Ds. J. Wessel (1928-2019) en het GSC-Drenthe

Het gereformeerd maatschappelijk werk in Drenthe.

Inleiding.

Zoals we eerder berichtten overleed onlangs ds. J. Wessel (1928-2019). Na enkele gemeenten als predikant te hebben gediend (Neede, Rotterdam-Feijenoord, ‘s-Hertogenbosch en Middelburg), werd hij in 1968 aan die kerk verbonden als predikant met bijzondere opdracht als directeur van de ‘Stichting Gereformeerd Centrum voor Jeugd- en Jongerenwerk in Zeeland’.

Deze omslag sierde jarenlang de Jaarverslagen van het ‘Gereformeerd Sociaal Centrum Drenthe’.

In 1970 werd hij directeur van het Gereformeerd Sociaal Centrum Drenthe (GSC) te Assen. Over de belangrijke periode waarin ds. Wessel aan het GSC verbonden was delen we hieronder in beknopte vorm het een en ander mee.

  • Om een duidelijker beeld te krijgen van de geschiedenis en vooral ook van de werkzaamheden in de verschillende perioden uit het bestaan van het Gereformeerd Sociaal Centrum-Drenthe, verdient het aanbeveling het in de bronvermelding genoemde 130 pagina’s tellende boek te lezen, dat nog in een zeer beperkt aantal bij de redactie van GereformeerdeKerken.info in voorraad is en tegen korting verkregen kan worden.

Maatschappelijke nood na de oorlog.

Het GSC werd op 18 november 1954 opgericht onder de naam ‘Gereformeerde Stichting voor Maatschappelijk Werk in de provincie Drenthe’, aanvankelijk gevestigd te Hoogeveen en vooralsnog onder leiding van ds. D. Visch (1908-1981). Het doel van de stichting was ‘het bundelen, bevorderen en tot ontplooiing brengen van maatschappelijk werk in de ruimste zin, in de provincie Drenthe, overeenkomstig Gods Woord’.

Ds. D. Visch (1908-1981).

De oprichting van de stichting vloeide voort uit de na de oorlog niet alleen door de overheid, maar ook door (onder meer) De Gereformeerde Kerken in Nederland geconstateerde noodzaak van het maatschappelijk werk, om de grote schade die de Tweede Wereldoorlog in het maatschappelijk leven had aangericht, zoveel mogelijk te verhelpen. ‘Wanneer er ooit een tijd geweest is, waarin men de geestelijke volksgezondheid ernstig in gevaar kon achten, dan is het zeker wel nu. Thans, nu de rookwolken van het slagveld gaandeweg optrekken en wij de verwoestingen in hun volle omvang kunnen overzien, ontwaren wij hoe deerlijk gehavend ons tevoren toch stellig goed gezonde geestesleven er op dit ogenblik uitziet. Het gezin is verbroken en uit elkaar gerukt, de school is buiten functie gesteld, de arbeid is ontredderd, de omgangsvormen zijn verruwd, de moraal op ontstellende wijze gezakt, de misdaad heeft overal de kop opgestoken en toont openlijk zonder schroom het schaamteloze gelaat (…)’, zo werd kort na de oorlog vastgesteld.

Oprichting van het GSC-Drenthe (1954).

Ook de Gereformeerde Kerken hadden oog voor de nood die in veel gezinnen heerste. Men onderkende de noodzaak van structurele hulpverlening aan kerkelijke zowel als onkerkelijke gezinnen. Vooral in gezinnen waarin de moeder door ziekte of zwakte uitviel, was hulp dringend geboden. Met het oog op die noodzakelijke hulpverlening werd in 1955 de landelijke ‘Raad voor Gereformeerde Sociale Arbeid’ (GSA) opgericht die de arbeid van provinciale instellingen voor gereformeerd maatschappelijk werk van advies voorzag.

Zo was op 18 november 1954 de ‘Gereformeerde Stichting voor Maatschappelijk Werk in de provincie Drenthe’ opgericht, sinds 1966 bekend als ‘Gereformeerd Sociaal Centrum Drenthe’ (GSC), de naam die we hier nu verder gebruiken. De gereformeerde Particuliere Synode Drenthe stelde zich in 1956 vierkant achter het werk van de Drentse stichting, raadde de Gereformeerde Kerken aan voor het GSC te collecteren en benoemde drie vertegenwoordigers in het GSC-bestuur. De Stichting hield zich in de eerste jaren van haar bestaan vooral bezig met de ondersteuning van de plaatselijke arbeid in de gezinsverzorging, het maatschappelijk werk en de jeugdzorg, drie werksoorten die na de Tweede Wereldoorlog dringend aandacht behoefden.

Ds. M.J.C. Bosscha (1903-2000).

In 1956 werd onder auspiciën van de provinciale stichting de eerste plaatselijke stichting in Westerbork opgericht, waarna vele andere volgden. Nadat de heer R. Faber het GSC enige tijd had geleid werd in 1957 ds. M.J.C. Bosscha (1903-2000) aangesteld als interim-directeur, tot J. Hollenbeek Brouwer hem in 1960 opvolgde. Het GSC had zich in die jaren inmiddels ontwikkeld tot een provinciale stichting die de plaatselijke stichtingen van advies diende en bovendien activiteiten ondernam om de werkzaamheden uit te breiden naar andere maatschappelijke werkvelden, zoals de bejaardenzorg, spreekuren Huwelijk en Gezin, het samen met andere (levensbeschouwelijke) instellingen oprichten van Dorpshuizen, en het geven van cursussen voor plaatselijke kerkelijke werkers. Inmiddels ontvingen niet alleen algemene instellingen, maar ook levensbeschouwelijke organisaties voor maatschappelijk werk subsidie van de gemeentelijke en/of  rijksoverheid.

De heer J. Hollenbeek Brouwer.

Ds. J. Wessel directeur (1970).

Toen ds. Wessel in 1970 als directeur van het GSC aantrad had het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk inmiddels besloten dat het maatschappelijk werk beter georganiseerd kon worden in grote algemene instellingen. Deze trend naar ‘algemeenheid’ werd versterkt door de voorwaarden die aan de toekenning van subsidies verbonden waren. Dat ook het GSC daarmee te maken kreeg was duidelijk. Het was mede de taak van ds. Wessel te trachten in deze ‘algemeenheid’ de levensbeschouwelijke (gereformeerde) aspecten van het werk vertegenwoordigd te laten blijven. Hiervoor werd de term ‘gevulde algemeenheid’ bedacht.

‘Belangrijk is het er op te wijzen dat deze processen van schaalverandering en samenwerking plaatsvinden in zelfstandige organisaties op regionaal en plaatselijk vlak. Het provinciaal ‘samenwerkingsorgaan’, het Gereformeerd Sociaal Centrum dus, heeft de verantwoordelijkheid voor de begeleiding van dit proces’. Dat ook de plaatselijke Gereformeerde Kerken zich op deze tendensen moesten bezinnen sprak voor zichzelf. Het GSC trad daarover dan ook in contact met de plaatselijke Gereformeerde Kerken in de provincie.

Ds. J. Wessel (1928-2019).

Naar ‘gevulde algemeenheid’.

In Drenthe vond op initiatief van zes samenwerkingsorganen (het GSC-Drenthe, de hervormde en katholieke instellingen en Humanitas en onder andere het Groene Kruis), ook toenadering plaats tussen de verschillende plaatselijke en regionale levensbeschouwelijke en ‘algemene’ organisaties voor maatschappelijke dienstverlening (gezinsverzorging, maatschappelijk werk, enz.). Dat deze reorganisatie en samenwerking met ‘algemene’ instellingen veel vragen opriep is duidelijk. ‘Kon je als christen meedoen in een grotere ‘algemene’ instelling? En hoe was de zogenaamde ‘gevulde algemeenheid’ te realiseren?’

Ds. Wessel en zijn GSC gingen er van uit dat de beantwoording van die vragen vooral afhing van de vraag in hoeverre het begrip ‘gevulde algemeenheid’ in de statuten, maar ook in het denken en doen van de bestuursleden en functionarissen geïnterpreteerd zou worden. Voor de zes genoemde samenwerkingsorganen (w.o. het GSC-Drenthe) betekende ‘het binnen één organisatie brengen van diverse levensbeschouwingen het verruimen van de verantwoordelijkheden en mag dat niet betekenen een afzwakking van de levensbeschouwelijke inbreng of overtuiging van waaruit wordt gewerkt’.

Het GSC zag overigens best positieve aspecten in de nieuwe grotere instellingen. Ook de Particuliere Synode – naast de overheid de grootste financiële ondersteuner – zag die voordelen. “Met vertrouwen aanvaardt zij brede samenwerking van christenen en niet-christenen in ‘algemene’ organisaties, voor zover deze in hun arbeid gericht zijn op verlening van hulp en dienst aan de samenleving of op behartiging van haar welzijn, in de verwachting en onder voorwaarde dat binnen zulke organisaties de inhoud en de uitwerking van de christelijke roeping voor de wereld onverlet blijven. Kerkelijke vergaderingen zijn gehouden, de verbondenheid van de gemeente met alle arbeid die in Christus’ Naam wordt verricht, zoveel mogelijk te bevorderen”, zo verklaarde de PS Drenthe.

Het GSC was lange tijd gehuisvest in het pand Parkstraat 16 te Assen.

De taken onderzocht.

Wat was de inhoud en omvang van het takenpakket van het Gereformeerd Sociaal Centrum? “De gereformeerde bevolkingsgroep meer en intensiever betrekken bij en laten inspelen op samenlevingsproblemen. Niet vooral om deze groep als groep beter gestalte te geven, maar vooral omdat wij Christus hebben leren kennen en met Zijn kracht en in het Licht van de Heilige Schrift samen met anderen proberen aan te geven welke maatregelen we moeten nemen om de samenleving zich beter, menselijker, te laten ontwikkelen“.

De samenwerkingsorganen, zoals het GSC-Drenthe, hadden daarin ten aanzien van hun achterban (de plaatselijke en regionale stichtingen, maar ook naar de ‘eigen’ kerkleden toe) een ondersteunende, helpende en informerende functie. Juist christenen en de kerk moesten inspelen op de grote behoefte die er was aan persoonlijke en integrale benadering van mensen. Dat was in feite altijd een sterk punt van de christenheid geweest: aandacht voor het persoonlijke. De organisatie was er ook op gericht! Overal was de kerkelijke organisatie wijksgewijze opgezet. De pastorale benadering zou in samenwerking met andere hulporganisaties verder moeten worden uitgebouwd. De persoonlijke aandacht gold ook voor zwakke groepen en eenzamen. ‘Dat is een typisch Bijbelse notie die we weer beter zullen moeten gaan beoefenen’.

Het werk van ds. Wessel en het GSC hield ook vooral in het begeleiden van de schaalveranderingsprocessen met betrekking tot de aangesloten plaatselijke en regionale instellingen. Verder werd door het GSC zélf steeds meer geparticipeerd in ‘algemene’ instellingen voor maatschappelijke welzijnszorg, zoals onder meer in de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening in Drenthe, de Provinciale Raad voor Gezinsverzorging, de Provinciale Commissie Welzijn Bejaarden, de Commissie Bejaardenoorden, het Bureau Levens- en Gezinsvragen, het Provinciaal Opbouworgaan, de Stichting Buitenlandse Werknemers in Noord-Nederland, en veel andere instellingen, en natuurlijk niet in de laatste plaats in de landelijke ‘Stichting Gereformeerde Sociale Arbeid’ (GSA), de overkoepelende instantie van de provinciale gereformeerde instellingen.

Beilerstraat (27-) 27a, Assen (het nieuwe onderkomen van het GSC van 1985 tot 1987).

Verder werden met het oog op het bevorderen van de betrokkenheid van de gereformeerde bevolkingsgroep vrijwilligerstrainingen gehouden, zoals cursussen voor leden van gereformeerde Vrouwenverenigingen, voor jeugdouderlingen en diakenen, en bovendien werden allerlei voorlichtingsbijeenkomsten gehouden voor geïnteresseerden en belanghebbenden en kerkelijke kaders, over zaken met betrekking tot de relatie Kerk en Maatschappelijk Werk. In afnemende mate had het GSC nog bemoeienis met de maatschappelijke dienstverlening. Steeds meer praktische taken werden overgenomen door de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening in Drenthe en door de nieuwgevormde algemene instellingen (waarin ook gereformeerde c.q. interkerkelijke organisaties zitting hadden).

De ‘F2-functie’ doorgelicht en onderzocht.

‘Verslag van de bevindingen over de inhoud van de functie F2’, dat in februari 1978 gepubliceerd werd.

Terwijl het reorganisatieproces naar schaalvergroting door samenwerking in ‘algemene instellingen’ langzaam voortschreed, veranderde dus ook de taakstelling van onder meer het GSC. De provinciale samenwerkingsorganen (zoals het GSC-Drenthe) gingen zich in de jaren ’70 bezighouden met wat genoemd werd ‘het leveren van een eigen bijdrage aan de samenlevingsopbouw’. Die taak noemde men in het welzijnsjargon de ‘F2-functie’, waarvoor inmiddels de term ‘maatschappelijk activeringswerk’ bedacht was. Dit hield in het activeren en stimuleren van (de betrokkenheid van) de eigen achterban ten aanzien allerlei aspecten van de samenlevingsopbouw.

Om te zien wat die ‘F2-functie’ in de praktijk van alle dag eigenlijk inhield, én om de vraag te kunnen beantwoorden of het wenselijk was dat die werkzaamheden (ook) door levens- en/of wereldbeschouwelijke organen (zoals het GSC-Drenthe) werden uitgeoefend, werd in november 1970 door het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM) de ‘Commissie voor Aangelegenheden inzake de Organen van Samenwerking’ (CAOS) ingesteld.

De minister besloot op grond van het advies van die commissie het ‘Nederlands Instituut voor Maatschappelijke Opbouw’ (NIMO) de aard van de werkzaamheden in het kader van de F2-functie te laten onderzoeken. Daartoe werd een uitgebreide enquête gehouden onder de functionarissen in dienst bij de hervormde, rooms-katholieke, gereformeerde, humanistische en vrijzinnig protestantse grootstedelijke en de provinciale samenwerkingsorganen, zoals het GSC in Drenthe.

Drs. P. Statema, de tweede directeur van de Groninger ‘Ds. Th. Dellemanstichting’, die ‘uitgeleend’ werd ten behoeve van de grote enquête over de F2-functie.

Drs. P. Statema, destijds directeur van de Ds. Th. Dellemanstichting (de provinciale Groninger evenknie van het Drentse GSC) verwerkte de binnengekomen vragenformulieren. Hij was voor dit werk door de Ds. Dellemanstichting tijdelijk ‘uitgeleend’ aan het NIMO. Het eindrapport verscheen in februari 1978. Op grond daarvan stelde het ministerie zich positief op over de F2-functie wat gunstige gevolgen had voor de verleende subsidiëring van de onderzochte levensbeschouwelijke instellingen.

‘1980: een jaar van veranderingen’.

Ondertussen was het jaar 1980 was voor het GSC-Drenthe ‘een jaar van veranderingen’. Een ervan was de komst van de consulent van het gereformeerde Bureau Jeugd- en Jongerenpastoraat naar het kantoor van het GSC. Hoewel de werkzaamheden gescheiden bleven werd toch bereikt dat er onderling meer contact ontstond tussen het maatschappelijk activeringswerk van het GSC en het werk betreffende het Jeugd- en Jongerenpastoraat.

In de tweede plaats werd onder de paraplu van de landelijke ‘Stichting Gereformeerde Sociale Arbeid’ (het overkoepelend orgaan van de provinciale gereformeerde instellingen als het GSC) breed overleg gevoerd over de vraag of en zo ja in hoeverre consulenten maatschappelijk activeringswerk (bijv. die van het GSC) zich ten dienste van kerkelijke organen beschikbaar konden en moesten stellen. De reden daarvoor was dat er steeds meer raakvlakken kwamen tussen het werk van instellingen als het GSC en bijvoorbeeld dat van de diaconieën.

Diaconieën werden immers steeds vaker gesteld voor vragen om hulp aan sociaal kwetsbare personen of groepen. Ook kregen ze bijvoorbeeld binnen de besturen van verzorgingstehuizen voor bejaarden te maken met al bestaande en nog te verwachten problemen in de ouderenzorg. Ook hulp aan vluchtelingen werd voor diaconieën steeds gewoner. Steeds meer aandacht werd in dit soort gevallen gevraagd voor de opvatting dat diaconieën niet alleen behoorden te helpen in nood, maar ook dienden te strijden voor gerechtigheid. ‘Het Gereformeerd Sociaal Centrum kan en mag daar niet om heen lopen, zo constateerden ds. Wessel en het bestuur.

In 1987 werd een nieuw kantoor in Beilen in gebruik genomen.

Het was in ieder geval duidelijk dat er steeds meer raakvlakken kwamen tussen het maatschappelijk activeringswerk van het GSC en bijvoorbeeld de diaconale taak van de Gereformeerde Kerken. Eind jaren ’80 en begin jaren ’90 zouden deze raakvlakken leiden tot integratie van de verschillende kerkelijke, maatschappelijke en diaconale taken.

Effectiviteitsonderzoek door de Provinciale Staten (1984-1985).

De Provinciale Staten van Drenthe besloten in 1984 een onderzoek in te stellen naar het effect en de doelmatigheid van het werk van de gesubsidieerde instellingen voor sociaal-cultureel en maatschappelijk activeringswerk. Daarbij werden dus ook de werkzaamheden van het GSC aan een onderzoek onderworpen door het uitvoerende onderzoeksbureau Twijnstra en Gudde. Toen het rapport ‘Prestaties Tellen’ in 1985 gepubliceerd werd, was het GSC bepaald niet ongelukkig met het ‘rapportcijfer’ van het bureau. Het rapport stelde dat het kenmerk van het GSC-beleid een strategie van bestendigheid was, evenals van flexibiliteit. Het bestuur van het GSC besloot dan ook geen principiële wijzigingen aan te brengen in het beleid. Toch vroeg het bestuur zich af of de effectiviteit van het GSC-werk alleen volgens normen van effectiviteit en doelmatigheid kon worden gemeten.

Verhuizing in Assen (1985) en naar Beilen (1987).

Na een zeer langdurig verblijf in het pand aan de Parkstraat 16 te Assen – waar directeur Hollenbeek Brouwer naast zijn woning kantoor hield – werd dit onderkomen (door het vertrek van onderhuurders, de steeds hogere energiekosten en de te beperkte ruimte) in 1985 afgestoten en verruild voor een pand aan de Beilerstraat, ‘de eerste stap op weg naar Beilen’. Die overstap vond uiteindelijk in november 1987 plaats, toen het kantoor van het GSA gevestigd werd naast dat van het ‘Provinciaal Gereformeerd Centrum voor Jeugd- en Jongerenwerk’ (PGCJ). Dat Centrum had intussen een geschiedenis van meer dan honderd jaar: landelijk werd het Centrum voor Gereformeerd Jeugdwerk in 1888 opgericht, en de afdeling in Drenthe tien jaar later, in 1898.

De vorming van het PGSJ (1988).

Het logo van het PGSJ.

Ook tussen de werkzaamheden van het GSC en dat van het PGCJ waren veel raakvlakken (denk aan het jeugdzorgwerk). Het was dus niet vreemd dat een federatief samenwerkingsplan werd voorbereid tussen het GSC en het PGCJ, dat in december 1988 gestalte zou krijgen door de vorming van het ‘Provinciaal Gereformeerd Centrum voor Samenlevingsopbouw en Jeugdwerk Drenthe’, PGSJ. Het maatschappelijk activeringswerk zou daarin als werksoort met eigen bestuurlijke verantwoordelijkheid gehandhaafd blijven. Maar ondertussen ondervond het maatschappelijk activeringswerk in ernstige mate nadeel van de dreigende ontwikkelingen door bezuinigingen van de overheid. Het GSC moest daardoor veel tijd en aandacht besteden aan het ontwikkelen van het eigen overlevingsplan. Daardoor kon aanvankelijk bijvoorbeeld geen uitvoering gegeven worden aan nieuwe plannen.

Ds. Wessel met emeritaat (1988).

Net voordat het GSC op 18 december 1988 ontbonden werd om ondergebracht te worden in het nieuwe ‘Provinciaal Gereformeerd Centrum voor Samenlevingsopbouw en Jeugdwerk Drenthe’ (PGSJ), nam ds. Wessel afscheid en ging per 1 augustus 1988 met emeritaat.

Bronnen:

Archief Provinciaal Gereformeerd Centrum voor Samenlevingsopbouw en Jeugdwerk Drenthe (PGSJ) en haar voorgangers  (1954-2008). Assen, Drents Archief

G.J. Kok, Geschiedenis van het Provinciaal Gereformeerd Centrum voor Samenlevingsopbouw en Jeugdwerk Drenthe ‘De Karspel’ (PGSJ-Drenthe) voorheen: Gereformeerd Sociaal Centrum Drenthe, 1953-2008 (…). Beilen, 2008

© 2019. GereformeerdeKerken.info