Het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Lopik – en daarna (1)

De Gereformeerde Kerk in het Utrechtse Lopik ontstond in oktober 1892 door de samenvoeging van de Christelijke Gereformeerde Gemeente (1871) en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) (1890).

Kaart: Google.

De Afscheiding in de omgeving van Lopik.

Het dorp Lopik heeft van de Afscheidingsbeweging niet veel gemerkt. Iets meer valt te vertellen over de gemeente van die naam. Toen de gouverneur van de provincie Utrecht op 6 augustus 1835 aan de Lopiker burgemeester Sebastiaan van Nooten  vroeg of hij wist dat in zijn gemeente ‘godsdienstoefeningen door onbevoegde personen’ gehouden waren, kon de burgemeester hem zonder meer meedelen dat des gouverneurs zegsman ’kwalijk geïnformeerd’ was, omdat daarvan in zijn gemeente ‘geen spoor te vinden’ was. Er waren trouwens in zijn gemeente – ‘een enkele uitgezonderd’ – geen hervormde gemeenteleden die een andere ‘leeraar of oeffeninghouder’ wensten.

Anders was het in de naburige gemeenten Jaarsveld en Willige Langerak. Daar was van de Afscheiding veel meer te merken. In Jaarsveld werden in 1835 op gezette tijden bijeenkomsten gehouden waar ds. H.P. Scholte (1805-1868) van Genderen voorging (een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land), maar slechts voor weinig toehoorders, ‘niet meer dan twaalf’. En de burgemeester van Willige Langerak, mr. L. Slingeland, rapporteerde  in december 1835 aan het ‘provinciehuis’ dat in de woning van ‘zekeren Gerrit Lekkerkerk de Hoop’ van tijd tot tijd godsdienstige bijeenkomsten werden gehouden. Maar omdat de aantallen toehoorders weinigen waren had de burgemeester niet ingegrepen. Logisch, want als het aantal van twintig bezoekers tenminste maar niet overschreden werd, mochten die  bijeenkomsten plaatsvinden. Later zou het aantal toehoorders groeien, zodat ingrijpen van de sterke arm nodig geacht werd.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868) preekte zo nu en dan in Jaarsveld, bij Lopik.

Maar in Lopik? ‘Geen spoor te vinden’. In de bijeenkomsten te Jaarsveld was slechts 1 persoon uit Lopik aanwezig geweest, t.w. Johannes de Gier. Ook van Arie de Gier en Cornelis Versteegt was bekend dat zij bij de Afgescheidenen hoorden; de betreffende gezinnen telden in totaal drieëntwintig personen. In Willige Langerak en Schoonhoven werden oefeningen gehouden waarheen de Afgescheidenen van Lopik de steven wendden, tot in 1871 hun eigen gemeente gesticht werd. In Schoonhoven bestond sinds 1836 al een Afgescheiden Gemeente, in Willige Langerak kwam pas in 1889 een Dolerende Kerk.

De Christelijke Gereformeerde Kerk (1869).

‘Nog geen vijfentwintig leden, kinderen meegerekend’, is een wankele basis om een kerkelijke gemeente te stichten. Maar tussen 1860 en 1870 begon de groep Afgescheidenen toch gestaag te groeien.

Trouwens, in die tijd, in juni 1869, had zich een landelijke kerkenfusie voltrokken. Toen kwamen namelijk de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis weer bij elkaar, die vijftig jaar eerder, in en rond 1838, door allerlei onenigheden uit elkaar gegaan waren. Degenen die zich destijds van de Christelijke Afgescheidene Kerk afsplitsten noemden zich de Gereformeerde Kerk in Nederland en voegden daar soms de benaming ‘onder ’t Kruis’ aan toe. In 1869 waren de meningsverschillen tussen beide kerkgenootschappen echter zover overbrugd, dat men weer door één deur kon en weer samenging. Afgesproken was dat de naam van het verenigde kerkgenootschap ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ zou zijn.

Zicht op Lopik, lang geleden…

De Christelijke Gereformeerde Gemeente geïnstitueerd.

Lopik ressorteerde kerkelijk onder de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Schoonhoven. Omdat in Lopik intussen de wens naar een eigen kerkelijke gemeente was komen bovendrijven, namen  de in Lopik woonachtige christelijke gereformeerden daarover contact op met de Schoonhovense kerkenraad. Het verzoek aan de kerkenraad was ondertekend door A. den Besten, J. Hardenbol, G. Molenaar, T. van Noort, A. Schep, C. Schep, P. Spelt en J. de Vos. Ze merkten op dat hun aantal inmiddels groter dan vijftig was en dat de wekelijkse zondagse gang naar Schoonhoven voor de jongsten en de oudsten vooral ’s winters te bezwaarlijk was. Vandaar dat ze vonden dat ook in Lopik zo langzamerhand een Christelijke Gereformeerde Gemeente geïnstitueerd zou moeten worden. De kerkenraad van Schoonhoven  werd gevraagd daarbij behulpzaam te zijn. Deze bracht het verzoek op de classis.

De kerk van de Christelijke Afgescheidene Gemeente  te Schoonhoven werd  in 1861  in gebruik genomen. De toren kwam er pas bij in 1924.

Op 14 juni 1871 kwam de classis bijeen en daar legden de broeders Hardenbol en Spelt de zaak uit. ‘Na eenige mededeelingen en inlichtingen aangaande de toestand in Lopik aangehoord te hebben, stemde zij [de classis] na eenige discussie er met blijdschap in toe, biddende dat de Heere er Zijnen Zegen over  gebieden mogt’. De classis benoemde uit haar midden een commissie, om de zaak verder met de manslidmaten in Lopik te regelen. De classicale commissie bestond uit de predikanten ds. T.H. Uitterdijk (1806-1874), sinds 1861 predikant van Schoonhoven, ds. I. Middel (1829-1896), sinds 1867 predikant van Gouda, en ouderling J. Teekens, ook uit Gouda.

Ds. T.H. Uitterdijk (1806-1874) institueerde de kerk van Lopik.

De commissie arriveerde op 30 juni 1871 in Lopik. De aanwezige Lopikse manslidmaten waren: Jacobus de Vos, Teunis van Oort, Gerrit Molenaar, Antonie G.M. den Besten, Pieter Spelt, Jan Hardenbol, Cornelis Schep en Hermanus van der Hoven. Ds. Uitterdijk nam het voorzitterschap op zich en ds. Middel was scriba. Gelezen werd 1 Timotheüs 3 vers 1 (“Dit is een getrouw woord: zo iemand tot eens opzieners ambt lust heeft, die begeert een treffelijk werk.“). Want daartoe was men immers bijeengekomen: het verkiezen van ambtsdragers.

‘De Bazuin’, 7 juli 1871.

De beide predikanten legden uit wat de instituering van een zelfstandige gemeente inhield en wat er van ambtsdragers verwacht werd. Voorts stelden de predikanten aan de Lopikse lidmaten de vraag of zij in alles instemden met de gereformeerde belijdenisgeschriften en met de Dordtse Kerkorde als leidraad voor de kerkregering. Daar hebben zij uiteraard met ‘ja’ op geantwoord. Omdat de groep-Lopik nog maar gering van omvang was, besloot de commissie één ouderling en twee diakenen te laten kiezen. Als ouderling werd door de aanwezigen verkozen Teunis van Noort en als diakenen Cornelis Schep en Pieter Spelt. Ze werden nog dezelfde dag in het ambt bevestigd door ds. Uitterdijk van Schoonhoven. Zo werd de 22 lidmaten tellende Christelijke Gereformeerde Gemeente te Lopik – kinderen niet meegerekend – op 30 juni 1871 geïnstitueerd.

De eerste voorganger: oefenaar H. Frugte (van 1871 tot 1885).

Oefenaar Frugte (1829-1917) diende de kerk van Lopik ongeveer veertien jaar.

Van 1871 tot 1885 was oefenaar Hendrik Frugte (1829-1917) als voorganger van de gemeente van Lopik benoemd, nadat hij als ouderling was gekozen. Hij was voordien vier jaar lang oefenaar in Zevenhoven geweest, waar de gemeente hem graag wilde houden. Hij had daar ook een christelijke school gesticht, waarvan hij zelf hoofdonderwijzer was, want hij had voor onderwijzer gestudeerd. Maar toen Lopikers hem in 1871 vroegen zijn krachten in dienst van hun gemeente te stellen, nam hij het aan op een salaris van fl. 60 per maand. Hij begon zijn werkzaamheden ook hier met het stichten van een christelijke school, waarvan hij zelf hoofd werd. Het duurde niet lang of de school telde al zeventig leerlingen die hij, zonder gebruik te maken van een hulponderwijzer, zelf les gaf.

Op zondag ging hij twee keer in de kerkdiensten voor; hij bezocht zieken en deed huisbezoek in de gemeente, hij gaf catechisatie, ook in de winter maar dan alleen voor volwassenen; hij hield bijbellezingen, enz. Verder besteedde hij zijn vrije uurtjes met in zijn tuin werken, wat tot zijn mooiste bezigheden behoorde. Maar preken deed hij het liefst. Vandaar dat hij in de winter ‘bij lichte maan’ nog regelmatig de reis ondernam naar Oudewater en IJsselstein om daar op werkdagen voor te gaan in de zgn. ‘weekdiensten’.

Een kijkje op Lopik (lang geleden).

In Lopik herdacht hij met zijn gemeente het feit dat hij 25 jaar lang in het onderwijs gediend had. Na veertien jaar lang in Lopik zijn arbeid te hebben verricht besloot hij zijn taak als schoolmeester neer te leggen en alleen nog  uit preken te gaan. En vervolgens nam hij op 1 november 1885 afscheid van de gemeente van Lopik, die hij dus zo’n veertien jaar gediend heeft. Vermoedelijk zal zo nu en dan een predikant uit de omgeving, waarschijnlijk die van Schoonhoven, als consulent in Lopik zijn geweest om leiding te geven aan de kerkenraadsvergadering.

De pers maakte melding van het jubileum van ‘meester Frugte’.

Waar de kerkdiensten gehouden werden.

Vanaf 1861 konden Afgescheidenen die in Lopik en omstreken woonden, ter kerke gaan in Schoonhoven, waar in dat jaar in de Koestraat een kerkgebouw gesticht was (in 1924 werd de kerk uitgebreid en kreeg deze ook een toren).

Ds. I. Middel (1829-1896) van Gouda had de leiding bij de ingebruikneming van het eerste kerkje.

Maar sinds in 1871 de kerk in Lopik geïnstitueerd werd, hield men de diensten in een schuur van diaken Cornelis Schep. Ondertussen werd naast diens woning echter een ’veel waardiger bedehuis’ gebouwd. Ds. I. Middel van Gouda had de leiding toen het eenvoudige zaalkerkje op zondag 17 september 1871 in gebruik genomen werd. Daar deden op 6 januari 1873 de eerste twee catechisanten belijdenis van hun geloof. Waar de kerk stond konden we niet gewaar worden.

‘De Bazuin’, 29 september 1871.

Iets over het kerkelijk leven tot de Doleantie.

Het ledental, c.q. aantal bezoekers van de kerkdiensten, groeide, want al in 1874 was men genoodzaakt het aantal zitplaatsen in de kerk te vergroten.

Het avondmaal werd vele jaren lang in de nieuwe kerk echter niet gevierd. Daarvoor was een heuse dominee nodig en vaak was door het ‘ongunstige jaargetijde’ daarvoor geen predikant te krijgen. Pas in 1881 zag men kans het avondmaal met enige regelmaat te laten bedienen door een predikant uit de omgeving.

Een blik op Villa ‘De Oorsprong’ te Lopik, lang geleden.

Ondertussen hield de kerkenraad van Lopik de handel en wandel van de gemeenteleden nauwgezet in de gaten, wat immers zijn taak was. Zo moesten de ouderlingen Frugte en Spelt geregeld optreden tegen gemeenteleden die van de smalle weg afdwaalden. Onderlinge ruzies moesten worden beslecht, een ouderling moest worden vermaand en later, wegens hardnekkige beoefening van het biljart- en kaartspel, onder censuur geplaatst worden! Een vrouwelijk gemeentelid liet zich nooit in de kerkdiensten zien en gaf aan – toen ze vermaand werd – dat haar man haar niet naar de kerk wilde rijden. En de steeds groter wordende groep jongens en meisjes moest worden vermaand, omdat ze maar steeds wegbleven uit de ‘leesdiensten’ die ’s middags gehouden werden. Er moest maar eens met hun ouders gesproken worden.

De tweede oefenaar: G. Bos (van 1885-1889).

Oefenaar G. Bos (1825-1900).

Nadat oefenaar Frugte op 1 november 1885 afscheid genomen had, trad al snel zijn opvolger aan: oefenaar G. Bos (1825-1900). Net als zijn voorganger was hij opgeleid voor onderwijzer en was hij als zodanig achtereenvolgens werkzaam geweest in Steenwijk, Koudum, Zwartsluis, en Rozenburg . In Rozenburg had de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Gemeente hem gevraagd naast zijn schoolwerk ook als oefenaar te willen optreden. Dat deed hij ongeveer acht jaar lang, toen de gemeente van Lopik hem beriep als oefenaar. Hij was van 1885 tot 3 maart 1889 aan de gemeente van Lopik verbonden en vertrok toen naar Woerden.

Het begin van de Doleantie (1886).

Ondertussen borrelde het in het hele land al jaren lang in de Nederlandse Hervormde Kerk. De onrust ging – heel kort door de bocht gezegd – over de steeds verder in de kerk doordringende vrijzinnigheid en over de kerkregering die in 1816 door de overheid aan de hervormde kerk was opgelegd: het ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur van de hervormde kerk’ werd door de overheid op eigen gezag ingevoerd en de ‘Dordtse Kerkorde’ tegelijk afgeschaft. Het gevolg daarvan was dat de synode in het vervolg aan de knoppen draaide,  ten koste van de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten.

Ds. J.H. Houtzagers (1857-1940).

De onrust liep in 1886 en daarna uit op de tweede orthodoxe exodus uit de Hervormde Kerk, die we de Doleantie zijn gaan noemen. Kootwijk beet het spits af, nadat deze hervormde gemeente kandidaat J.H. Houtzagers (1857-1940) had beroepen – afgestudeerd aan de in 1880 door dr. A. Kuyper (1837-1920) opgerichte Vrije Universiteit te Amsterdam.  De theologische faculteit van de VU werd door de  hervormde kerk niet als predikantenopleiding erkend. Andere dorpen volgden waar (gedeelten van) gemeenten zich afscheidden van het hervormde kerkbestuur (niet van de Hervormde Kerk!). In Amsterdam zette de hervormde synode begin december 1886 tachtig ambtsdragers (ouderlingen, predikanten en diakenen) uit hun ambt. De Dolerenden institueerden daar en op talloze andere plaatsen in het land de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), die zij als voortzetting van de Hervormde Kerk beschouwden, compleet met de aloude kerknaam die in 1816 door de overheid vervangen was door ‘Nederlandsche Hervormde Kerk’.

De Doleantie in Lopik (1890).

Over de gang van zaken met betrekking tot de Doleantie in Lopik is niet veel bekend; het archief van de Dolerende Kerk van Lopik is kennelijk verdwenen. Maar dat er in het dorp hervormde gemeenteleden waren die het niet eens waren met de toenemende vrijzinnigheid in de hervormde kerk en met de grote macht van de synode is duidelijk: in het archief van de hervormde gemeente bevindt zich een omslag met een aantal brieven van gemeenteleden die de gehoorzaamheid aan het hervormde kerkbestuur opzegden.

In een schrijven ‘aan den Edelachtbaren Heer Burgemeester van Lopik en Cabauw’ meldde de pas gevormde Dolerende kerkenraad dat ‘op heden, 7 oktober 1890, voor de geheele Hervormde Gemeente te Lopik en Cabauw aan de kerkorde, ingevoerd bij Koninklijk besluit in 1816, alle kracht en geldigheid is ontzegd en diensvolgens alle daarop gegronde bepalingen en besluiten voor vervallen zijn verklaard, en dat van nu af weer kracht en geldigheid verleend is aan de Dordtsche Kerkenorde, die hier vóór 1816 gold (…)’.

Ds. G. Ringnalda (1828-1904).

De ondertekening geschiedde door de Utrechtse Dolerende predikant ds. G. Ringnalda (1828-1904) als preses en T. Spelt als scriba. Dat houdt dus in, dat de instituering van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Lopik plaatsvond ‘op heden’, 7 oktober 1890. Op die dag werden dus de kerkenraadsleden gekozen en door de predikant in het ambt bevestigd; daarmee was de Dolerende kerk van Lopik een feit.

De kerkdiensten van de jonge Dolerende Kerk werden waarschijnlijk gehouden in de woning van P. Koekman aan de huidige Lopikerweg Oost 61. Het was vooral in de winter geen pretje voor de misschien 70 of 80 kerkgangers om in de benauwde schuur van Koekman  de diensten bij te wonen. Het was er erg koud, al kon je je voeten op een met turf gevulde stoof warm houden. Maar juist die smeulende turf bleek er de oorzaak van dat regelmatig iemand flauw viel in het benauwde kerkzaaltje. Koster Koekman sjouwde het slachtoffer dan met stoel en al naar een belendende ruimte, waar zijn echtgenote  de bezwijmde kerkganger weer bij zijn of haar positieven bracht.  Het grootste aantal bewustelozen werd bereikt toen in een (lange, koude) dienst  maar liefst veertien kerkgangers de kerk uit gesjouwd moesten worden!  We lazen niets over de fysieke toestand van de koster na dat zwarte werk. Maar kennelijk  hoefde hij niet door zijn vrouw  bij bewustzijn gebracht te worden in de zijkamer.

Gereformeerde Kerk A en Gereformeerde Kerk B.

Vanaf 7 oktober 1890 waren in Lopik dus twee gereformeerde kerkgenootschappen gevestigd: de Christelijke Gereformeerde Gemeente en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk. Landelijk waren de synodes van de beide kerkgenootschappen op dat moment al enige tijd met elkaar in onderhandeling over een eventuele eenwording. Er waren behoorlijk wat hobbels te nemen, omdat de wederzijdse bejegening niet altijd even vriendelijk geweest was. Maar uiteindelijk kon op 17 juni 1892 in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de ineensmelting van beide kerkgenootschappen worden geproclameerd. Afgesproken was dat de verenigde kerken in het vervolg ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ zouden heten.

De Amsterdamse Keizersgrachtkerk lang geleden (foto: Gebroeders Douwes).

De synodes spraken echter af, dat in dorpen en steden waar de eenwording om een of andere reden niet direct kon plaatsvinden, beide kerken tóch ‘Gereformeerde Kerk’ zouden heten, zij het dat de oudste van de twee (meestal de Christelijke Gereformeerde Gemeente) een A aan de kerknaam zou toevoegen, en de jongste (meestal de Dolerende kerk) een B. Zo ging het ook in Lopik.

Aanvankelijk waren er vooral bij de Gereformeerde Kerk A in Lopik aarzelingen om met de Dolerenden samen te gaan. Ook landelijk kwamen de bedenkingen over de ‘Vereniging’ van beide kerkgenootschappen vooral uit de kring van Kerk A, de voormalige Christelijke Gereformeerde Kerk. Een van de redenen voor die aarzelingen was: zou de Dolerende Vrije Universiteit hun geliefde Theologische School in Kampen, de School der Kerk, niet opslokken? En hoe stond het met de visie van dr. Kuyper en zijn Dolerenden over de betekenis van de Doop en het Verbond? De beginselen van de Afscheiding en de Doleantie waren volgens de bezwaarden met elkaar in strijd en de kerkenraden waren nooit in de gelegenheid gesteld al dan niet in te stemmen met de voorwaarden voor de vereniging van beide kerken. Een ander – ‘en niet het geringste’ – bezwaar was het ontbreken van de ’wederkeerige liefde die toch bij elk huwelijk, ook bij dat van kerkengroepen, maar al te veel wordt gemist’.

Bezwaarden tegen de ‘Vereniging’ stichten eigen kerk.

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913).

Dat was dan ook de reden dat op de synode van 1892 door twee predikanten een Bezwaarschrift werd ingediend tegen de ‘Vereniging’. Het waren ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913)  uit Zetten en ds. J. Wisse Czn. (1832-1921) uit Den Haag. De synode verwierp het bezwaarschrift echter, zodat de ‘Vereniging’ op 17 juni 1892 een feit werd. Tegelijk scheidde een niet al te groot deel van de Christelijke Gereformeerde Kerk zich af en ging als ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk zelfstandig verder.

Ds. J. Wisse Czn. (1832-1921).

(Tussen haakjes: de beide oefenaars die de Afgescheiden Gemeente van Lopik tussen 1871 en 1885  hadden gediend, H. Frugte en G. Bos, steunden het bezwaarschrift van ds. Van Lingen,  onttrokken zich aan de Gereformeerde Kerken in Nederland, en sloten zich aan bij de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk.)

De Gereformeerde Kerk te Lopik (1892).

In Lopik kon uiteindelijk op 8 oktober 1892 echter ‘met dank aan den Heere’ tot overeenstemming gekomen worden en verklaarden beide kerkenraden zich akkoord met de ‘Vereniging’ tussen beide kerken. ‘Hier ter plaatse is geen reden om de ineensmelting nog uit te stellen’, zo verklaarden namens ‘Kerk A’ de kerkenraadsleden A G. Molenaar, G.H. van Reenen en J. Molenaar, en namens ‘Kerk B’ J. Schippers, J. Hoogendoorn en C. Benschop. Na de plaatselijke Vereniging bestond de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk te Lopik uit de volgende ouderlingen: H. Donker, J. Schippers en A. den Hartogh en de  diakenen J. Molenaar, J. Hoogendoorn. C. Benschop en H. Verburg.

Een nieuwe kerk (1893).

De nieuwe kerk die in december 1893 in gebruik genomen werd.

Maar in welk kerkgebouw moest men in het vervolg als verenigde kerk bijeenkomen? Het kerkje van Kerk A was te klein, en Kerk B beschikte niet eens over een eigen kerkgebouw. Al was de gemeente niet groot, toch werd besloten een nieuwe kerk te bouwen. Men liet er geen gras over groeien en de kerkelijke gemeente gaf gul, zodat slechts een klein deel van de bouwkosten (bijna fl. 6.500) behoefde te worden geleend. En zo kon al op 18 december 1893 de nieuwe kerk aan de Lopikerweg Oost in gebruik genomen worden!

Onder leiding van ds. W.F.A. Winckel (1852-1945) van Oudewater werd de nieuwe kerk in gebruik genomen.

Onder wiens leiding de kerk in gebruik genomen zou worden was aanvankelijk niet direct duidelijk, omdat moeilijk een predikant te vinden was (‘Voor de derde maal teleurgesteld een predikant te hebben bij gelegenheid van de ingebruikneming’). Uiteindelijk verklaarde ds. W.F.A. Winckel (1852-1945) van Oudewater  zich gelukkig bereid die belangrijke taak op zich te nemen.

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info