst voorging, was het bij de woning van De Valk een drukte van belang. De grietman (burgemeester) vertelde later weliswaar aan de gouverneur er tevoren niets over te hebben gehoord, tóch was de komst van Van Velzen als een lopend vuurtje door het dorp gegaan.
En ook de veldwachter was op de hoogte geweest en rapporteerde daarover negen dagen later aan de burgemeester. Hij had namelijk een tip gekregen van winkelier Jakkele Jelles Tjessinga die hem gezegd had tussen 4 en 5 uur bij de woning van De Valk op de Tsjillen te gaan kijken, omdat daar een samenkomst van ‘separatisten’ zou plaatsvinden. Er zou gepreekt, gedoopt en getrouwd worden. En de veldwachter had dat inderdaad allemaal zien gebeuren. Samen met Tjessinga was hij namelijk naar de woning van De Valk gegaan en tijdens de doopbediening had hij nog veel meer mensen zien binnenkomen, zodat er al gauw meer dan negentien personen aanwezig waren. Maar hoevéel precies kon hij ‘door de donkerte der gang’ niet zeggen, want de belangstellenden liepen heen en weer tussen de woning van De Valk en die van buurman Kattje, waar ook van alles gebeurde. ‘In beide huizen was het propvol geweest’. Hoe dit alles zij, er werd geen proces-verbaal opgemaakt en daarom kon ook geen straf worden opgelegd.
De bovengenoemde Marten Annes Ypma – tussen haakjes – was tot 14 maart 1842 diaken in Minnertsga, waarna hij aan zijn studie voor predikant begon, was van 1843 tot 1845 voorganger te Hallum (Frl.) en daarna tot 1847 predikant in dat dorp. In dat jaar emigreerde hij namelijk naar Amerika.
‘Veelvuldige ongeregeldheden’.
De eerste jaren van de gemeente te Minnertsga kenmerkten zich door ‘veelvuldige ongeregeldheden’. Vooral oefenaar Kattje was daarvan de oorzaak. Hij voelde zich beter thuis in een vrije groepering, waar hij zelf de leiding zou hebben en kon zich maar moeilijk schikken naar de regels van de kerkorde. Het kwam in juli 1837 zelfs zover dat de groep die hij om zich heen verzameld had, van het avondmaal afgehouden werd. De classis vroeg uiteindelijk ds. Van Velzen, een man met gezag, eens met Kattje te gaan praten. Het hielp allemaal niets. Hoewel de classis het aanvankelijk had tegengehouden werd in mei 1838 toch besloten hem van de gemeente af te snijden. ‘Als Kattje dood is, komen zijn aanhangers wel weer terug’, zo vond de kerkenraad.
De eerste predikant: ds. D.P. Postma (van 1840 tot 1842).
Aanvankelijk waren achtereenvolgens van 1836 tot 1839 ds. S. van Velzen, en daarna van 1839 tot 1840 ds. R.W. Duin (1797-1843) waerkzaam als predikant van Minnertsga, beter gezegd: óók van Minnertsga, want deze twee predikanten dienden meerdere gemeenten tegelijk, omdat in de begintijd van de Afscheiding het predikantentekort groot was. De kerkenraad nam echter in 1840 het beroepingswerk ter hand.
In juni 1840 werd kandidaat Dirk Pieter Postma (1818-1890) beroepen, die de roeping aannam en tot 1842 in Minnertsga predikant was. Op 5 juli werd hij door ds. T.F. de Haan (1791-1868) in het ambt bevestigd. Ds. Postma woonde naast het inmiddels in gebruik genomen ‘kleine sobere kerkje’ op De Tsjillen. Hoeveel zijn traktement zou zijn kon de kerkenraad aanvankelijk nog niet zeggen: ‘Wij weten niet hoeveel de Heere ons geven zal’. Ook hij zal op de collectezak geleefd hebben, zoals vaker gebeurde. De predikant moest dan maar afwachten hoeveel de zondagse kerkcollecte, die voor hem bestemd was, zou opbrengen.
Erkenning gevraagd en verkregen (1841).
Op aanraden van de grietman (de burgemeester) had de kerkenraad al in 1839 bij de koning vrijheid van godsdienst gevraagd, maar op 29 februari 1840 was het verzoekschrift door de Majesteit afgewezen. De reden daarvan was dat de kerkenraad verzuimd had te voldoen aan het besluit van de koning dat op 5 juli 1836 in het Staatsblad gepubliceerd was. Zo had de kerkenraad vergeten mee te delen dat de diaconie van de gemeente voor de eigen behoeftigen zou zorgen. Ook waren inwoners van andere burgerlijke gemeenten dan die van de Barradeel opgegeven als leden van de Afgescheiden gemeente.
Vandaar dat op 29 augustus 1840 opnieuw een poging ondernomen werd om vrijheid te verkrijgen. Nu deelde men ook mee, dat de diaconie de eigen armen zou verzorgen en dat men voldoende draagkrachtig was om een eigen predikant te beroepen en in een pastorie te laten wonen, ‘met daarnaast staande en aan verbonden zijnde kerkgebouwen’.
Ds. Postma en ouderling Dijkstra reisden op 9 september 1840 zelfs persoonlijk naar de koning om het verzoekschrift te overhandigen. Opnieuw werd echter aan de kerkenraad meegedeeld dat de regering het verzoek niet kon behandelen omdat enkele vereiste gegevens niet vermeld waren. Gelukkig hielp gemeentesecretaris Alta de kerkenraad met het derde verzoek. Daarin werd als aanvulling meegedeeld dat de kerkenraad beloofde geen aanspraak te maken op ’s Rijks Kas. Op 6 oktober 1840 ging het verzoek op de post. Het Koninklijk Besluit, waarin de gemeente te Minnertsga werd erkend, werd half november 1841 ontvangen.
Het kerkelijk leven.
Het traktement van de predikant was ondertussen gesteld op fl. 517 per jaar en vrij wonen. Voor de gebruikelijke aanvulling door goederen in natura, zoals hout, turf, groente en aardappelen, moest de predikant zelf maar zorgen. De vaststelling van het traktement kwam niet zonder problemen tot stand. Ouderling Tjessinga wilde er niet mee instemmen om de dominee een vast traktement toe te kennen. Hij was enigszins verbolgen op de dominee, omdat deze bij zijn komst het scribaat van Tjessinga had overgenomen.
Een merkwaardig incident deed zich voor toen de voormalige scriba, die zich samen met de kerkvoogd ook bezighield met het toezicht op en het beheer van het kerkgebouw en de pastorie, zonder de predikant daarvan op de hoogte te stellen, een van diens kamers in de pastorie had verhuurd aan S. Wesselius (en ‘diens onstuimige huishouding’), onder het mom van: ‘Wie twee kamers heeft kan er één afstaan’. Dat de predikant over de heimelijke verhuur kwaad was hoeft niet te verbazen. Toen de huurder met zijn roerige gezin de woning na de afgesproken tijd niet wilde verlaten, moest de predikant zelfs de hulp van het gemeentebestuur inroepen om de woning ontruimd te krijgen.
Ds. Postma hield van degelijkheid. De kerkdiensten in het kerkje op de Tsjillen duurden daarom zomaar twee uur en een kwartier. Een van de ouderlingen vroeg de predikant of het ook een kwartier korter kon. Dominee vond dat niet leuk. Hij beloofde te zullen proberen een kwartier op de dienst te korten, maar dat soort ‘praatjes’ mocht niet weer voorkomen en ook mocht niemand tijdens de dienst de kerk verlaten, zoals was gebeurd met een negental kerkgangers uit Beetgum, die kennelijk op tijd thuis wilden zijn.
Mede als gevolg daarvan reisde ds. Postma op 20 april 1842 naar Beetgum en institueerde daar in opdracht van de classis een zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeente. Er woonden inmiddels Afgescheidenen genoeg om een levensvatbare gemeente te vormen.
Vier dagen later preekte ds. Postma afscheid in Minnertsga. Hij vertrok naar de kerk van Bedum en Middelstum, werd in 1844 predikant te Wildervank (en Meeden), maar emigreerde in 1858 naar de Republiek Zuid-Afrika, waar hij de stichter van ‘Die Gereformeerde Kerk van Suid-Afrika’ werd.
De tweede predikant: ds. W.J. Schuringa (van 1843 tot 1846).
De gemeente van Minnertsga was echter niet lang vacant, want al op 22 januari 1843 deed de beroepen kandidaat W.J. Schuringa (1796-1864) – van wie geen afbeelding bekend is – intrede, nadat hij door ds. T.F. de Haan van Birdaard – Schuringa’s leermeester – in het ambt bevestigd was met als tekst 1 Petrus 5 de verzen 1 en 2: “De ouderlingen, die onder u zijn, vermaan ik, die een medeouderling en getuige des lijdens van Christus ben, en deelachtig der heerlijkheid, die geopenbaard zal worden: Weidt de kudde Gods, die onder u is, hebbende opzicht daarover, niet uit bedwang, maar gewilliglijk; noch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed“. Het traktement was vastgesteld op fl. 400 met vrij wonen.
De predikant werd een jaar later echter ziek en ging in 1846 met emeritaat. Zijn ziekte – ‘zwakte van lichaam en geest‘ – verhinderde hem daarna nog een gemeente te dienen. Minnertsga bleef ondertussen tot april 1854 vacant.
‘Ds.’ Flesch komt en gaat in 1854.
Na het vertrek van ds. Schuringa beriep de kerkenraad ‘ds.’ S.M. Flesch (1812-1862), die vanaf april 1854 de kerkenraadsvergaderingen bijwoonde, overigens zonder – net als destijds in Meppel – ooit als predikant bevestigd te zijn. Sterker nog: twee jaar eerder was hij met zijn gemeente te Dordrecht toegetreden tot de ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’, een rond 1840 ontstane afsplitsing van de Christelijke Afgescheidene Kerk. En ook de rest van zijn kerkelijk leven was zeer ongeregeld geweest.
Hoe dan ook, aanvankelijk waren de kerkdiensten in het kleine kerkje overvol, zodat in mei 1854 een soort van tochtportaal aan de voorkant van de kerk werd aangebouwd, mogelijk om de toestromende hoorders niet buiten te laten staan.
Het traktement verkreeg de predikant in Minnertsga uit de tweede collecte en uit de busjes bij de ingangen, en hij had vrij wonen. Maar enkele maanden later, in september, bleek dominee plotseling verdwenen te zijn. In een afscheidsbrief deelde hij mee dat hij ‘tot het Jodendom teruggekeerd’ was; ook schreef hij dat de dood van zijn twee oudste zoontjes, 7 en 14 jaar jong, daarmee te maken had. Vermoedelijk raakte hij daardoor in een depressie. Maar uiteindelijk liet hij zich in 1860 als lid van de hervormde kerk inschrijven. De classis waarschuwde de gemeente dat ze zich in het vervolg aan de kerkorde diende te houden, dan zouden zulke merkwaardige tonelen zich niet aandienen.
Ds. J. ter Burg (van 1860 tot 1864).
Minnertsga werd toen geconfronteerd met een vacante periode van maar liefst tien jaar. Nadat zes jaar verstreken waren kwam de provinciale vergadering op het idee om de Dokkumer predikant ds. J. ter Burg (1820-1869) naar Minnertsga over te plaatsen. In Dokkum waren daarvan ‘bijzondere omstandigheden’ de oorzaak. Ds. Ter Burg – van wie geen afbeelding bekend is – zou in Minnertsga misschien goed werk kunnen doen. Elk jaar zou een provinciale commissie nagaan of de predikant deed wat hem was opgedragen (kennelijk deed hij dat in Dokkum niet) en zijn jaartraktement was op fl. 450 gesteld. Op 19 september 1860 werd hij in het ambt bevestigd. Vier jaar is ds. Ter Burg in Minnertsga predikant geweest en hij vertrok in 1864 naar Beetgum. In ‘De Bazuin’ werd op 11 december 1864 vanuit Minnertsga meegedeeld dat de ‘tijdelijke’ predikant ds. Ter Burg ‘de gemeente alhier vier jaren, en dat niet zonder zegen, tot stichting en opbouw’ had gediend. Op 11 december 1864 werd afscheid van hem genomen.
Ds. S.J. Kalma (van 1864 tot 1868).
En op diezelfde 11de december 1864 werd ds. S.J. Kalma (1840-1927) aan de gemeente van Minnertsga verbonden! Ds. P. Medema (1829-1894) van Sexbierum was in de tussentijd consulent van Minnertsga geweest en bevestigde ds. Kalma in het ambt.
Het kerkje zat overvol. Zozeer zelfs dat het vergroot moest worden. Daartoe werd dus besloten. ‘Voor eenige tijd bestond behoefte aan een grooter gebouw voor onze gemeenschappelijke godsdienstoefening, omdat het aanwezige niet in staat was de belangstellende menigte te bevatten. Dientengevolge werd besloten tot het vergroten van het aanwezige kerkgebouw en we mochten het voorrecht genieten dat dit vernieuwde en vergrote kerkgebouw in dit morgenuur tot de dienst des Heren werd ingewijd’, zo schreef De Bazuin. Aan de hand van een preek over 1 Samuel 7 vers 12b werd de kerk op 8 oktober 1865 opnieuw in gebruik genomen: ‘En hij zeide: Tot hiertoe heeft de Heere ons geholpen’. Vier jaar bleef ds. Kalma in Minnertsga predikant.
Het feit dat de predikantsvrouw geen lid van de Christelijke Afgescheidene Kerk was, was voor de kerkenraad aanleiding ds. Kalma daarop aan te spreken. Daardoor werden de verhoudingen enigszins gespannen. Toen hij kort daarna een beroep ontving van de kerk van Sappemeer nam hij dat dan ook aan, en vertrok in 1868 naar Groningerland. Het jaar daarop voegde hij zich echter bij de hervormde kerk. Hij had het bij de Afgescheidenen wel gezien.
Ds. H. van Lokhorst (van 1869 tot 1872).
De opvolger van ds. Kalma was, na een korte vacaturetijd, ds. H. van Lokhorst (1821-1898) van Lippenhuizen, ‘die algemeen door de gemeente begeerd werd’. Eind maart 1869 werd de predikant beroepen en enkele weken later in het ambt bevestigd.
Zijn predikantschap in Minnertsga was een periode van ‘onrust en onlust’: ‘Onverstandige en ondoordachte handelingen, zoowel van de zijde van den leeraar als van den kerkeraad, waren oorzaak dat binnen de gemeente hevige onlusten uitbraken, ten gevolge waarvan sommige leden voor hun lidmaatschap bedankten en anderen onder de kerkelijke tucht geplaatst moesten worden’. Zelfs ontzette de classis een groot deel van de kerkenraad uit het ambt en schorste anderen in de bediening. Toen de predikant het besluit van de preekstoel bekendmaakte liet hij zingen psalm 118 vers 12: ‘Dit is de dag, de roem der dagen, die Isrels God geheiligd heeft!’
De nog resterende drie kerkenraadsleden mochten weliswaar met hun ambtelijke arbeid voortvaren, doch onder strikt toezicht van een classicale commissie, die de kerkenraadsvergaderingen bijwoonde. Eerst in september 1874 kreeg de kerkenraad haar autonomie terug en werd de classicale commissie van toezicht opgeheven. Toen dat in de gemeente bekend werd hief men uit volle borst psalm 66 vers 5 aan, omdat men uit de nood gered was; dezelfde wijs, maar andere woorden.
Overigens veranderde de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Minnertsga in juni 1869 van naam. Door de landelijke kerkenfusie tussen de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’ en de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’, die in juni 1869 plaatsvond, werd besloten in het vervolg als verenigd kerkgenootschap de naam ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ te voeren, met plaatselijke gemeenten.
Ds. F. Moet (van 1875 tot 1878).
Ds. Van Lokhorst vertrok in 1872 – na op de 24ste november afscheid te hebben genomen – naar de gemeente te Hollum op Ameland en de kerkenraad nam het beroepingswerk weer ter hand. Na drie jaar werd een beroep uitgebracht op kandidaat F. Moet (1846-1911), die aan de Theologische School te Kampen studeerde. Hij nam het beroep aan en deed op 14 november 1875 intrede in Minnertsga. Ds. J. Kerssies (1839-1908) van Beetgum, die tot die tijd consulent geweest was, bevestigde de kandidaat in het ambt. Het ging goed in de gemeente. Was zijn traktement aanvankelijk op fl. 700 gesteld, elk jaar dat hij de kerk diende werd het met fl. 100 verhoogd.
Maar op 14 juli 1878 nam de predikant afscheid omdat hij het beroep van de Altreformierte Kirche van Bunde in Duitsland had aangenomen. Aan de ene kant werd het betreurd, want ‘bij een gul en hartelijk verkeer gingen we steeds met blijdschap op naar het huis des Heeren, waar we opgebouwd werden in de Waarheid, en door welke prediking de gemeente aanmerkelijk is uitgebreid’; maar aan de andere kant had het traktement van de predikant een flinke aanslag op de financiële draagkracht van de gemeente gedaan, zozeer zelfs dat ‘een faillissement voor de deur stond’. Maar de kerkenraad riep de gemeente op tot het brengen van een offer. En toen daaraan gevolg gegeven werd kon men weer een predikant beroepen.
Ds. T. Dalhuijsen (van 1878 tot 1879).
Onder leiding van ds. Ph.W.H. Eskes (1851-1929) van Franeker werd een beroep werd uitgebracht op ds. T. Dalhuijsen (1853-1915) van Oldeboorn, van wie geen afbeelding bekend is. Het begón allemaal even zo goed! Nadat hij door ds. Eskes in het ambt bevestigd was en het kerkelijk leven een voorspoedige voortgang leek te gaan maken, ‘werd ons hart al spoedig door een bang gevoel beklemd, dat zware onweerswolken boven ons hoofd hingen. Immers maar al te gauw bleek, dat hij in het werk der bediening dikwijls zeer lichtvaardig handelde. En hoe werd ons gemoed geschokt en de hele gemeente bedroefd, toen onze leeraar op zekeren avond in zwaar beschonken toestand door ons dorp zwierde en…; maar waartoe deze hele droevige geschiedenis in het brede herhaald?’, zo schreef ds. Kropveld in zijn historisch overzicht. Hoe dan ook, de predikant werd al per 15 mei 1879 in zijn ambt geschorst en raakte zo buiten bediening. Vier jaar later, in 1883, stapte hij over naar de Hervormde Kerk.
Ds. E. Kropveld (van 1879 tot 1886).
Zeven jaar lang was zijn opvolger aan de kerk van Minnertsga verbonden. Het was ds. E. Kropveld (1840-1920) van Koudum, die op 2 november 1879 intrede deed. Hij wilde wel komen, maar stelde als voorwaarde dat hij niet zou meewerken aan het dopen van kinderen van wie de ouders geen belijdende leden waren. Daar kon ieder mee instemmen, zodat hij op 2 november 1879 in het ambt bevestigd werd, opnieuw door ds. Eskes. Dezelfde dag deed hij intrede met een preek naar aanleiding van psalm 102 de verzen 14 en 15: “Gij zult opstaan, Gij zult U ontfermen over Sion, want de tijd om haar genadig te zijn, want de bestemde tijd is gekomen. Want Uw knechten hebben een welgevallen aan haar stenen, en hebben medelijden met haar gruis”.
De predikant kon goed preken en kon goed met de jeugd overweg, die de catechisaties dan ook graag bezocht. ‘Aan het eind van het catechisatieseizoen had de jeugd onderling een collecte gehouden, opbrengst fl. 32,17. Uit waardering voor zijn werk hebben ze dit bedrag aan dominee gegeven. Diep ontroerd is dat in dank aangenomen’.
Een nieuwe pastorie (1881).
De catechisaties werden aanvankelijk in de pastorie gehouden, maar de daar beschikbare ruimte bleek te klein. Er moest worden omgezien naar een lokaal. Toen gemeentelid Anema uit het dorp naar elders verhuisde, bood hij zijn woning voor fl. 200 per jaar te huur aan. Met ingang van mei 1881 werd deze gehuurd en door de predikant bewoond. De studeerkamer in de oude pastorie werd vertimmerd en vergroot zodat daar vergaderingen en catechisaties konden worden gehouden. Later werd de jeugd gevraagd af en toe een kleine bijdrage te geven om de kosten te bestrijden en ook een deel van de nieuwe pastorie werd verhuurd, zodat de financiën rondgebreid konden worden.
Toen de kerk van Alblasserdam een beroep op ds. Kropveld uitbracht, nam hij dat aan en vertrok in augustus 1886, na op de 29ste van die maand afscheid te hebben genomen.
Ds. W. Fokkens (van 1886 tot 1891).
Nog geen twee maanden later kon op zondag 10 oktober de opvolger worden begroet. Het was ds. W. Fokkens (1857-1932) van Veenwoudsterwal. Ds. W. de Jong Gzn. (1861-1948) van Beetgum bevestigde de nieuwe predikant in het ambt, waarna hij intrede deed met een preek over 2 Corinthiërs 4 vers 7: “Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes en niet uit ons”.
De predikant institueerde in opdracht van de classis op 20 februari 1890 de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Tzummarum; dit vond plaats in een gehuurd lokaal. Het aantal gereformeerden in dat dorp was inmiddels groot genoeg geworden om als zelfstandige Christelijke Gereformeerde Gemeente door het leven te gaan. Die gemeente telde bij de instituering zesendertig belijdende leden, die dus afscheid namen van de kerk van Minnertsga. Daardoor dreigde de gemeente weer in financiële nood te geraken. Vandaar dat op kerk en pastorie een hypotheek genomen werd tegen een rente van 5%.
‘Gereformeerde Kerk te Minnertsga’ (1892).
Op 9 augustus 1891 nam de predikant afscheid wegens het aannemen van een beroep naar de kerk van Stadskanaal. Gedurende de vacaturetijd veranderde de ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ opnieuw van naam. Net als in 1869 vond weer een landelijke samenvoeging van twee kerken plaats, ditmaal van de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ uit de Doleantie, de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk, die onder leiding stond van dr. A. Kuyper (1837-1920). Voortaan heette de gemeente: ‘Gereformeerde Kerk te Minnertsga’.
Ds. J.S. Veenstra (van 1892 tot 1894).
Na het vertrek van ds. Fokkens werd – op een traktement van fl. 900 per jaar – een beroep uitgebracht op kandidaat J.S. Veenstra (1861-1924) uit Baflo. Hij deed op 13 november 1892 intrede in de Gereformeerde Kerk te Minnertsga. Tijdens zijn predikantschap werden de gereformeerden die aan de Oude en Nieuwe Bildtdijk woonden, uitgeschreven uit het lidmatenregister van Minnertsga en overgedragen aan de ‘Nederduitsche Gereformeerde (doleerende)’ te Sint Anna Parochie. Voor Minnertsga ontstond toen dus opnieuw financieel gezien een zware periode. Maar deze was van korte duur, want ten gevolge van de Doleantie kwamen in Minnertsga verscheidene leden uit de hervormde kerk naar de Gereformeerde Kerk over.
Ds. Veenstra nam op 26 september 1894 afscheid wegens vertrek naar de kerk van Ten Boer.
Ds. S. van der Wal (van 1895 tot 1933).
Tijdens de vacatureperiode werd in maart 1895 ook ds. S. van der Wal (1865-1941) uit Westzaan gevraagd te komen preken. Hij stemde er in toe, al was de reis lang; de Afsluitdijk was er nog niet, dus de enige mogelijkheid was een oversteek over de woelige Zuiderzee. Maar de preek beviel kennelijk zo goed dat de kerkenraad – onder leiding van consulent ds. A.P. Lanting (1865-1953) van Tzummarum – de manslidmaten vroeg of op ds. Van der Wal een beroep zou worden uitgebracht. Van de 44 uitgebrachte stemmen waren 35 ‘voor’. Een traktement van fl. 900 per jaar met vrij wonen behoorde tot de voorwaarden. Ds. J.W.A. Notten (1843-1914), emeritus-predikant van Haarlem – die gedurende de vacatureperiode consulent was geweest – bevestigde ds. Van der Wal op 3 juni 1895 in het ambt.
Ds. Van der Wal diende de kerk van Minnertsga maar liefst ruim 38 jaar, tot 15 oktober 1933.
Een nieuwe kerk (1904).
De Gereformeerde Kerk van Minnertsga groeide na de Doleantie behoorlijk. Hervormde gemeenteleden stapten naar de gereformeerden over uit onvrede met de vrijzinnige prediking. De kerk op de Tsjillen werd langzamerhand te klein. Architect Knevel uit Ermelo kreeg van de kerkenraad opdracht plannen voor een nieuwe kerk te maken. Gestemd werd over de vraag wie de klus mocht opknappen. Het werd aannemer Brouwer die de kerk voor fl. 10.500 bouwde. Omdat de kerkenraad besloten had nog een torentje aan de plannen toe te voegen, kostte het bouwwerk in totaal fl. 11.600.
Natuurlijk moest er ook een groter orgel komen. In de kerk op de Tsjillen was jarenlang een huisorgel gebruikt, een veredeld harmonium. Orgelbouwer Proper te Kampen werd geraadpleegd. Uiteindelijk bleek dat een nieuw pijporgel fl. 1.450 moest kosten. Weliswaar kon men het huisorgeltje voor fl. 150 aan de orgelbouwer verkopen, maar dan bleef er nog steeds fl. 1.300 over; erg veel geld. Opnieuw dreigden financiële problemen, maar deze werden opgelost door de verkoop van de oude kerk en de pastorie en bovendien werd op de nieuwe kerk een hypotheek van fl. 4.500 genomen, tegen een jaarlijkse rente van 5%. Ook de gemeenteleden offerden flink.
Zo kon op 23 november 1908 ‘de eerste steen’ gelegd worden door ds. Van der Wal. Hij leidde ook laatste dienst in de oude kerk, die op zondag 4 juli 1904 gehouden werd. De preek was naar aanleiding van Johannes 14 vers 21: “Die Mijn geboden heeft, en dezelve bewaart, die is het, die Mij liefheeft; en die Mij liefheeft, zal van Mijn Vader geliefd worden; en Ik zal hem liefhebben, en Ik zal Mijzelven aan hem openbaren”.
Drie dagen later, 7 juli 1904, werd de eerste dienst in de nieuwe kerk aan de Tilledyk gehouden, waar ds. Van der Wal een preek hield naar aanleiding van 1 Koningen 8 vers 29a: “Dat Uw ogen open zijn, nacht en dag, over dit huis, over deze plaats”. Een hele sleep vertegenwoordigers van kerken uit de omgeving, en ook burgemeester De Vries van de gemeente Barradeel, maakte van de gelegenheid gebruik een woordje te spreken. De gemeente telde inmiddels 124 gezinnen.
Op 15 december 1910 werd het vijfenzeventigjarig bestaan van de kerk van Minnertsga herdacht. Zowel ds. T. Bos (1846-1916) van Dokkum als ds. Van der Wal hielden een toespraak.
Voor de predikant kwam op 22 oktober 1933 de dag dat hij met emeritaat zou gaan en afscheid nam van de gemeente. Hij had als afscheidstekst gekozen 1 Thessalonicenzen 5 de verzen 23 en 24: “En de God des vredes Zelf heilige u geheel en al; en uw geheel oprechte geest, en ziel, en lichaam worde onberispelijk bewaard in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus. Hij, Die u roept, is getrouw, Die het ook doen zal”. De gemeente nam staan afscheid door het zingen van psalm 121 vers 4.
“Hoe was hij in zijn volle kracht bij het leiden van begrafenissen. Wat deed het hem goed, toen een van zijn vrienden hem bij zijn afscheid de woorden uit het boek van Straatsma toezond: ‘Laat de nieuwe dominees ijverig verven, de grondverf komt er toch telkens weer door’”.
Tenslotte.
En daarmee besluiten we het verhaal over de toen bijna honderdjarige kerk van Minnertsga, maar niet zonder nog te hebben meegedeeld dat in de gereformeerde kerk aan de Tilledyk op 24 juni 2001 de laatste kerkdienst gehouden werd, na de vorming van de Protestantse Gemeente. In de zomer van 2004 werd de kerk verbouwd tot woonhuis annex kantoor van een architectenbureau.
Leden van de Gereformeerde Kerk te Minnertsga.
Bronnen:
S. Aartsma, 150 jaar Gereformeerde Kerk Minnertsga, 1835-1985. Minnertsga, 1985
A. Algra, De Historie gaat door Het Eigen Dorp, deel 1, Leeuwarden, g.j.
N.N., Jaarboeken ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.
J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Friesland, deel III, Groningen, 1983
A.D. Wumkes, Om toer en tsjerke fan Minnertsgea. Bolsward, 1948
J. Ypma, Ds. Marten Annes Ypma van Minnertsga (Friesland) naar Vriesland (Michigan), 1810-1863, Hallum, 1986
© 2018. GereformeerdeKerken.info
De gereformeerde kerk te Minnertsga tijdens een bezoek uit Amerika