De Gereformeerde Kerk te Bodegraven (2)

( < Naar deel 1– In Amsterdam – maar al eerder in Kootwijk en andere plaatsen – ontstond in 1886 de Doleantie onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920), de tweede orthodoxe uittocht uit de Hervormde Kerk.

Dr. A. Kuyper (1837-1920).

Kort door de bocht ging het daarbij om bestrijding van de toenemende vrijzinnigheid in de hervormde kerk en de grote macht van de Algemeene Synode en haar Synodale Commissie. Daarbij speelde vooral het Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk een grote rol, die aan de Synode grote macht gaf ten koste van de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten. De Dolerenden wilden deze afschaffen en de aloude Dordtse Kerkorde opnieuw invoeren.

3. De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (1887 tot 1893).

Het kerkelijk weekblad van dr. A. Kuyper (De Heraut) speelde een niet te onderschatten rol bij de Doleantie.

Bodegraven…

In Bodegraven werd de kerkelijke strijd op de voet gevolgd:  sommigen lazen dr. Kuypers kerkelijk weekblad ‘De Heraut’, zoals ook ds. J.G. Verhoeff (1823-1909), die daar in de Doleantietijd hervormd predikant was. In het begin van de jaren ‘80 waren er in die gemeente ouderlingen en diakenen die voor het ambt bedankten vanwege het feit dat in de kerk de in 1807 door de regering (!) ingevoerde bundel met ‘Evangelische Gezangen’ werd gebruikt, waartegen zij bezwaar hadden vanwege de vele er in voorkomende naar hun oordeel vrijzinnige liederen. Verder behandelde de kerkenraad in 1885 en in 1887 ingekomen verzoeken om als hervormde gemeente lid te worden van de Vrije Universiteit, die in 1880 was opgericht door dr. Kuyper. De kerkenraad wees die verzoeken af.

Conferentie over de proponentsformule (1883).

De Heraut, april 1883.

In mei 1883 besprak de kerkenraad een ingekomen mededeling over een Congres dat in Amsterdam gehouden was, om te spreken over de door de synode vastgestelde ‘proponentsformule’, het ondertekeningsformulier voor a.s. predikanten. Daarin  beloofden zij de belijdenisgeschriften te zullen handhaven ‘voor zover’ deze in overeenstemming waren met de bijbel. De organisatoren (en de bezoekers) van deze  Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden vonden  die belofte veel te vrijblijvend en wilden handhaving van de belijdenisgeschriften niet ‘voor zover‘ maar  ‘omdat’ zij in overeenstemming waren met de Heilige Schrift. Twee kerkenraadsleden uit Bodegraven bezochten de Conferentie, namelijk A. Couprie en H. Rollman. Bij binnenkomst tekenden ze een verklaring  het eens te zijn met de doelstelling van de Conferentie.

Ds. J.G. Verhoeff  (1823-1909) was in de Doleantietijd hervormd predikant te Bodegraven.

Toen in januari 1886 rond  de tachtig Amsterdamse ambtsdragers geschorst waren (onder wie dr. A. Kuyper, die daar toen ouderling was), besprak de kerkenraad van Bodegraven de gebeurtenissen in de hoofdstad. In februari stelde ds. Verhoeff persoonlijk voor zich te scharen achter ‘de benauwde broederen te Amsterdam’, een voorstel dat met slechts één tegenstem werd aangenomen. De predikant richtte zich daarop schriftelijk tot de Synode waarin hij ‘zijn leedwezen uitsprak over haar handelwijze’ en pleitte voor handhaving van de belijdenisgeschriften.

Het Gereformeerd Kerkelijk Congres (1887).

Toen in Amsterdam de Doleantie een feit geworden was en daar op 16 december 1886 de Nederduitsche Gereformeere Kerk (doleerende) geïnstitueerd was, werd door hen het Gereformeerd Kerkelijk Congres georganiseerd, dat van 11 tot en met 14 januari 1887 in de hoofdstad  gehouden werd. Doel van het Congres was te beraadslagen over de wijze waarop ook elders in het land de Doleantie kon worden bevorderd. Wilde men het Congres bijwonen, dan diende men de verklaring te tekenen dat men de  ‘reformatie der kerk plichtmatig’ achtte. Dat wilde zeggen: afschaffing van het Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk en ‘wederinvoering’ van de toen afgeschafte Dordtse Kerkorde.

De aankondiging van het Gereformeerd Kerkelijk Congres te Amsterdam (De Heraut, 2 januari 1887).

Zes kerkenraads- en gemeenteleden, onder wie Rollman en Couprie, bezochten het Congres. Naar de mening van de kerkelijke besturen was het bezoeken van dit Congres kerkelijk gezien strafwaardig, omdat men daarmee naar hun oordeel te kennen gaf de Hervormde Kerk  te willen omverwerpen en onrust in de kerk te willen veroorzaken. De classes kregen dan ook in februari 1887 een ‘vertrouwelijk’ schrijven van de Synode, waarin aanbevolen werd ambtsdragers die het Congres bezocht hadden te schorsen.

De eerste pagina van het ‘Vertrouwelijk’ schrijven van 4 februari 1887.

Rollman en Couprie c.s. kregen tijdens het Congres – samen met de 1.500 andere bezoekers uit het hele land – mondelinge en vooral schriftelijke adviezen om de Doleantie in de eigen woonplaats voor te bereiden en uit te voeren. Zo werden ook ‘modellenboekjes’ uitgereikt, waarin voorbeelden waren opgenomen van ‘alle brieven die te schrijven zouden zijn’ om de reformatie der kerk, zoals dat genoemd werd, voor te bereiden. Dus: het Algemeen Reglement af te schaffen en de Dordtse Kerkorde weer in te voeren, en daarmee de ‘synodale hiërarchie‘ af te schaffen.

In ‘De Heraut’ van 9 januari 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

Bij terugkomst in Bodegraven schreven Rollman en Couprie c.s.  ‘in krachtige bewoordingen’ een brief aan de kerkenraad, waarin zij er bij hun medebroeders op aandrongen ‘de reformatie der kerk ter hand te nemen’. De kerkenraad ging daarop niet in, al deelde hij mee dat ‘de geestelijke reformatie’ wel ter hand genomen zou worden. De zes Congresgangers werden na een klacht, ondertekend door drieëntwintig gemeenteleden, uitgenodigd voor de kerkenraad te verschijnen om zich te verantwoorden voor hun bezoek aan het Gereformeerd Kerkelijk Congres; vier van hen voldeden daaraan, H. Rollman, A. Couprie, C. Batelaan en C. de Gier.

Hun werd de aanklacht voorgelezen, namelijk dat ze de rust in de kerk verstoorden en  twist en haat zaaiden in de gemeente en in de gezinnen. De aangeklaagden weigerden desgevraagd te voldoen aan de kerkelijke reglementen en wezen de predikant en de kerkenraad er op dat de kerkenraad op voorstel van de predikant destijds wel schriftelijk steun betuigd had aan de Amsterdamse Dolerenden. Waarom dan nu ineens die terugtrekkende beweging? De predikant zei spijt te hebben van zijn initiatief destijds.

De verhouding tussen de predikant en Rollman bleef echter gelukkig vriendschappelijk; samen hadden ze jaren lang Kuypers kerkelijk weekblad De Heraut gelezen en de goede betrekkingen wilden ze door de kerkelijke gebeurtenissen niet laten bederven: ‘Wij blijven broeders’. Maar ‘overgangen’ van de hervormde gemeente naar de Dolerenden waren volgens het hervormde gedenkboek in die tijd ‘normaal’.

Overleg in eigen kring.

Ds. J. Osinga (1854-1929) ondersteunde de Dolerenden te Bodegraven.

Direct na de vergadering met de kerkenraad kwam een aantal Dolerende broeders bijeen in de woning van Rollman. Hoe nu verder? N. Griffioen stelde zijn pakhuis ter beschikking voor het houden van kerkdiensten; op 3 mei 1887 zou daar de eerste bijeenkomst gehouden worden. Ondertussen werd besloten dat Rollman op advies van het destijds gehouden  Gereformeerd Kerkelijk Congres met een intekenlijst bij alle hervormde gemeenteleden langs zou gaan met het verzoek te tekenen voor ‘de reformatie der kerk’: de afschaffing van de Algemeen Reglement en de invoering van de Dordtse Kerkorde, waarmee een eind gemaakt zou worden aan de ‘synodale hiërarchie’. Hij zou de intekenaars bovendien uitnodigen voor de bijeenkomst op 3 mei. Alle ondertekenaars waren die dag  ’s avonds om zeven uur aanwezig. Ook ds. J. Osinga (1854-1924) van Aarlanderveen was er, uitgenodigd door Rollman. Ds. Osinga had kort tevoren, op 1 februari 1887, zelf leiding gegeven aan de Doleantie in zijn eigen gemeente te Aarlanderveen.

De vergadering, die onder leiding stond van ds. Osinga, werd geopend met het zingen van psalm 25 vers 2. De predikant hield een toespraak waarin hij het belang aantoonde van ‘een getrouwe bediening van doop en avondmaal’, die in de hervormde kerk zo vaak zou zijn verwaarloosd. En dat het van groot belang was te breken met de synodale hiërarchie. Na het dankgebed werd psalm 25 vers 4 gezongen.

De bouw van een eigen kerk (1887).

De Dolerende kerk aan het uitpad in de Nieuwstraat (foto: ‘150 jaar Gereformeerde Kerk Bodegraven’).

De bouw van een eigen kerk – hoewel er nog helemaal geen Dolerende Kerk was geïnstitueerd! – was het volgende punt op de agenda. Maar om dat nader te overdenken werd op 11 mei 1887 opnieuw vergaderd. Daarbij waren 32 geestverwanten aanwezig. C. Batelaan deelde mee aan de Wilhelminastraat een stuk grond te hebben waarop een huis stond dat hij tegen billijke vergoeding wel wilde verkopen om er een kerk te bouwen. Dezelfde avond besloot men samen in totaal vierenzeventig renteloze aandelen van fl. 25 per stuk voor hun rekening te nemen, zodat er althans een begin van een fonds was.

Besloten werd achter het huisje een stenen kerk te bouwen, gelegen aan het uitpad in de Nieuwstraat. A. Couprie en G. van der Heiden zouden de klus ter hand nemen waarvoor ze beiden fl. 3.000 berekend hadden. Ze namen als onderaannemers een tweetal metselaars aan, H. Hoogendoorn en wed. Bierhorst. De kerk werd op zondag 21 augustus 1887 voor het eerst in gebruik genomen.

De instituering van de Dolerende Kerk.

Uit: ‘De Heraut’, 4 september 1887.

Toen de bouw al bijna gereed was, werd op woensdag 10 augustus 1887 opnieuw een bijeenkomst gehouden, weer onder leiding van ds. Osinga. Het doel was de verkiezing van ambtsdragers, waaraan door vierendertig aspirant-gemeenteleden deelgenomen werd. Tot ouderlingen werden gekozen H. Rollman, A. Couprie  en T. van Oosterom; als diakenen werden verkozen C. de Gier, N. Griffioen en C. Batelaan. Afgesproken werd dat ds. Osinga consulent werd. Deze bevestigde  de verkozenen in hun ambt, waarmee de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Bodegraven geïnstitueerd was. De eerste kerkenraadsvergadering werd gehouden op 16 augustus.

Op 18 oktober kregen de ouderlingen en diakenen een schrijven van de hervormde kerkenraad, waarin hun meegedeeld werd dat hij hen niet langer erkende als leden van de hervormde gemeente. Ze zullen er niet van wakker gelegen hebben.

Uit: ‘De Heraut’, 23 oktober 1887.

De Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’.

Het kerkgebouw werd, zoals al vermeld, op zondag 21 augustus 1887  in gebruik genomen. Het beheer ervan maakte het noodzakelijk dat de Nederduitsche Gereformeerde Kerk rechtspersoonlijkheid zou verkrijgen. Door de wettelijke regels van die tijd was dat niet mogelijk. Dat was dan ook de reden dat de kerkenraad ook nu het advies van het Gereformeerd Kerkelijk Congres opvolgde, door de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ op te richten. Deze vereniging zou wél rechtspersoonlijkheid kunnen verkrijgen, en op die manier zou ze namens en onder verantwoording aan de kerkenraad kunnen optreden bij aangelegenheden die rechtspersoonlijkheid vereisten.

De Kerkelijke Kas kon meteen aan het werk, want op 2 januari 1889 kocht de kerk van de heer Batelaan voor fl. 1.000 opnieuw een stuk grond, gelegen naast de kerk, teneinde daar een nieuwe pastorie te bouwen. De aanbesteding werd op 21 juni 1889 gehouden, waaruit bleek dat de laagste inschrijvers timmerman J.F. Zwijnenburg (voor fl. 2.571) en metselaar H. Hoogendoorn (voor fl. 1.785) waren. Half oktober 1889 werd de pastorie opgeleverd.

Een eigen voorganger: oefenaar C. Boon (van 1889 tot 1893).

Ds. C.L.F. van Schelven (1858-1933) ‘leidde oefenaar C. Boon tot zijn dienstwerk in’.

Weliswaar werden verscheidene predikanten beroepen, maar telkens volgde een bedankje. Daarom besloot de kerkenraad oefenaar C. Boon  (van wie geen foto bekend is) voor de tijd van drie jaar te benoemen. Op 26 mei 1889 werd hij ’tot zijn dienstwerk ingeleid’ door ds. C.L.F. van Schelven (1858-1933) van Oude en Nieuwe Wetering. Oefenaar Boon nam zijn intrek in de nieuwe pastorie. Omdat hij eind 1892 een benoeming kreeg in Wilnis, nam hij op 23 februari 1893 afscheid van Bodegraven, kort voordat de plaatselijke ‘vereniging’ van beide kerken zou plaatsvinden.

De Christelijke School.

De christelijke school te Bodegraven.

Na de Doleantie kwamen ook leden van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) in het bestuur van de christelijke school, zodat er dan negen bestuursleden waren, van elke kerk drie. De kerkscheuringen hadden geen enkele invloed op de Christelijke School; ‘iedereen kon aanschuiven’. Wel werd bij de bouw van een nieuwe school altijd gekeken naar een geschikte plek in het dorp, zodat de leerlingen van de betreffende chr. school de leerlingen van de openbare school niet tegen hoefden te komen…!

4. De Gereformeerde Kerk te Bodegraven (1893).

Na de Doleantie werd op landelijk niveau al betrekkelijk snel door de synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken onderling contact gezocht om te spreken over eenwording. Aanvankelijk verliepen de onderhandelingen daarover niet zonder problemen, maar uiteindelijk kon de ineensmelting, meestal ‘de Vereniging van 1892 genoemd, op 17 juni 1892 worden getekend in een gezamenlijke vergadering van beide synodes, die in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk gehouden werd. De nieuwe naam van de verenigde kerken zou zijn: ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’.

De kosterswoning van de Dolerenden. Op de achtergrond de Dolerende kerk (foto: ‘150 jaar Gereformeerde Kerk Bodegraven’).

Besloten werd dat in plaatsen waar de eenwording niet direct tot stand kon komen, de (meestal) twee plaatselijke gemeenten desondanks meteen al  ‘Gereformeerde Kerk’ genoemd zouden worden, zij het dat de oudste van de twee, meestal de Christelijke Gereformeerde Gemeente een ‘A’ aan de kerknaam zou toevoegen, en de jongste, meestal de Dolerende Kerk, een ‘B’, totdat de plaatselijke eenwording bereikt was. Zo bestonden ook in Bodegraven van 17 juni 1892 tot 19 februari 1893 twee Gereformeerde Kerken: de Gereformeerde Kerk te Bodegraven A en de Gereformeerde Kerk te Bodegraven B. Want op 19 februari 1893 besloten beide kerken in Bodegraven tot vereniging. De Gereformeerde Kerk te Bodegraven was een feit.

Besloten werd dat de Dolerende Kerk aan de Nieuwstraat voor fl. 3.800 verkocht zou worden,  met als ontbindende voorwaarde dat in dat gebouw nooit meer kerk gehouden mocht worden (het gebouw staat er nog steeds en wordt momenteel gebruikt als pakhuis). De diensten werden in het vervolg gehouden in de kerk van de vroegere Christelijke Gereformeerde Gemeente (c.q. Kerk A) aan de Kerkstraat.

De vroegere Dolerende kerk aan het uitpad in de Nieuwstraat staat er nog steeds en wordt als pakhuis gebruikt.

Ds. J. Breukelaar (van 1893 tot 1906).

Na de vereniging van beide kerken besloot de kerkenraad het beroepingswerk ter hand te nemen. Na het beroep dat op ds. J. Breukelaar (1859-1923) van Nijmegen werd uitgebracht, kwam een ’bedankje’ binnen, maar kort daarop had de predikant kennelijk spijt, want hij deelde mee dat hij een tweede beroep zeker zou aannemen. Daartoe ging de kerkenraad over en zo deed hij op 24 september 1893 intrede in de Gereformeerde Kerk te Bodegaven (van hem is geen foto bekend).

De kerkenraad sprak in die tijd indringend over de belangrijke vraag of de kerkenraadsleden op zondag beslist met hoge hoed naar de kerk moesten gaan. Na een uitvoerige bespreking kwam men tot de conclusie dat het inderdaad wenselijk was dat men ‘des zondags zeer ernstig en deftig met hoge hoed op (bij storm uitgezonderd) ter kerke zou gaan’.

Een nieuwe kerk (1899).

Het destijds nog in gebruik zijnde kerkgebouw van Kerk A aan de Kerkstraat  met daarvoor (wit) de pastorie. Daarnaast de kosterswoning.

De voormalige christelijke gereformeerde kerk aan de Kerkstraat werd langzamerhand te klein voor de groeiende gemeente. Vandaar dat de kerkenraad architect C. Zaal bouwtekeningen en een berekening voor de uitbreiding van de kerk liet maken. Deze plannen werden op 25 oktober 1897 besproken. De verbouwingskosten bleken ongeveer fl. 10.000 te bedragen. Natuurlijk werden de gemeenteleden gehoord, die met z’n vierentachtigen op de gemeentevergadering aanwezig waren. Gevraagd wat men vond van verbouw van een kerk bleken vierenzestig  manslidmaten voor en twintig  tegen te zijn, want de laatsten wilden nieuwbouw. Dus werd een bouwcommissie ingesteld, die de verbouwingsplannen ging voorbereiden. Er werden renteloze aandelen geplaatst, giften ingezameld en bovendien werd de mogelijkheid geschapen om tijdens een spreekuur nadere inlichtingen over de verbouwplannen te verkrijgen. Men kon dan tegelijk voor een bedrag intekenen. Dat laatste liep niet vlot, dus werd de nadruk gelegd op een rondgang door de gemeente.

De nieuwe gereformeerde kerk zoals ze er bij de bouw uitzag.

Toch bleek later gelukkig dat men de voorkeur gaf aan algehele nieuwbouw op een andere plaats. Men vond het kennelijk niet de moeite waard het oude kerkje op die manier op te knappen en, te oordelen naar de foto’s van het kerkje, zoveel ruimte voor uitbreiding was er ook niet. Dus maakte men plannen voor de bouw van een nieuwe kerk.

Dit orgel werd in 1912 in de kerk geplaatst, geschonken door gemeentelid Bart van ’t Riet.

Besloten werd dat de kerk dertien meter breed moest worden en tweeëndertig meter lang (waarvan vijf meter voor de kerkenraadskamer en vijf meter voor de vestibule). Weliswaar werden galerijen in de kerk gebouwd, maar deze hoefden aanvankelijk niet gebruikt te worden, omdat de 575 zitplaatsen ‘beneden’ voorlopig voldoende ruimte boden voor de kerkgangers. Aan weerskanten van het middenblok zouden de banken schuin geplaatst worden, zodat ze enigszins om de preekstoel geschaard stonden. Ook zou een nieuwe pastorie gebouwd worden. De hele onderneming zou volgens metselaar A. Hoogendoorn ongeveer fl. 28.000 gaan kosten, maar ruim fl. 800 meer als het kerkdak met leien zou worden gedekt in plaats van met pannen. Hij kreeg op 11 juli 1898 opdracht de kerk te gaan bouwen. Op de voorgevel zou voor fl. fl. 1.300 een sierlijke zinken toren geplaatst worden.

De kerk kreeg een grote preekstoel, die in 1958 vervangen werd door een kleinere.

De kerkenraad sloot een lening van fl. 25.000 af tegen 4% rente en uiteindelijk bleek bij de afrekening dat de totale bouwkosten ruim fl. 35.635 hadden bedragen. Op donderdagavond 18 mei 1899 werd het nieuwe bedehuis in gebruik genomen. Het was een van de eerste gebouwen die in de nieuwe wijk van Bodegraven, ‘midden in de weilanden’ , werd gebouwd. Zelfs de stratenloop was nog nauwelijks bekend. In ieder geval was de kerk geprojecteerd aan de latere Spoorstraat.

Zicht op de kerk.

En verder…

  • Het doel van dit verhaal, het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Bodegraven te vertellen, is hiermee bereikt. Over het kerkelijk leven bestaat het interessante gedenkboek ‘Wat bezielde hen?’, maar over het kerkgebouw zélf geven we nog enkele nadere bijzonderheden.

Restauratie van de kerk (1958).

In 1958 werd de kerk aan de Spoorstraat ingrijpend opgeknapt. De kerk werd gerestaureerd en het interieur aangepast. Aannemer Plomp kreeg opdracht om de hoge, sombere, donkere banken en de grote preekstoel te verwijderen. De kleine hoofdingang werd vergroot tot een ‘gerieflijke hal’, terwijl de nieuwe banken van lichtkleurig eikenhout vervaardigd werden. Boven de nieuwe veel kleinere preekstoel kwam een klankbord en ervóór werd een liturgisch centrum ingericht met een avondmaalstafel.

Ook de buitenkant werd aangepakt. De sierlijke zinken torenspits was intussen wankel geworden en werd vervangen door een modernere torenspits. De verlichting in de kerkzaal werd vernieuwd en een cadeau gekregen kanselbijbel werd op de preekstoel geplaatst. Na zes maanden – waarin de diensten in de hervormde kerk gehouden mochten worden – kon de kerk in november 1958 weer in gebruik genomen worden.

Het interieur zoals dat in 2009 gefotografeerd werd (foto: Reliwiki).

Kerkelijk centrum ’t Centrum (1984).

Het groeiende verenigingsleven enerzijds, maar ook het aantrekkende kerkbezoek door de zich uitbreidende kerkelijke gemeente, waren er de oorzaak van dat men in 1982 ging nadenken over de bouw van een nieuw ‘kerkelijk centrum’. De bedoeling was geen ‘grote en kleine vergaderzalen’, maar achter de kerk een multifunctioneel centrum te bouwen ‘waar van alles kon gebeuren’. In het midden van de nieuwbouw zou een grote ontmoetingsruimte komen, die ook bij de kerkzaal getrokken kon worden; deze was namelijk nogal eens te klein om alle kerkgangers te kunnen bergen. Architect Knoppers verwezenlijkte de plannen, die gerealiseerd konden worden ‘door een grote offervaardigheid en een enorme zelfwerkzaamheid’ van gemeenteleden. Berekend was dat deze zelfwerkzaamheid een besparing van bijna fl. 275.000 zou opleveren! Natuurlijk werden ook talloze acties gehouden om geld bijeen te brengen. Op 16 november 1984 werd de nieuwe ontmoetingsruimte van de Ontmoetingskerk (zoals het bedehuis sinds 2011 genoemd wordt) feestelijk in gebruik genomen.

Het orgel opgeknapt (1995).

Foto: Reliwiki, Anton van Daal.

In 1912 kreeg de kerk aan de Spoorstraat – zoals al opgemerkt – de  beschikking over een pijporgel, geschonken door gemeentelid Bart van ‘t Riet. Natuurlijk was na verloop van tijd een opknapbeurt nodig, zoals onder meer in 1970. Maar in 1993 bleek een grote restauratie nodig te zijn, nadat zich in de winter van 1984/1985 al ernstige problemen aan het instrument voordeden. Een orgelrestauratiecommissie werd benoemd om geld bijeen te brengen; in vier jaar tijd spaarde men een ton bij elkaar. Ondertussen waren plannen gemaakt met de verwezenlijking waarvan in 1993 kon worden begonnen. Op 18 november 1995 was de restauratie achter de rug en kon het instrument met een feestelijke bijeenkomst in gebruik genomen worden.

Tenslotte.

Het Samen-op-Wegproces met de plaatselijke Hervormde Gemeente en de Evangelisch-Lutherse Gemeente leidde in Bodegraven per 1 januari 2012 tot de vorming van de Protestantse Gemeente Bodegraven. Deze gemeente bestaat uit twee zelfstandige wijkgemeenten, die beide het gehele Bodegraafse gebied omvatten: de Protestantse Wijkgemeente Emmaüs en de Hervormde Wijkgemeente Bodegraven-Nieuwerbrug. Emmaüs bestaat uit de voormalige gereformeerden, lutheranen en confessioneel-hervormden; de Hervormde Wijkgemeente is van Gereformeerde-Bondssignatuur.

De Ontmoetingskerk doet nog steeds dienst als een van de kerkgebouwen van de Protestantse Gemeente Bodegraven.

Ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Bodegraven.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Bodegraven tussen 1900 en 2010 (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

A. Domburg, e.a, 150 jaar Gereformeerde Kerk te Bodegraven. Bodegraven, 1985

Gemeenten en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992

G. Hamoen, Geschiedenis van de Herv. Gem. Bodegraven. Bodegraven, 1959

Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

C. Karssen, Wat bezielde hen? 100 jaar gereformeerd kerkgebouw Bodegraven. 18 mei 1899-18 mei 1999. Bodegraven, 1999

B. Kemp, Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk Bodegraven. Bodegraven, 1961

C. Smits, De Afscheiding van 1834, Zevende deel, Classes Rotterdam en Leiden. Dordrecht, 1986

© 2020. GereformeerdeKerken.info