De Gereformeerde Kerk te Bodegraven (1)

De geschiedenis van de Gereformeerde Kerk in het Zuid-Hollandse Bodegraven begon op 19 februari 1893, toen de plaatselijke Christelijke Gereformeerde Gemeente en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk, resp. afkomstig uit Afscheiding en Doleantie, samengingen en de naam van de verenigde kerk ‘Gereformeerde Kerk te Bodegraven’ werd.

Kaart: Google.

1. De Christelijke Afgescheidene Gemeente (1835-1869).

Vooral de macht van de hervormde Algemeene Synode en het gebruik van de in de hervormde kerk ingevoerde Evangelische Gezangen waren in Bodegraven voor een aantal gemeenteleden aanleiding om zich van de hervormde gemeente af te scheiden; ook in andere gemeenten ontmoette de gezangenbundel veel tegenstand. Ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland, noemde  de Evangelische Gezangen “strijdig met Gods Woord: een Gode onbehagend getier (…), een geheel van 192 Sirenische minneliederen, geschikt om de Hervormden, al zingende van de zaligmakende leer af te trekken”.

Op 1 januari 1807 werden de Evangelische Gezangen in de hervormde kerk ingevoerd. Het gebruik ervan werd door de regering (!) verplicht gesteld.

De hervormde gemeente werd van 1812 tot 1843 gediend door ds. G. Romijn, die – ook volgens Klaas van Wijk, in Bodegraven Afgescheidene van het eerste uur – een rechtzinnige overtuiging had. Desondanks moest de hervormde kerkenraad op 27 september 1835 brieven behandelen van gemeenteleden (tot twaalf gezinnen behorende) die zich van de hervormde kerk afscheidden. De aanleiding daartoe was volgens hun schrijven ‘de synodale druk en de gezangen’. Opmerkelijk was ook dat bij de eerstvolgende ambtsdragersverkiezingen bijna alle verkozenen bedankten, terwijl ‘meer en meer berichten’ over Afscheidingen bij de kerkenraad binnenkwamen.

Al voordat deze gemeenteleden zich van de hervormde gemeente afscheidden, werden godsdienstige samenkomsten (conventikels) gehouden in het nabijgelegen gehucht De Meije, waar in de woning van boer Cornelis Gros verontruste hervormden samen de bijbel lazen, psalmen zongen, baden en samen hun geloofservaringen uitwisselden en bespraken. Klaas van Wijk was een van de bezoekers van dit conventikel; hij was de eerste die zich op 17 augustus 1835 van de hervormde gemeente losmaakte, spoedig gevolgd door anderen.

Maar daarna stopten de onttrekkingen, om in 1845 opnieuw te beginnen. Dat kwam omdat op 3 januari dat jaar onder dwang van het classicaal bestuur een in meerderheid vrijzinnige kerkenraad gekozen werd. Daardoor kon niets meer de komst van een vrijzinnige predikant tegenhouden, ds. A.J. Schilt, die ruim tien jaar – van 1845 tot 1855 – de hervormde kansel van Bodegraven bezette.

De hervormde kerk te Bodegraven.

Het ontstaan van de Afgescheiden Gemeente.

Toen in het najaar van 1835 de eerste Afgescheidenen zich aan de hervormde gemeente onttrokken  sloten zij zich ‘direct’ aan bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Genderen, waar ds. H.P. Scholte (1805-1868) predikant was, een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land. In een brief vroeg Klaas van Wijk hem ook naar Bodegraven te komen om daar een Christelijke Afgescheidene Gemeente te stichten. Na op vrijdag 27 november 1835 Noordwijk te hebben aangedaan, kwam hij op zaterdag 28 november ’s avonds om zes uur ‘met de marktschuit’ aan bij de woning van Klaas van Wijk, waar zich ook nog andere geestverwanten hadden verzameld.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868) institueerde de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Bodegraven op 29 november 1835.

Afgesproken werd te trachten de zondagse kerkdienst op 29 november zonder stoornis te laten verlopen, en daarom met niet meer dan twintig personen bijeen te komen in de woning van Cornelis Gros. Zouden zich er meer dan twintig dorstigen naar het Woord bevinden, dan zou de kans groot zijn dat de dienst verstoord zou worden, en dat wilde men nu even niet. Er moesten namelijk ambtsdragers gekozen worden, die meteen in het ambt bevestigd zouden worden. Ds. Scholte hield geen preek, maar er werd wel gebeden, gelezen en gezongen.

Tijdens de ochtenddienst werden de ambtsdragers gekozen: als ouderlingen koopman Arie Hartenes uit Zwammerdam, en ‘de zachtmoedige’ Klaas van Wijk, en als diakenen Cornelis Gros en Adrianus Verbree. ’s Middags ging ds. Scholte ook voor in een kerkdienst, waar kinderen gedoopt werden en ook de gekozen ouderlingen en diakenen in het ambt bevestigd werden. Daarmee was de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Bodegraven geïnstitueerd!

Met ouderling Hartenes uit Zwammerdam ging het al meteen mis: binnen de kortste keren trachtte hij ‘bedektelijk verderfelijke ketterijen in te voeren’, en werd dus meteen afgezet en op 7 januari 1836 vervangen door Willem Brak. Hartenes had kennelijk geen berouw, want korte tijd later is hij ‘met zijn geheele huysgezin afgesneden geworden’.

Veroordeeld.

Hoe dan ook, de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Bodegraven, met veel leden in dorpen in de omgeving, werd op 29 november 1835 dus geïnstitueerd door ds. H.P. Scholte. Dat bleef echter niet zonder gevolgen, want burgemeester Wouter Zahn – altijd druk doende de vrijzinnigheid te bevorderen door ‘kuijperijen en doordrijverijen’ – maakte proces-verbaal op, zodat de zaak op 4 februari 1836 voor de rechter kwam. Maar liefst drieëntwintig getuigen werden gehoord, van wie ruim de helft tot de Afgescheiden Gemeente behoorde. Men werd schuldig bevonden; ds. Scholte werd veroordeeld tot fl. 100 boete en Gros tot fl. 25. Ook de gerechtskosten van bijna fl. 100 moesten ze betalen. Hoger beroep hielp niet, de kosten werden waardoor alleen maar hoger.

Een bekend portret van Ds. H.J. Budding  (1810-1870), zoals hij er uit gezien moet hebben.

Burgemeester Zahn maakte met Pinksteren 1836 opnieuw proces-verbaal op, toen ds. H.J. Budding (1810-1870) van Biggekerke in Bodegraven kwam preken;  op 22 en 23 mei waren namelijk samenkomsten gehouden in de woning van resp. Willem Kapteijn en Adrianus Verbree. Budding kreeg een boete van fl. 100 aan zijn broek en Kapteijn en Verbree elk een van fl. 50.

Klaas van Wijk stuurt een verzoekschrift naar de koning (1835).

Koning Willem I was het hoofd van de hervormde kerk.

Tussen de vervolgingen door had Klaas van Wijk op 29 december 1835 een rekest aan Koning Willem I gestuurd. Daarin legde hij uit waarom hij en de zijnen niet meer mee konden gaan met de gang van zalen in de hervormde kerk, maar ook dat ‘de ware gereformeerde kerk recht heeft op bescherming, want deze is haar bij de grondwet beloofd’. Hij schreef te wensen dat het ‘Zijne Majesteit de Koning mogt behagen ons in onze vrijheid niet te storen maar dezelve te beschermen, opdat wij onder Zijne regering een stil en gerust leven mogen leijden vol eerbaarheid en ware Godzaligheid’.

Zoals vereist schreef de burgemeester een begeleidende brief bij het rekest. Hij wees daarin op de goede verhoudingen die altijd hadden bestaan tussen Van Wijk en ds. Romijn en ook dat zijn vrouw en vijf kinderen (die bij ds. Romijn op catechisatie gingen) zich nog niet afgescheiden hadden. Op het gedrag en het zedelijk leven van Van Wijk was volgens de burgemeester niets aan te merken, net zo min als op dat van de overige leden van de Afgescheiden Gemeente, die volgens hem achttien volwassen leden telde. Het verzoekschrift van Van Wijk om vrijheid van godsdienstoefening haalde desondanks niets uit.

Het verzoekschrift van de Afgescheiden Gemeente (1839).

Koning Willem II, die tegenover de Afgescheidenen een veel mildere houding aannam dan zijn vader.

Ook het tweede verzoekschrift had afwijzing tot gevolg. De Afgescheiden Gemeente – nu niet alleen Klaas van Wijk – zond in 1839 een verzoekschrift aan koning Willem I, waarin ‘erkenning en toelating in de maatschappij’ werd gevraagd. Als reglement stuurde men de Utrechtse Kerkorde van ds. H.P. Scholte mee (de Dordtse Kerkorde opsturen zou het verzoek bij voorbaat kansloos gemaakt hebben). De Koning wees het verzoek echter ook nu af. In de eerste plaats was volgens de regering de kerkruimte (bij Cornelis  Gros) onvoldoende, verder was het aantal leden te gering en de financiële draagkracht van de gemeente te zwak. Ook hier had de burgemeester de hand in, want hij schreef in het begeleidend schrijven aan de overheid, dat de Afgescheidenen eigenlijk een ander kerkgebouw moesten hebben, ‘omdat hunnen toehoorders bij gelegenheid van hunne godsdienstoefening aan het gehuil en gebalk der runderen zijn blootgesteld’ (…).

Een nieuw kerkelijk onderdak (1840).

Deze nieuwe afwijzing had de vader van Klaas van Wijk misschien bewogen een aan hem toebehorende woning aan de tegenwoordige Kerkstraat in huur aan te bieden – ongetwijfeld via bemiddeling van zijn zoon – om daar de godsdienstoefeningen te houden. Dat werd door de kerkenraad natuurlijk met dankbaarheid aanvaard.

In 1841 overleed Klaas van Wijks vader, en kreeg Klaas het pand zelf in bezit. Jaren later, op 12 mei 1848, verzocht hij de kerkenraad van de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Bodegraven het pand van hem te kopen om er hun kerkdiensten in te kunnen blijven houden.  Op 7 juni 1848 werd de kerkelijke gemeente inderdaad eigenaar van het huis (ds. H. Diemer (1820-1848), sinds mei 1847 eerste predikant van Bodegraven, was toen voorzitter van de kerkenraad). De koopsom bedroeg fl. 1.900. Deze kerk deed dienst tot 1883. Toen werd het afgebroken en bouwde men op dezelfde plaats een nieuwe kerk. Daarover straks meer.

Buiten het kerkverband van 1843 tot 1846.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

Er dreigden echter onenigheden in Afgescheiden gelederen. Eind 1842 ontstond verwijdering tussen een aantal Afgescheiden Gemeenten die het met ds. H.P. Scholte en zijn Utrechtse Kerkorde hielden, en de gemeenten die invoering van de aloude Dordtse Kerkorde wilden. De classis Leiden (met o.a. Bodegraven) was voorstander van de Utrechtse Kerkorde, en onttrok zich aan het kerkverband van de Afgescheiden Gemeenten, waar men meestal voorstander was van de Dordtse Kerkorde. De gemeente van Bodegraven had  in 1841 al afstand van ds. Scholte genomen. Mét de classis stond de gemeente van Bodegraven in ieder geval tussen 1843 en 1846 buiten het kerkverband.

Het tweede verzoekschrift aan de koning (1845).

De kerkenraad had in elk geval de redenen van de afwijzing van het vorige verzoekschrift aan de koning goed bestudeerd en hoopte met een tweede rekest meer succes te hebben. Eenentwintig belijdende manslidmaten ondertekenden het verzoekschrift dat op 24 februari 1845 naar Den Haag gestuurd werd. Al op 10 juni dat jaar volgde erkenning! We moeten wel bedenken dat koning Willem II toen inmiddels aan de regering was gekomen, die een veel mildere houding aannam tegenover de Afgescheidenen dan zijn vader.

Gemeentelijk leven van 1845 tot 1869.

Op 1 maart 1846 overleed diaken Cornelis Gros, aan wie de gemeente van Bodegraven zoveel te danken had. In datzelfde jaar zocht de kerkenraad weer contact met het kerkverband van de Christelijke Afgescheidene Kerk, waarvan zij sinds 1843 vervreemd geraakt was door de controverse over de kerkorde. In juli dat jaar kwam ‘Eerw. Ouderling Klaas van Wijk’ als afgevaardigde van de gemeente van Bodegraven op de Provinciale Vergadering van de Christelijke Afgescheidene Gemeenten, om weer toelating tot het kerkverband te vragen. Daarover ‘wordt geoordeeld – nadat genoemde Ouderling eenige inlichting van den toestand zijner Gemeente had gegeven – die Gemeente aantenemen en dezen Broeder in ons midden zitting te geven’.

De eerste predikant: ds. H. Diemer (van 1847 tot 1848).

Intussen had de kerkenraad besloten het beroepingswerk ter hand te nemen. Een beroep werd uitgebracht op ds. H. Diemer (1820-1848) van Staphorst, die dit aannam en in mei 1847 intrede in Bodegraven deed. Over hem is nauwelijks iets bekend (ook geen foto), maar wel weten we dat hij op 30 augustus 1848 op 28-jarige leeftijd overleed. Hij had gewoond in hetzelfde huis waar ook de kerkdiensten gehouden werden.

Ds. J. Alting (van 1850 tot 1858).

Ds. J. Alting (1821-1890).

Bijna twee jaar duurde de vacante periode: de kerkenraad bracht een beroep uit op kandidaat J. Alting (1821-1890) uit het Drentse Sleen. Tijdens zijn predikantschap overleed ouderling Klaas van Wijk. De man waaraan de gemeente zoveel te danken had was ‘heengegaan naar zijn eeuwig Huis’.

Ds. R. Brinkman (van 1858 tot 1867).

Intussen had de kerkenraad in 1857 al overlegd over het stichten van een Christelijke School in Bodegraven. Dat was een hele onderneming, omdat een School met den Bijbel geen overheidssubsidie kreeg en alle kosten dus voor rekening van de gemeenteleden kwamen. Bij de schoolstichting lag de overheid ook nogal eens dwars. Net als in andere plaatsen weigerde het gemeentebestuur ook hier aanvankelijk medewerking, maar omdat in de Grondwet de vrijheid van onderwijs geregeld was, ging de kerkenraad in beroep bij Gedeputeerde Staten, die toestemming verleende, zodat op 18 mei 1858 de School met den Bijbel kon worden geopend. De vroegere predikant ds. Alting, die met de plannen begonnen was, viel de eer te beurt de school in gebruik te mogen nemen.

De christelijke school te Bodegraven.

Het hoofd van de school, C. van der Velden, moest lid te zijn van de Christelijke Afgescheidene Gemeente, want hij werd ook tot voorzanger in de kerk benoemd. Zijn onderwijstaak viel in ieder geval aanvankelijk mee: er waren in het begin vermoedelijk ongeveer slechts dertig leerlingen. De christelijke school van Bodegraven was de 63e School met den Bijbel in Nederland.

In 1865 werd ook de hervormde gemeente bij de school betrokken: van elke kerk werden vier bestuursleden benoemd. De schoolvereniging huurde het schoolgebouw in het vervolg voor fl. 175 per jaar van de Christelijke Afgescheidene Gemeente.

Ds. Brinkman had het in Bodegraven trouwens niet makkelijk. Dat merkten de kerkgangers ten overvloede in zijn afscheidspreek die hij op 10 oktober 1858 hield naar aanleiding van Psalm 5 vers 10: “Want in hun mond is niets recht, hun binnenste is enkel verderving, hun keel is een open graf, met hun tong vleien zij”. En misschien heeft de gemeente het betreffende psalmvers ook nog wel moeten zingen...

Ds. W.F. Postmus (van 1867 tot 1871).

Ds. W.F. Postmus (1821-1907).

Ds. W.F. Postmus (1821-1907) uit Veendam  werd door de kerkenraad beroepen en deed 21 juli 1867 intrede. Tijdens het predikantschap van ds. Postmus trof Bodegraven een grote ramp: in een bakkerij op de Overtocht brak brand uit, en door de harde wind breidde het vuur zich uit tot over de Rijn, waar een andere winkel in de as gelegd werd. Scriba D. van den Hoorn werd daarvan het slachtoffer, want een muur bedolf hem en hij overleefde het niet. De ramp breidde zich ondertussen uit, zodat uiteindelijk alle huizen in de Brugstraat afbrandden en aan beide kanten van de rivier veel andere woningen, in totaal zo’n negentig gebouwen, waaronder de Evangelisch-Lutherse kerk, een rooms-katholieke kostschool, de gemeentesecretarie en het Rijkskantoor.

2. Christelijke Gereformeerde Gemeente (1869 tot 1893).

Tijdens het predikantschap van ds. Postmus veranderde de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Bodegraven in 1869. Dat kwam doordat een landelijke kerkenfusie plaatsvond tussen de Christelijke Afgescheidene Kerk (waartoe de gemeente van Bodegraven behoorde) en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, een klein kerkgenootschap dat zich in en na 1838 van de Christelijke Afgescheiden Kerk losmaakte, in verband met allerlei verschillen van inzicht. In Bodegraven ontstond echter geen Kruisgemeente. Vandaar dat – toen het landelijke proces van eenwording op 18 juni 1869 voltooid werd en de verenigde kerk zich ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ noemde – de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente veranderde in Christelijke Gereformeerde Gemeente te Bodegraven.

De predikant nam op 12 maart 1871 afscheid wegens vertrek naar de kerk van Zwartsluis. Zijn afscheidspreek hield hij naar aanleiding van psalm 51 vers 20: ‘Doe wel bij Sion naar Uw welbehagen; bouw de muren van Jeruzalem op’.

Ds. J.J. de Visser (van 1872 tot 1873).

Ds. J.J. de Visser (1829-1919).

Slechts heel kort was ds. J.J. de Visser (1829-1919) van Haarlemmermeer-Oostzijde in Bodegraven werkzaam. Op 7 januari 1872 deed hij intrede, maar al op 28 september 1873 nam hij afscheid wegens vertrek naar de kerk van Den Helder, ‘zeer tot weedmoed der gemeente’.

Ds. H. Renting (van 1873 tot 1881).

De kerkenraad bracht vervolgens een beroep uit op ds. H. Renting (1825-1891) van Colijnsplaat; hij nam het beroep aan en deed op 30 november 1873 intrede met een preek over 1 Cor. 3 vers 9: ‘Want wij zijn Gods medearbeiders; Gods akkerwerk, Gods gebouw zijt gij’.

Ds. H. Renting (1825-1891).

De periode dat hij de gemeente van Bodegraven diende was kennelijk een rustige tijd: ‘Vele kerkeraadsvergaderingen werden geopend, notulen gelezen en daar er niets te doen was weer gesloten’. Bijna acht jaar was ds. Renting aan de gemeente van Bodegraven verbonden, toen hij op 9 oktober 1881 afscheid preekte.

Ds. G. de Braal (van 1882 tot 1884).

De ambtsperiode van ds. G. de Braal (1833-1905) van Sliedrecht was slechts kort. Iets meer dan twee jaar was hij in Bodegraven werkzaam, nadat hij op 4 juni 1882 intrede gedaan had.  Dat wil echter niet zeggen dat zijn ambtsperiode zonder betekenis was. Integendeel.

Ds. G. de Braal (1833-1905).

In de eerste plaats ontstond in die tijd vanuit Bodegraven een nieuwe Christelijke Gereformeere Gemeente in het nabijgelegen Nieuwkoop. Daar woonden namelijk vijfenveertig leden van de gemeente van Bodegraven, maar zij hadden de stellige overtuiging dat het tijd werd in hun dorp een zelfstandige Afgescheiden Gemeente te institueren. Daarom kwam br. J. Veerman op 7 maart 1883 met dat verzoek op de kerkenraad. Ook vroeg hij of dit onder leiding van ds. De Braal en de kerkenraad van Bodegraven kon plaatsvinden. Uiteraard werd de classis om advies gevraagd; deze stemde er mee in, evenals de kerkenraad.

Ds. J.W. van der Kouwe (1848-1919).

Op 9 mei 1883 trok ds. De Braal dus samen met een delegatie van de kerkenraad, én met ds. J.W. van der Kouwe (1848-1919) van Hazerswoude naar Nieuwkoop. Daar werden de inmiddels verkozen ouderlingen en diakenen in het ambt bevestigd, waarmee de instituering van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Nieuwkoop een feit was.

Een nieuwe kerk in Bodegraven (1883).

De nieuwe kerk werd gebouwd op de plaats van de oude kerk en de school. Helemaal links (wit) de pastorie, daarnaast de kosterswoning (foto: ‘150 jaar Gereformeerde Kerk Bodegraven’).

De tweede belangrijke gebeurtenis was de bouw van een nieuwe kerk. In het begin was men van plan de aanvankelijk gehuurde, maar in 1848 gekochte kerk aan de Kerkstraat te vergroten en te verbouwen. De bouwtekeningen voor de plannen waren al klaar.

De School met den Bijbel bij de kerk was echter ondertussen van dertig leerlingen  uitgegroeid naar honderdveertig, die niet meer in de twee klaslokalen pasten! Dat was dan ook de reden dat er in de Baan (een zijstraat van de Noordstraat) een nieuwe school werd gebouwd.  De schoolruimte bij de kerk  kwam dus leeg te staan.

Dat bracht men op het idee om de bestaande kerk niet te verbouwen, maar de leegstaande school en de kerk af te breken en een geheel nieuw, groter bedehuis te bouwen. G. van der Heiden maakte daarvan de bouwtekeningen en deze schatte dat de bouwkosten fl. 6.500 zouden bedragen. De opdracht werd gegund aan de metselaars H. Hoogendoorn en A. Schinkel en de timmerlieden B. van Meerbroek en G. van der Heiden. De kerkdiensten werden tijdelijk in een noodkerk gehouden, die gebouwd werd op een stuk land dat toebehoorde aan br. Molenaar; de bouwkosten waren fl. 300.

De nieuwe kerk van opzij gezien (foto: 150 jaar Gereformeerde Kerk Bodegraven’).

12 juli 1883 was de grote dag: ds. De Braal preekte naar aanleiding van Haggai 2 vers 8b en 10b: “En Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de HEERE der heirscharen. En in deze plaats zal Ik vrede geven, spreekt de HEERE der heirscharen”. Zelfs burgemeester W. Lotsy en de wethouders W.P. Brunt en dr. W.H. Kaptein waren aanwezig samen met vele leden van de gemeenteraad (wat een verschil met de tijd van de Afscheiding van 1834!). De naam van het kerkgebouw was Eben Haëzer. Een gedenksteen in de muur liet dat duidelijk zien.

Het beroep dat ‘de werklustige en zuiver in de leer’ zijnde ds. De Braal ontving van de gemeente van Dinteloord nam hij aan en daarom preekte hij op 28 september 1884 afscheid. ‘Gedenkt dan hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaart het en bekeert u’ (Openbaring 3 vers 3a).

Ds. K.B. van Diemen (van 1885 tot 1892).

Ds. K.B. van Diemen (1836-1913).

Ongeveer driekwart jaar later deed de opvolger van ds. De Braal intrede in de persoon van ds. K.B. van Diemen (1836-1913) van Monster. Op 12 juli 1885 deed hij intrede. Tijdens zijn predikantschap vonden verscheidene belangrijke gebeurtenissen plaats.

Ten eerste de Doleantie, de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk, die ook in Bodegraven plaatsvond, waardoor hier op 10 augustus 1887 de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd werd.

Ten tweede vond in deze periode de landelijke ‘Vereniging’ plaats van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, waardoor ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ ontstonden. Ds. Van Diemen speelde ook bij de ineensmelting van beide plaatselijke gemeenten uiteraard een belangrijke rol, al maakte hij het daadwerkelijk samengaan in Bodegraven hier niet meer mee, omdat hij op 11 december 1892  afscheid nam wegens vertrek naar de kerk van Nieuwkoop-Nieuwveen. Daarbij zal vast en zeker een rol gespeeld hebben dat de predikant het in Bodegraven niet makkelijk had: er was veel kritiek op hem en op zijn preken, die naar men zei niet overeenkwamen met de ‘geestelijke ligging’ van de gemeenteleden.

Het wordt dus tijd een blik te werpen op de Doleantie in Bodegraven en op de ineensmelting van beide plaatselijke gemeenten.

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info