De Gereformeerde Kerk te Hantum c.a. (1)

De Gereformeerde Kerk in het Friese Hantum werd op 22 september 1889 geïnstitueerd als Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende). In 1892 voegde ze zich bij De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Kaart: Google.

De Doleantie te Hantum.

Het van 11 tot en met 14 januari 1887 in Amsterdam gehouden Gereformeerd Kerkelijk Congres had ook op de vorming van Friese Dolerende Kerken een grote invloed. Ook veel Friese afgevaardigden verzamelden zich in gebouw Frascati in Amsterdam, waar door 1.500 afgevaardigden van hervormde kerkenraden overlegd werd over de vraag hoe ‘de Reformatie der Hervormde Kerk’ overal in het land tot stand gebracht kon worden.

Ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895) van Reitsum adviseerde de broeders in Hantum.

In Friesland was het in Reitsum waar onder leiding van ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895) de eerste ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ ontstond. Nog voordat in Amsterdam op 16 december 1886 de Dolerende Kerk ontstond was zíjn hervormde gemeente al op 9 februari 1886 in Doleantie gegaan, de derde in het land; in juli dat jaar volgde Kollum.

Ook in de hervormde gemeente van Hantum en in de kerkenraad voelde men zich niet gelukkig over sommige besluiten van de hervormde Algemeene Synode, die ervoor zorgden dat de vrijzinnigheid in de hervormde kerk vrij baan kreeg, al waren het sinds 1842 alleen orthodoxe predikanten die de hervormde preekstoel in Hantum en Hantumhuizen bezet hadden. Beide dorpen vormden samen één kerkelijke gemeente met één kerkenraad maar met twee kerkgebouwen en twee kerkvoogdijen. Er was in de hervormde gemeente en in de kerkenraad begrip en zelfs sympathie voor de Dolerenden.

Ds. D.T. Meinsma.

Ds. Dooite Talkes Meinsma deed als orthodox hervormd predikant op 6 november 1881 intrede in de kerken te Hantum en Hantumhuizen. De eerste jaren van zijn predikantschap verliepen er rustig, maar ook in Hantum trok de kerkelijke strijd die zou uitlopen op de Doleantie, de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk, steeds meer de aandacht. Ook in Hantum bestond ongerustheid over de gang van zaken in de hervormde kerk.

‘De Heraut’, april 1883.

Uit Hantum was echter niemand aanwezig geweest op de in 1883 in Amsterdam gehouden ‘Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden’, waar beraadslaagd werd over de nieuwe proponentsformule, de verklaring die a.s. predikanten moesten ondertekenen om als predikant beroepen te kunnen worden. Op de Conferentie werd besloten de door de synode ingevoerde nieuwe proponentsformule af te keuren, zich er tegen te verzetten, omdat deze veel te vrijblijvend was en de predikanten alle gelegenheid gaf de belijdenisgeschriften van de kerk links te laten liggen. Maar ongetwijfeld zal de Hantumer kerkenraad het met de strekking van dat overleg eens geweest zijn.

Het programma van het ‘Gereformeerd  Kerkelijk Congres’ van 11 tot 14 januari 1887 te Amsterdam.

Wat we zeker weten is dat ds. Meinsma in ieder geval niet aanwezig was op het in januari 1887 in Amsterdam gehouden ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’. Want bij de ingang van Frascati had hij dan een verklaring moeten ondertekenen dat hij de reformatie der kerk – c.q. de Doleantie – ‘plichtmatig’ achtte. En hoeveel sympathie sommigen in de kerkenraad ook voor de Doleantie konden opbrengen, zover is de predikant nooit gegaan. Ook later ging hij niet met de Doleantie mee.

Maar wél drong hij er ‘vriendelijk bij den kerkeraad op aan dat zijne leden zich persoonlijk openbaren hoe zij zich meenen te moeten houden in zake de kerkelijke beweging van den tegenwoordigen tijd’. De predikant nam zelf het voortouw door meteen te verklaren ‘niet te mogen uittreden zoo lang de kerk nog zijne belijdenis heeft in de 37 Artikelen des Geloofs [de Nederlandse Geloofsbelijdenis], der Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels’. Maar hoe dachten de andere kerkenraadsleden er over? Acht van hen gaven als hun mening te kennen – ondanks sympathie die zij voor de Doleantiebeweging konden opbrengen – dat ze de hervormde gemeente niet uit het kerkverband wilden losmaken. Het negende kerkenraadslid wist het eigenlijk niet precies, ‘omdat hij er te weinig van af wist’.

De Jongelings- en de Schoolvereniging.

Terwijl op steeds meer plaatsen in Friesland Dolerende Kerken ontstonden, werd ook in de hervormde kerkelijke gemeente van Hantum dus steeds meer over ‘de beweging’ gepraat.

Ds. G.H. van Kasteel (1850-1931) van Kollum.

Zelfs op de hervormde Jongelingsvereniging ‘Jozef’ kwam de Doleantie aan de orde. In februari 1887 discussieerden de jongens namelijk over een toespraak die de Dolerende predikant ds. G.H. van Kasteel (1850-1931) van Kollum voor de JV in Rinsumageest gehouden had. Daarin kwam natuurlijk de Doleantie aan de orde, sterker: werd voor de Doleantie gepleit; en de meningen over die toespraak waren onder de Hantumer jongens sterk verdeeld. Uiteindelijk liep het op 27 februari 1887 zelfs op een splitsing van de JV uit.

Ook in het bestuur van de in 1886 op initiatief van ds. Meinsma opgerichte Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs – maar een (hervormde) school kwam er pas in 1902 – waren de meningen verdeeld over de vraag of men zich zou aansluiten bij de Doleantie of niet.

Contact met ds. J.J.A. Ploos van Amstel.

De voorstanders van de reformatie van de hervormde kerk in Hantum overlegden geregeld met ds. J.J.A. Ploos van Amstel van Reitsum. Hij had het Gereformeerd Kerkelijk Congres in 1887 in Amsterdam wél bezocht, al was het voor hem mosterd na de maaltijd geweest, want een half jaar daarvóór was hij met zijn kerkenraad en gemeente al in Doleantie gegaan. Hij wist dus van de hoed en de rand!

En zo werd op 4 juni 1887 in principe besloten ook in Hantum ‘de reformatie der kerk’ tot stand te brengen. Elke donderdag werd bij een van de gemeenteleden thuis gesproken over het ter hand nemen van de reformatie. Dat wilde zeggen: over het afschaffen van het door de overheid in 1816 opgelegde ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk’, en het ‘wederom kracht en geldigheid verlenen’ aan de aloude Dordtse Kerkorde van 1618/1619.

De hervormde kerk te Hantum.

Een Commissie van overleg.

De broeders benoemden op advies van ds. Ploos van Amstel een commissie, om overleg te plegen met de hervormde kerkenraad en met ds. Meinsma. Net als de commissieleden betreurden ook kerkenraad en predikant ‘het diepe verval van de hervormde kerk’. Ook zij wensten veranderingen ten goede, maar wilden niet met de Doleantie meegaan, níet zich van de hervormde kerk losmaken. Trouwens: ook de Hantumer Dolerenden zeiden dat niet te willen: ze wilden zich niet van de kerk, maar van de synodale hiërarchie bevrijden, dat kerkbestuur waarin de Algemene Synode zo ongeveer almachtig was ten koste van de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente; ze wilden afschaffing van het ‘Algemeen Reglement’ dat daarvan de oorzaak was en dat naar hun overtuiging bovendien vrije doorgang verleende aan de vrijzinnigheid in de kerk.

In Hantum was dus nauwelijks verschil van mening over de vraag of de kerk grondige verbetering behoefde; wél over de manier waarop daartoe gekomen moest worden. Al met al was de commissie blij dat kerkenraad en commissieleden de kerkelijke situatie ongeveer gelijk beoordeelden. Toch ging diaken J.M. Bottema een stap verder dan zijn kerkenraad: in oktober 1887 stelde hij zijn ambt ter beschikking omdat hij wegens gewetensbezwaren tegen de synode en haar kerkelijke wetten niet langer diaken wilde zijn.

De hervormde Sint Annakerk te Hantumhuizen (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

‘Bewijs van Instemming’.

De commissie ging echter met haar arbeid verder. In maart 1889 kregen alle stemgerechtigde gemeenteleden een ‘Bewijs van instemming’ op de deurmat, met het verzoek het te ondertekenen en zo aan te geven dat men ‘de reformatie der kerk’ steunde en zich daarbij wilde aansluiten. De tekst luidde: ‘De ondergeteekende verklaart zijn instemming met de Gereformeerde Belijdenis onzer Gereformeerde Kerken en met de Gereformeerde Kerkregering, en betuigt daarom zijne instemming met de handelingen der Commissie, die voorlopig benoemd is, tot regeling der werkzaamheden ter reformatie der kerk te Hantum c.a.’.

Het interieur van de Noorderkerk te Dokkum. Hier kerkten de Hantumer leden van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Dokkum.

Er kwamen in totaal 23 ondertekende formulieren terug: elf van manslidmaten en twaalf van vrouwelijke leden. Overigens werd door de Commissie ook overlegd met in Hantum woonachtige leden van de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Dokkum (die daar vanuit de Afscheiding op 12 juli 1841 geïnstitueerd was): wilden zij zich ook niet aansluiten bij de aanstaande Dolerende Kerk van Hantum?! Maar dat zal de kerkenraad van Dokkum niet goed gevonden hebben, want de Christelijke Gereformeerden stonden op het standpunt dat de Dolerenden zich bij de Christelijke Gereformeerde Kerk behoorden aan te sluiten en niet voor zich zelf moesten beginnen. Christus was toch niet gedeeld?!

Instituering (1889).

Ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895).

Op 3 september 1889 kwamen tien Dolerende broeders bij elkaar om samen met ds. Ploos van Amstel van Reitsum over te gaan tot de verkiezing van vier ambtsdragers. Na het inleidende gebed legde ds. Ploos nog eens precies uit wat de bedoeling was: er zou te Hantum een Dolerende Kerk gesticht worden, jazeker, maar geen nieuwe kerk! Het was de voortzetting van de aloude Nederduitsche Gereformeerde Kerk uit de Hervorming in de zestiende eeuw, en de te stichten kerk zou dan ook dezelfde naam dragen als die welke gebruikt werd vóórdat in 1816 het ‘Algemeen Reglement’ ingevoerd werd en de aloude Nederduitsche Gereformeerde Kerk van de zestiende-eeuwse hervorming ineens ‘Nederlandsche Hervormde Kerk’ ging heten. Géén nieuwe kerk dus, wél een ander bestuur: het ‘Algemeen Reglement’ zou vervangen worden door de ‘Dordtse Kerkorde’.

En daarna ging men over tot de verkiezing van ambtsdragers. Gekozen werden Joh. A. Brouwer en Pieter L. van der Meulen als ouderlingen en Pieter K. Cupery en Hendrik J. Botma als diakenen. Ruim twee weken later, op 22 september 1889 – zodat eventueel bezwaren konden worden ingediend tegen de verkozenen – werden de broeders door ds. G.H. van Kasteel van Kollum in het ambt bevestigd. Daarmee was de kerk van Hantum geïnstitueerd.

De kerkdiensten.

Ds. Th.D. Prins (1862-1929) preekte zo nu en dan in Hantum.

De kerkdiensten werden de eerste tijd gehouden in de schuur van D.P. Prins te Hantum. Ook inwoners van de omliggende dorpen Hiaure en Ternaard woonden de diensten bij. Daar gingen soms predikanten uit de omgeving voor, zoals ds. Th.D. Prins (1862-1929) uit Wons of ds. H.K. Zijlstra (1834-1913) die op 25 december 1887 de Doleantie in Kooten (later Twijzelerheide genoemd) tot stand gebracht had. En als er geen predikant voorhanden was leidde een oefenaar de dienst, zoals F.J. Drost uit Leeuwarden, die in diezelfde tijd van 1888 tot 1895 vaste oefenaar in Wartena was.

Ook ds. E.J. Seeger (1822-1907) van Lioessens ging zo nu en dan in Hantum voor.

’s Winters was het in de schuur van Prins te koud; vandaar dat men dan bij elkaar kwam in de huiskamer van L.S. van der Kooi in Hantemerhoek, ten oosten van Hantum. Ds. E.J. Seeger (1822-1907), christelijk gereformeerd predikant van Lioessens, beloofde gedurende de winter geregeld naar Hantum te komen om diensten te leiden (de verhouding tussen Dolerenden en Christelijke Gereformeerden was over het algemeen goed). De ouderlingen zouden bij afwezigheid van predikant of oefenaar de huisbezoeken op zich nemen. Voor doop en avondmaal kwamen predikanten uit de omgeving naar Hantum.

De Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’.

Geheel in overeenstemming met het advies dat in januari 1887 was uitgebracht tijdens het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ in Amsterdam werd, op aanraden van ds. Ploos van Amstel, de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ opgericht. Dat was nodig, omdat de Dolerende Kerk op grond van de toen geldende wettelijke regels geen rechtspersoonlijkheid kon verkrijgen. Een vereniging kon dat wél; vandaar dat geadviseerd werd de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ de materiële zaken namens de kerkenraad te laten beheren. De eerste bestuursleden van ouderling Joh. A. Brouwer, D.P. Prins (eigenaar van de ‘kerk-schuur’), Jacob M. Bottema (de hervormde diaken die nog voor de Doleantie uit het ambt trad), Freerk S. Tuininga, Dirk F. Kuik en Ate J. de Vries. Maar de kerkenraad hield de broeders wel in de gaten; hij controleerde de boeken!

Een eigen kerk (1891).

Dat de schuur van Prins en de huiskamer van Van der Kooi uiteindelijk zouden moeten worden ingewisseld voor een echt kerkgebouw was duidelijk. In 1890 stelde de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ voor een kerkgebouw te stichten en bovendien een oefenaar te benoemen, want een heuse dominee zou nog te duur zijn. Aan de grindweg (de huidige Fenneweg) van Hantum naar (Hantumer-) Uitburen kreeg de kerkenraad een stuk grond van ouderling Joh. Brouwer cadeau, dat hij op eigen kosten heeft aangeschaft.

De in 1891 in gebruik genomen Nederduitsche Gereformeerde kerk.

Aannemer Heerke Douma uit Metslawier had het te druk om de kerk te bouwen, vandaar dat timmerman Faber uit Ooster Nijkerk opdracht kreeg bestek en tekening te maken van ‘een kerk met torentje’. Om voldoende geld bijeen te krijgen werd ook de hulp van ‘geloofsgenoten’ in den lande gevraagd om het op die manier mogelijk te maken ‘een doelmatig en eenvoudig kerkgebouw’ op te richten. Ook werd gecollecteerd in de classiskerken. In totaal kreeg de kerk van Hantum fl. 1.400 toegestuurd. Voor het verder nog benodigde geld werden renteloze leningen aangegaan. De bouw van de kerk verliep voorspoedig en op 19 april 1891 kon het nieuwe bedehuis in gebruik genomen worden!

Het rode sterretje duidt de locatie van de kerk aan; het zwarte sterretje de locatie van de pastorie die in 1894 voor oefenaar Kuiper gekocht werd.

Oefenaar R.F. Kuiper (van 1892 tot 1896).

In november 1891 adviseerden de kerkvisitatoren ds. Ploos van Amstel en ds. W. Maan (1848-1938) van Augustinusga en Surhuizum, om zo langzamerhand op zoek te gaan naar een eigen predikant. Vooralsnog besloot de kerkenraad echter voor de tijd van één jaar oefenaar Ruurd Folkerts Kuiper (1862-1939) van Oude Mirdum te benoemen. Maar hij beviel kennelijk zo goed dat hij uiteindelijk van 1892 tot 1896 aan de kerk van Hantum verbonden was. Ds. H.H. Woudstra (1853-1919) van Dokkum bevestigde hem op 9 oktober 1892 in het ambt. Oefenaar Kuiper betrok in 1894 een door de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ voor fl. 80 per jaar gehuurde woning in Hantum. Maar nog in hetzelfde jaar werd voor fl. 1.360 een huis gekocht aan de Loubuorren onder Hantumhuizen.

Oefenaar R.F. Kuiper (1862-1939).

Kuiper kon zich aanvankelijk niet verenigen met zijn traktement: fl. 8 per week. Maar nadat de kerkenraad besloten had een rondgang door de gemeente te houden, waarna het salaris naar fl. 10 per week met ‘vrij wonen’ kon worden opgekrikt, was de voorganger tevreden. Schipper D. Ritsches vervoerde de inboedel van oefenaar Kuiper per schip van Sondel naar Hantum (inmiddels was de kerk van Hantum trouwens ‘Gereformeerde Kerk‘ geworden, door de landelijke fusie tussen de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken), op 17 juni 1892.

Het naburige dorp Hiaure, dat eigenlijk tot de kerk van Dokkum behoorde, werd bij de kerk van Hantum gevoegd. Dat leverde enkele nieuwe leden op, waardoor de inkomsten van de kerk van Hantum omhoog gingen. Datzelfde effect hadden ook de boetes die kerkenraadsleden moesten betalen als ze te laat op de kerkenraadsvergaderingen binnenwipten. Dat leverde namelijk een boete van fl. 0,25 per keer voor de kerkekas op.

De kerkenraad bemoeide zich zo nu en dan ook met het christelijk onderwijs. Besloten werd een suppletiefonds op te richten, waarmee het schoolgeld voor de christelijke school in Dokkum kon worden betaald voor kinderen van behoeftige ouders. Christelijke scholen kregen in die tijd immers geen subsidie van de overheid en moesten volledig door de ouders worden betaald.

Ds. B.J. Heeres (van 1897 tot 1903).

Ds. B.J. Heeres (1867-1928).

Oefenaar Kuiper vertrok per 18 oktober 1896 naar Schiermonnikoog, zodat de kerkenraad opnieuw op zoek moest naar een predikant. Eerst werd ds. S. Datema (1869-1957) van Murmerwoude beroepen, maar hij bedankte. Ook vier na hem beroepen andere predikanten c.q. kandidaten bedankten, maar kandidaat B.J. Heeres (1867-1928) uit Idsegahuizen nam het beroep aan en deed op 12 december 1897 intrede met een tekst uit psalm 122:9: “Om het Huis van de Heere onze God wil ik het goede voor u zoeken”. ’s Morgens was hij door ds. R.K. Brouwer (1859-1905) van Makkum in het ambt bevestigd. Ds. Heeres bleef ongeveer zes jaar aan de kerk van Hantum verbonden.

De diaconie had aanvankelijk bij haar ‘winteruitdelingen’ aan de armen ook de leden van de hervormde gemeente betrokken. Enerzijds duidt dat op een goede verstandhouding tussen beide kerken, anderzijds was het misschien ook een uiting van het idee van de kerkenraad dat de Gereformeerde Kerk de voortzetting van de Hervormde Gemeente was. Hoe dan ook, omdat de diaconiekas de kosten ervan op het laatst niet meer kon trekken, besloot men daarmee te stoppen. In hetzelfde jaar, 1898, werd besloten de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ op te heffen en de beheersbevoegdheid bij de kerkenraad te leggen. De bestuursleden van ‘De Kerkelijke Kas’ bleven overigens in functie, nu van de Commissie van Beheer, die aan de kerkenraad verantwoording schuldig was.

Het interieur van de gereformeerde kerk te Hantum.

De Commissie van Beheer kon meteen aan de slag, want timmerman J. Postma van Raard moest de westmuur van de kerk opnieuw voegen en daarna werd de kerk van binnen en van buiten door schilder Sprietsma voor fl. 187 voorzien van een fris likje verf. Ook werd een orgel aangeschaft bij M. van der Zee te Makkum; daarvoor moest fl. 327 opgehoest worden. De inkomsten en uitgaven van de kerk bewogen zich in die tijd vele jaren rond de fl. 1.500.

Ds. Heeres ontving in maart 1903 een beroep van de Gereformeerde Kerk te De Lier en nam dit aan. Vandaar dat hij op 24 mei dat jaar afscheid van Hantum nam.

Ds. C.J. van der Boom (van 1903 tot 1910).

Ds. C.J. van der Boom (1877-1953).

Natuurlijk werd het beroepingswerk meteen ter hand genomen, en na een vergeefs beroep op een ander nam kandidaat C.J. van der Boom (1877-1953) uit Maassluis het beroep aan. Hij deed op 6 december 1903 intrede.

De kerkenraad was overigens niet tevreden met de locatie van de pastorie die in de tijd van oefenaar R.F. Kuiper in 1894 gekocht was; de predikantswoning stond namelijk niet naast de kerk, maar er ver van af. Het zou echter bijna fl. 2.400 moeten kosten om daar verandering in te brengen, zodat men het plan in 1903 eerst maar liet rusten. Toch kon drie jaar later, in 1906, besloten worden tot de bouw van een pastorie bij de kerk over te gaan.

De pastorie stond nu naast de kerk!

Ds. Van der Boom en een lid van de Commissie van Beheer bezichtigden daarom de pastorie in het dorp Raard en met die woning als voorbeeld werd toen in Hantum door timmerman J. Postma naast de kerk aan de Fennewei een predikantswoning gebouwd. De oude pastorie in Hantumhuizen bracht in de verkoop fl. 1.646 op. Dat spekte de kas aardig.

Ondertussen had ds. Van der Boom een beroep ontvangen van de Gereformeerde Kerk te Oostermeer, maar dat nam hij niet aan. Wél echter het in november 1909 ontvangen beroep van de kerk van Uithuizermeeden, zodat de predikant op 23 januari 1910 in Hantum afscheid preekte.

Naar deel 2 >

© 2019. GereformeerdeKerken.info