De Gereformeerde Kerk te Aduard (1)

De Gereformeerde Kerk in het Groningse Aduard, bij de stad Groningen, werd op 22 december 1850 geïnstitueerd vanuit de Gereformeerde Kerk te Groningen.

Kaart: Google.

De verkiezing van ambtsdragers.

Leden van de Christelijke Afgescheidene Gemeenten te Groningen en Ezinge vonden elkaar op een bijeenkomst op 28 augustus 1850 in Aduard, in de woning van Paul Hendriks Woldijk. Ook ds. N.H. Dosker (1820-1887), sinds 19 mei dat jaar predikant van Groningen (zijn eerste gemeente), was op die bijeenkomst present. De aanwezigen hadden vastomlijnde plannen, want al vóór deze vergadering hadden ze de classis Groningen verzocht medewerking te verlenen aan de instituering van een eigen kerk in Aduard. En nu de classis akkoord gegaan was, werd deze vergadering gehouden om de zaken verder te regelen.

Ds. N.H. Dosker (1820-1887).

Zo tekenden ze een inmiddels opgesteld verzoekschrift aan de koning, waarin gevraagd werd om erkenning door de overheid. Daarna pakte ds. Dosker de Bijbel erbij en hield hij een preek naar aanleiding van psalm 126 de verzen 3 en 4: ”De HEERE heeft grote dingen bij ons  gedaan; dies zijn wij verblijd. O HEERE, wend onze gevangenis, gelijk waterstromen in het zuiden.” Daarna gingen de aanwezige manslidmaten over tot de verkiezing van ambtsdragers, maar niet dan nadat ds. Dosker gelezen had 1 Timotheüs 3, handelend over de ‘Vereisten voor de opzieners en voor de diakenen’. Nadat de predikant een gebed uitgesproken had, werden ‘met geslotenen briefjes verkozen tot ouderlingen: Former Alberts Douma en Ite jans Mulder, en tot diakenen: Lukas Rikkers Iwema en Paul Hendriks Woldijk’.

Instituering in de eigen kerk.

De kerk van Aduard werd op 22 december 1850 in gebruik genomen!

Een kerkgebouw was er natuurlijk nog niet direct, alhoewel men er in augustus 1850 al wel mee bezig was. Zolang de kerk van Aduard nog niet gereed was bleven de leden uit Ezinge in hun eigen kerkje aan de Nieuwestreek kerken, en de leden uit Groningen in hun Guldenstraatkerk. Maar op 22 december 1850 was de kerk van Aduard gereed! Op die dag werd de eerste kerkdienst gehouden. Maar op die dag werden ook de op 28 augustus gekozen ambtsdragers bevestigd en wel door ds. Dosker van Groningen. Daarmee werd de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Aduard geïnstitueerd. De gemeente telde op dat moment eenenveertig belijdende leden, van wie zestien behoorden tot de kerk van Ezinge (waar ds. J. Mekkes (1846-1872) op dat moment predikant was, en vijfentwintig tot die van Groningen. De kerk van Aduard groeide snel, want in 1855 bedroeg het aantal leden al 350, die in de wijde omgeving woonden: ze kwamen uit de streek tussen Hoogkerk en Ezinge.

Ds. Dosker institueerde de kerk van Aduard door de ambtsdragers te bevestigen.

Hoogkerk dreigde echter al snel een stokje te steken voor de groei van de kerk van Aduard. Een drietal gemeenteleden uit Hoogkerk kwam in mei 1861 namelijk met de kerkenraad in Aduard overleggen over hun wens om in hun dorp een eigen kerk te gaan bouwen. Dat de kerkenraad daarmee niet blij was spreekt vanzelf, omdat het leden zou gaan kosten, en dus kerkelijke inkomsten. En trouwens – zo vroegen ze zich af   –  zou de kerk van Hoogkerk wel levensvatbaar zijn? Maar de broeders en zusters in Hoogkerk bleven erbij, en zo werd op 20 juli 1861 de Christelijke Afgescheidene Gemeente in dat dorp een feit en werd zelfs een eigen kerkgebouw in gebruik genomen.

De eerste predikant: ds. H.J. van Goor (van 1851 tot 1856).

De kerkenraad van Aduard nam het beroepingswerk al snel ter hand. In maart 1851 werd het eerste beroep uitgebracht op ds. Dosker van Groningen, die men zo goed kende. Hij nam het beroep echter niet aan. In juni werd ds. H.J. van Goor (1822-1857) van Thesinge beroepen, maar ook hij nam het beroep niet aan. In augustus werd hij echter opnieuw beroepen, en toen deelde hij mee naar Aduard te zullen komen. Op 5 oktober deed hij intrede. Zijn jaartraktement bedroeg ongeveer fl. 600. Van hem bestaat geen foto.

Het interieur van de kerk (foto: ‘Gedenkboekje’).

Omdat de kerkenraadsvergaderingen in de pastorie gehouden werden kreeg de predikant daarvoor een vergoeding van  fl. 1 per keer. De korte notulen die de predikant schreef (hij wist acht kerkenraadsvergaderingen in een halve pagina samen te vatten) zijn er de oorzaak van dat niet veel over zijn ambtsperiode bekend is, al weten we, dat in 1855 drie kerkvoogden gekozen werden die zich als een soort Commissie van Beheer avant la lettre over de stoffelijke kerkelijke aangelegenheden moesten ontfermen.

Ze konden meteen aan het werk, want ds. Van Goor vroeg in 1854 om fl. 100 traktementsverhoging, omdat  hij ‘door de tegenwoordige duurte van zijn traktement niet kan leven’. De kerkenraad zag de redelijkheid van het verzoek weliswaar  in, maar durfde geen fl. 100 te beloven. Mogelijk dat daarom de kerkvoogden benoemd werden, die immers de ‘stoffelijke aangelegenheden’ moesten regelen. Hoe dan ook, ds. Van Goor nam op 31 augustus 1956 afscheid en vertrok naar Oudega,  bij Drachten.

Ouderling Noordhof diende van 1868 tot 1903 in het ambt (foto: ‘Gedenkboekje’).

Overigens werden de kerkenraadsleden aanvankelijk voor een periode van twee jaar benoemd (door het lot werd – na gebed – beslist wie van hen het eerst zou aftreden). Maar omdat ze vervolgens meteen herkiesbaar waren, kwam het nogal eens voor dat sommigen vele jaren achtereen ouderling of diaken bleven. Eén van hen is bijvoorbeeld ouderling D.J. Noordhof, die van 1868 tot 1903 in het ambt stond (dat hij niet langer diende kwam door zijn leeftijd (hij was 80 jaar oud) en zijn ‘lichaamszwakheid’). In de praktijk veranderde daardoor de samenstelling van de kerkenraad vele jaren niet of nauwelijks. In 1887 gebeurde het voor het eerst dat een herkiesbare ouderling niet verkozen werd! Daarna kwam dat vaker voor. Maar de kerkenraad bepaalde rond 1895 dat de diakenen in het vervolg na die twee jaar niet meer meteen herkiesbaar waren, en kort na de eeuwwisseling werd die regeling ook op de ouderlingen van toepassing.

Ds. J. Alting (1858).

Ds. J. Alting (1821-1890).

Het beroepingswerk voor de tweede predikant bracht de kerk van Aduard niet veel geluk. In oktober 1856 werd ds. R. Eising (1823-1882) van Rouveen beroepen, maar hij bedankte. Ook het tweede op hem uitgebrachte beroep (een maand later) nam hij niet aan; zelfs het derde werd door hem afgewezen! En toen in januari 1857 ds. A.J. Zantinge (1828-1886) van Oenkerk beroepen werd, moest de kerkenraad opnieuw een bedankje incasseren. Ds. W.U. Bakker (1824-1887) van Ten Post werd in juli 1857 beroepen, maar ook hij wilde niet. Eindelijk kwam in november 1857 ds. J. Alting (1821-1890) van Bodegraven in beeld. Nadat hij voor het eerste beroep bedankt had, beloofde hij het in december 1857 op hem uitgebrachte tweede beroep aan te nemen. Hij kwam ook, deed op 27 april 1858 intrede, maar het beviel hem er kennelijk niet, want  al op 24 oktober dat jaar nam hij afscheid van Aduard en vertrok naar de kerk van Sappemeer; het is onbekend waarom die haast.

Ds. J.W. Dragt (van 1859 tot 1878).

Ook het beroep in oktober 1858 op ds. J.W. Dragt (1822-1878) van Dalfsen-Nieuwleusen liep op niets uit, maar toen hij in maart 1859 opnieuw beroepen werd, nam hij het aan, deed op 19 juni 1859 intrede en bleef tot zijn overlijden op 30 januari 1878 als predikant aan de kerk van Aduard verbonden.

Ds. J.W. Dragt (1822-1878).

Samen met de kerkenraad hield de predikant zijn gemeente goed in de gaten, vooral wat betreft hun levenswandel. Censuur werd toegepast als daar aanleiding voor was, maar natuurlijk niet dan nadat een aantal ernstige gesprekken had plaatsgehad. ‘Wij behoeven de vroegere geslachten niet te idealiseren als zouden zij verder gevorderd zijn op de weg der volmaaktheid’. Ook het aanvaarden dan wel afgeven van attestaties gebeurde nauwgezet. Als er bijvoorbeeld op grond van de attestatie twijfels waren over de levenswandel van een aspirant-gemeentelid, dan kon de kerkenraad besluiten zo iemand vooralsnog op proef als gemeentelid toe te laten. Ook kreeg eens iemand die verhuisde geen attestatie mee, omdat hij zijn ‘kerkegeld’ nog niet betaald had. Aanvankelijk liet het hem koud en verwaarloosde hij zijn kerklidmaatschap, maar na ruim drie jaar betaalde hij alsnog en kreeg toen zijn attestatie mee.

De Diaconie.

Ook in Aduard deed de diaconie wat mogelijk was om de behoeftigen in de gemeente te ondersteunen. Het waren maar kleine bedragen die werden uitgekeerd. Geen wonder als we lezen dat de kerkcollecten ‘voor de armen’ op vier zondagen in totaal fl. 18 opbrachten (die ‘voor de kerk’ bijna fl. 20). Ook werd zo nu en dan in natura uitgekeerd. Vaak wordt vermeld dat iemand van ‘wat meer vet’ moest worden voorzien ‘om aan te sterken’. Verscheidene malen vroeg de kerkenraad aan de classis of het voor ondersteunden geoorloofd was om steun van het Burgerlijk Armbestuur in te roepen.  De classis adviseerde dat die steun niet behoefde te worden afgewezen.

Een diaken die vond dat wél belijdende leden, maar níet de doopleden door de diaconale kas behoefden te worden ondersteund, werd terechtgewezen. De classis oordeelde dat zowel behoeftig geworden doopleden als ‘lidmaten’ (belijdende leden) geholpen dienden te worden.

Ds. en mevrouw Dragt (foto: ‘Gedenkboekje’).

Christelijke Gereformeerde Gemeente (1869).

In 1869 vond een landelijke kerkenfusie plaats tussen de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk (onder het Kruis). Het laatstgenoemde (kleine) kerkgenootschap had zich in en na 1838 afgesplitst van de hoofdstroom van de Afscheiding van 1834, de Christelijke Afgescheidene Kerk. De Gereformeerde Kerk onder het Kruis wilde onder meer niet meedoen aan het vragen van overheidserkenning en wilde ook geen andere kerkorde aannemen dan de aloude Dordtse Kerkorde. Toen beide kerkgenootschappen na jaren van overleg in 1869 weer samengingen onder de naam ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’, sloot ook de gemeente van Aduard zich daarbij aan.

Een eigen gereformeerde school (1876).

Ds. Dragt heeft zich erg ingespannen om in Aduard een christelijke school te stichten. In 1875 werd door de kerkenraad een commissie benoemd die de zaak moest gaan regelen. Omdat het een school van de Christelijke Gereformeerde Gemeente was ging de commissie met intekenlijsten bij de gemeenteleden langs om een bijdrage te vragen. In 1875 bedroeg het ingetekende bedrag al fl. 3.500 en het jaar daarop stond de teller op fl. 4.000. De plannen konden (voor fl. 4.500) worden uitgevoerd met een kleine lening.

De christelijke school werd in 1902 uitgebreid van 1 naar 2 lokalen.

Zo kon de gereformeerde school – achter de kerk – worden gebouwd (aanvankelijk met één  lokaal) en een onderwijzer worden benoemd. Het was S. van der Veen uit Ruinerwold. Dominee Dragt stond de helft van zijn tuin en boomgaard af als bouwgrond voor de nieuw te bouwen school. Een arbeider uit de gemeente volgde  dit voorbeeld en gaf het voor hem grote bedrag van f 25 (zijn weekloon was f 6).

Ook werd tegenstand ondervonden bij de bouw van de school, want de eigenaar van de weg waaraan het schoolplein grensde, was er  helemaal niet blij mee en smeet daar een stapel hout neer en besmeurde het met pek om zo de toegang te belemmeren. Maar pek of geen pek, in 1876 werd de school geopend. Er was inmiddels een schoolcommissie (een bestuur) benoemd ‘bestaande uit vijf personen, geen kerkeraadsleden zijnde’.

Ds. Dragt overleed op 30 januari 1878, na een ziekte van vijf tragische weken. Men dacht namelijk aanvankelijk dat hij een besmettelijke ziekte had, zodat niemand bij hem op bezoek mocht. Ouderling Noordhof kon dat niet over zijn hart verkrijgen en bezocht de predikant stiekem toch in (wat later bleek) zijn laatste nacht te zijn. Achteraf bleek het bovendien geen besmettelijke ziekte te zijn geweest…

Ds. G. Broekhuizen (van 1879 tot 1928).

Ds. G. Broekhuizen (1848-1938), zoals hij er gedurende de eerste periode in Aduard uit zag (foto: ‘Gedenkboekje’).

Vier vergeefse beroepen waren nodig voordat ds. G. Broekhuizen (1848-1938) van Idskenhuizen het beroep aannam en op 9 maart 1879 intrede deed in de kerk van Aduard. Hij zou tot zijn emeritaat in 1928, een halve eeuw later, aan de kerk van Aduard verbonden blijven. Tijdens zijn ambtsperiode vonden belangrijke gebeurtenissen plaats.

Voor zijn pastorale arbeid moest hij veel lopen. Zijn gemeenteleden woonden behalve in Aduard verspreid over de dorpen Hoogemeden, Nieuwklap, Slaperstil, Dorkwerd, Oostum, Fransum en Den Ham. Daarbij kwamen bovendien de catechisaties, die hij na schooltijd gaf.

De doop.

De kerkenraad nam het nauw met het bedienen van de doop. In 1884 werd besloten dat doopleden, die hun eerste kind ten doop wilden houden, daarover eerst met de kerkenraad een gesprek moesten hebben. De kerkenraad wilde zeker weten dat ze niet zomaar ‘ja’ zeiden, als de doopvragen gesteld werden, maar dat zij ‘van de hoofdwaarheden van de leer der zaligheid enige duidelijke kennis bezitten’. De regeling werd in 1899 zo uitgebreid dat één of allebei de doopleden die hun kind ten doop wilden houden, ‘onderricht in de Waarheid’ moesten hebben ontvangen, dus op catechisatie moesten zijn (geweest).

De school.

In 1902 werd de school uitgebreid van één lokaal naar twee.

De Gereformeerde School ging, zoals al opgemerkt, uit van de Gereformeerde Kerk. De kerkenraad had een stevige vinger in de pap als het om schoolzaken ging. De leer- en leesboeken in de school werden van te voren door de kerkenraad beoordeeld, om eventuele ongereformeerde leringen te kunnen weren. De hoofdmeester had ook verplichtingen tegenover de kerkenraad. Hij diende op zondag als voorzanger te fungeren, waarbij hij de te zingen psalmen duidelijk moest voorlezen en voorzingen, en ook werd van hem verwacht dat hij voor de kerkdienst de psalmborden schreef.

Maar in 1890 veranderden de verhoudingen enigszins. Hoofdonderwijzer J. Wedeven (1859-1926) stelde voor een schoolvereniging op te richten. De kerk kon op grond van de geldende wettelijke regelingen in die tijd geen rechtspersoonlijkheid verkrijgen; een vereniging wel. In verband met de onderwijswetgeving, waarbij op termijn zicht zou kunnen zijn op het ontvangen van rijkssubsidies voor het onderwijs, was dat van belang. De kerkenraad ging er mee akkoord.

Hoofdmeester J. Wedeven (1859-1926).

Hoewel de kerkenraad ook toen nog veel invloed had op school, veranderde dat in 1903, toen de school een eigen bestuur kreeg en de kerkenraad zich alleen nog mocht bezighouden met het toezicht op het Bijbelonderwijs. Overigens vertrok meester Wedeven datzelfde jaar, omdat hij werd benoemd tot Inspecteur van het Lager Onderwijs te Hoogezand. Tijdens zijn werkzaamheid in Aduard hield hij zich ook bezig met de opleiding van jongeren tot onderwijzer.

De Gereformeerde Kerk te Aduard (1892).

Van de tweede uittocht uit de hervormde kerk, die we de Doleantie zijn gaan noemen, en die in 1886 begon, merkte men in Aduard nauwelijks iets; des te meer in het nabijgelegen Groningen. De daaruit voortgekomen Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende) namen via hun synode al snel contact op met de synode van de Christelijke Gereformeerde Kerk om te spreken over een mogelijk samengaan. Hoewel er veel moeilijkheden te overwinnen waren, kwam men op 17 juni 1892 toch tot de gewenste ‘ineensmelting’, die officieel in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk beklonken werd. Daar gaven de twee van weerszijden meest vooraanstaande predikanten elkaar de broederhand: de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896) namens de Christelijke Gereformeerde Kerk, en dr. A. Kuyper (1837-1920) namens de Dolerenden. De verenigde kerken noemden zich in het vervolg De Gereformeerde Kerken in Nederland.

De Vereniging tussen beide kerkgenootschappen was voor de classis Groningen helemaal geen logische zaak. In maart 1890 besloot ze zelfs ‘dat het tot Vereeniging met de Dolerenden overeenkomstig de concept-akte [de afgesproken voorwaarden] niet behoort te komen’. Maar kennelijk gaven de besprekingen die daarna tussen de beide kerkgenootschappen nog volgden, voldoende aanleiding om toch met de ineensmelting akkoord te gaan. De voorwaarden voor de Vereniging die in 1892 afgesproken waren, ‘ontmoetten in de kerkeraad generlei tegenkanting’. Dus sloot ook de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Aduard zich bij De Gereformeerde Kerken in Nederland aan.

De eerste kachel in de kerk.

Van 1903 tot 1911 was Tj. van der Leest de tweede koster van de gereformeerde kerk te Aduard (foto: ‘Gedenkboekje’).

Tot nog toe was de kerk onverwarmd. In strenge winters was te merken dat het kerkbezoek daardoor terugliep. Vandaar dat de kerkenraad in 1893 ging nadenken over het aanleggen van een kachel. Hoewel de meningen verdeeld waren, kreeg ds. Broekhuizen de vrijheid om de gemeenteleden te vragen wat ze ervoor over hadden. Kennelijk niet zoveel dat de kachel snel aangelegd werd, want dat schijnt pas in 1897 te zijn gebeurd. Nu moest er nog iemand gevonden worden die ‘m wilde stoken. Er was namelijk nog geen koster die die taak op zich kon nemen. Mogelijk dat de benoeming van de koster in 1898 daarmee te maken had. Als eerste ‘kerkeknecht’ werd A. Donkerbroek benoemd, die het kosterswerk tot 1903 bleef doen. Tj. van  der Leest werd toen zijn opvolger, die in 1911 werd opgevolgd door A. Buursema.

Een nieuwe kerk (1914).

De nieuwe gereformeerde kerk, die in 1914 in gebruik genomen werd.

Langzamerhand werd de oude kerk te klein en ook de bouwkundige toestand was niet meer optimaal. Vandaar dat na verloop van tijd plannen ontstonden om een nieuw bedehuis te bouwen. Maar dat ging niet vlot, want lang heeft men geaarzeld of men het oude kerkgebouw zou vernieuwen en er dan een consistoriekamer bij te bouwen (daaraan was grote behoefte), of dat tot nieuwbouw overgegaan zou worden. In 1910 was men met intekenlijsten de gemeente doorgegaan, maar de opbrengst (fl. 5.000) was te klein.

In 1913 ging men desondanks over tot aanbesteding van het werk, waarvoor zich eenentwintig belangstellenden meldden. De bouw werd gegund aan de aannemers Adema en Rozema, die berekenden dat de bouw fl. 12.650 zou gaan kosten. Op 17 augustus 1913 werd in de oude kerk de laatste dienst gehouden, waarna men met de sloop begon en met de bouw van de nieuwe kerk, op dezelfde plaats, aan de huidige Burgemeester Seinenstraat. De kerk werd voorzien van een flinke toren, een centrale verwarmingsinstallatie en van elektrisch licht; van alle moderne gemakken voorzien, dus. Op 18 maart 1914 werd de nieuwe kerk in gebruik genomen.

D. Rinkema was de eerste organist van de gereformeerde kerk te Aduard (foto: ‘Gedenkboekje’).

De kerk kreeg natuurlijk ook een orgel. Dat werd op 21 januari 1916 in gebruik genomen, met als eerste organist D. Rinkema.

Ds. Broekhuizen vertrekt na bijna vijftig jaar.

Een tijdgenoot schreef: “Zeer lang en rijk gezegend heeft ds. Broekhuizen hier in Aduard mogen arbeiden. Hier was hij in de volle kracht van zijn leven. Hier zijn de ambtelijke gaven, door God hem geschonken, tot volle en rijke ontwikkeling gekomen. Zijn prediking was een klare en duidelijke verkondiging van het Woord Gods, leerzaam, praktisch, stichtelijk voor verstand en hart, voor jong en oud. Zijn grootste kracht was gelegen in zijn pastoralen arbeid van catechisatie, huis- en ziekenbezoek. Als een getrouwe Herder zocht hij het aangezicht zijner schapen te kennen en met ieder een woord ter rechter tijd te spreken. Jaar op jaar, tot zijn 80ste jaar toe, deed hij huis- en ziekenbezoek en leidde hij de begrafenissen. Honderden kranken heeft hij bezocht, treurenden getroost en neergebogenen opgericht. Afgedwaalden zocht hij terecht te brengen en die verre waren toe te brengen tot de Gemeente van Christus”.

Ds. Broekhuizen, zoals hij er kort na zijn benoeming tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau uitzag.

“Kennelijk heeft de Heere zijn arbeid alhier willen zegenen. Langzaam, doch ook gestadig breidde de gemeente zich uit. Dagen van vreugd, maar ook van smart heeft ds. Broekhuizen hier beleefd. Zijn geliefde echtgenoote werd hem 31 januari 1922 door den dood ontnomen”.

“In de Classis Groningen, waartoe Aduard behoorde, was hij een zeer geachte persoonlijkheid en jarenlang heeft hij in meerdere Deputaatschappen, vooral in die als kerkvisitator, en evenzeer als Questor de Classis Groningen gediend. 16 november 1923 vierde ds. Broekhuizen zijn gouden ambtsjubileum, bij welke gelegenheid hem de Ridderorde van Oranje-Nassau verleend werd. 18 november 1928 kreeg ds. Broekhuizen emeritaat. Op die dag nam hij ook afscheid van de kerk van Aduard. In het geheel had hij ruim vijfenvijftig dienstjaren waarvan alleen te Aduard bijkans vijftig jaar”.

Ds. P. van der Sluis (van 1930 tot 1938).

Het gezin van ds. P. van der Sluis (1887-1973). Foto: ‘Gedenkboekje’.

Na twee vergeefse beroepen werd in augustus 1929 een beroep uitgebracht op de in Drachten  geboren ds. P. van der Sluis (1887-1973) van Onstwedde. Hij nam het beroep aan en deed op 19 januari 1930 intrede. Hij kwam te wonen in de ‘schitterende nieuwe pastorie’, die in 1929 gebouwd werd, ‘en aan alle eisen des tijds voldeed’.

Voor de predikant was het verblijf in Aduard een zware tijd. “Hij was altijd al zwaartillend. Als student reeds. Hij stelde zichzelf zware eisen voor hij een tentamen durfde aanvragen. Te zware eisen. En later ging het met zijn preken net zo. Die trek van zijn karakter werd erger en erger. In Aduard was het dat God hem in zijn gezinsleven zware slagen toebracht. Mevrouw Van der Sluis en dochter Reina kwamen beiden te overlijden. Hij werd zo overspannen, dat hij in 1938 vervroegd emeritaat moest aanvragen. Langzaam herstelde hij en na een paar jaar kon hij de kerken [elders] weer dienen”.

De oude pastorie, hier gefotografeerd in 1925. Ds. Broekhuizen en zijn echtgenote staan op de stoep (foto: ‘Gedenkboekje’).

Tijdens de ziekte van ds. Van der Sluis – die al in 1935 begon – werd door de kerkenraad een hulppredikant benoemd in de persoon van kandidaat A.M. Spiering (1904-1956), die toen ook in Groningen hulpdiensten verrichtte ‘voor de arbeid in de ziekenhuizen’.

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info