De Gereformeerde Kerk te Weesp ontstond officieel in 1917, als resultaat van de ineensmelting van de kerken uit Afscheiding en Doleantie.
1. De Afscheiding te Weesp.
Van de Afscheiding van 1834 in Weesp – een stadje ten zuidoosten van Amsterdam – was nauwelijks iets te merken. Van een afscheiding van de hervormde kerk in de jaren ’30 – zoals op veel andere plaatsen – was al helemaal geen sprake. Toch woonden er in de jaren ’30 en ’40 van de negentiende eeuw welzeker Afgescheidenen in Weesp, die in Amsterdam naar de kerk gingen, toen daar op 14 oktober 1835 door ds. H.P. Scholte (1805-1868) van Doeveren en Genderen een Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd werd (ds. Scholte was een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land). Maar tot de stichting van een Afgescheiden Gemeente in Weesp kwam het vooralsnog niet.
Dat er echter in die tijd wel degelijk Afgescheidenen in Weesp woonachtig waren blijkt uit verschillende – zij het niet vele – officiële documenten. Zo rapporteerde de hervormde Classis Amsterdam in februari 1836 aan de Minister van Eeredienst dat in Weesp weliswaar geen ‘openlijk Afgescheidenen’ woonden, ‘hoewel er’ – voegde men er aan toe – ‘hoewel er zijn die zelden of nooit te kerk komen’. Ontevreden hervormden wellicht.
Enkele maanden later, in augustus 1836, deelde vrederechter F.C. Muysken in het naburige Loosdrecht aan de Minister van Justitie mee “dat in Loosdrecht een huijs tot houden van godsdienstige bijeenkomsten der Afgescheidenen ingericht is geworden, ’t welk voor eenige daagen tot dat doel is ingewijd, zoo men zegt door een man die van Weesp gekomen was”. Wie dat was is onbekend.
Ongetwijfeld was het aantal Afgescheidenen in Weesp nog niet zover gestegen dat er een gemeente voor gesticht moest worden. Maar kennelijk groeide de ‘beweging’ wel. Want op 31 januari in 1840 schreven de Amsterdamse ouderlingen J.A. Wormser (1845-1916) en H. Höveker (1809-1887) een brief aan hun ‘leidsman’ ds. Scholte, die inmiddels in Utrecht predikant was geworden.
Ze verzochten hem in Amsterdam te komen om daar op een zondag tweemaal het avondmaal te bedienen. Niet in de officiële Afgescheiden Gemeente overigens, maar bij – wat genoemd werd – De groep Wormser, die onenigheid had met de groep die de Amsterdamse Afgescheiden predikant ds. S. van Velzen (1809-1896) trouw bleef (ook ds. Van Velzen was een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land). Er was daar dus heibel in de gemeente, maar dat doet voor ons verhaal nu verder niet ter zake.
Hoe dan ook, de beide broeders voegden er aan toe dat ze graag twee dagen van te voren wilden worden ingelicht of ds. Scholte kwam, want dan konden ze ‘de ledematen te Weesp, Baambrugge en Haarlem ‘behoorlijk uitnoodigen’ om dan naar Amsterdam te komen om het avondmaal mee te vieren. Kortom, wel Afgescheidenen in Weesp, maar nog geen Afgescheiden Gemeente.
‘Gezelschappen’.
Toch kwamen de Afgescheidenen in Weesp – voor zover ze ’s zondags niet naar Amsterdam trokken – wel bij elkaar. Ze hielden gezamenlijke bijeenkomsten bij leden aan huis. Gezegd wordt dat deze conventikels – onofficiële godsdienstige samenkomsten – gehouden werden in de woning van bakker J. van Asselt in de Zandstraat en ten huize van Cornelis Haas in de Nieuwstraat. Tijdens die gezelschappen zong men psalmen, las men uit de bijbel en besprak men geloofsvragen en -ervaringen.
Maar in 1845 kwam ene Woutherus Bekker (1821-?) in Weesp wonen. Hij was oefenaar en trok in bij een van de gezelschapsbezoekers, tapper Jan Kuyper, die in de Middenstraat woonde. Dat was er de oorzaak van dat Bekker uitgenodigd werd om ‘een stichtelijk woord’ te spreken. En zo kwam het dat hij op 20 februari 1845 in Weesp voor het eerst een preek hield in een huissamenkomst. In het eerste jaar van zijn optreden als oefenaar ging hij meer dan driehonderd keer ergens in het land voor in gezelschappen. “Ik werd bijna gesleurd van de ene plaats naar de andere” vertelde hij in zijn levensbeschrijving.
Onrust in Weesp (1845).
Zijn optreden in Weesp veroorzaakte wantrouwen bij de burgemeester van de gemeente. Het was op bevel van de koning namelijk verboden met meer dan twintig personen bijeen te komen in een godsdienstige samenkomst waarvoor geen toestemming bij de overheid was gevraagd. De drukte bij Kuypers woning in de Middenstraat trok de aandacht. De burgemeester vroeg de gouverneur van de provincie om advies ‘wat te doen’. Toen Bekker doorhad dat de burgervader zich ongerust maakte vroeg hij om een gesprek met hem, wat aanvankelijk geweigerd werd. Maar op 18 april 1845 werden Bekker en Kuyper beiden bij de burgemeester op het matje geroepen.
Deze deelde hun mee dat het afgelopen moest zijn met die bijeenkomsten van meer dan twintig personen, en dat men de koning om toestemming diende te vragen. Dat beloofden ze en inderdaad vroegen ze op 22 april de koning om toestemming. Maar ondertussen werden de bijeenkomsten in de tapperij steeds drukker bezocht, op het laatst door meer dan honderd personen! Dus werd op 4 mei 1845 proces verbaal opgemaakt en moesten ze voor de rechter verschijnen, waar ze werden veroordeeld. De beide mannen gingen echter in Hoger Beroep, en op 25 november vernietigde de Hoge Raad het vonnis.
Geen vervolging dus, maar ook geen koninklijke erkenning. In hun schrijven van 22 april aan de koning hadden de mannen Zijne Majesteit gevraagd om toegelaten te worden “als een godsdienstig gezelschap, niet buiten, maar in de Hervormde Kerk, van welke zij betuigen geen bedoeling te hebben zich af te scheiden”. Dat zou de koning vast en zeker geruststellen. Maar de koning antwoordde dat hij hun gezelschap niet erkende, omdat ze in de hervormde kerk “overvloedige gelegenheid vonden om tot stichting godsdienstig te vergaderen”. Hij voegde er aan toe, dat de regering er niet over piekerde om de oprichting van conventikelen te bevorderen. De vervolging werd echter minder en men kon gewoon de bijeenkomsten houden.
Ondertussen reisde Bekker het land door, maar in 1850 kwam hij weer even in Weesp terug. Want de 28-jarige dochter van tapper Kuyper had zijn hart gestolen (Bekker zelf was toen 29 jaar oud). Ze trouwden en Bekker kocht in de Nieuwstraat een woning waar hij kerkdiensten ging houden. Dat was overigens niet zijn enige bezigheid, want hij schreef in totaal zo’n vijfentwintig boekjes.
De Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd (1861).
Intussen was de groep Afgescheidenen in Weesp gegroeid en steeds meer een vastomlijnde groep geworden. Soms liet men meerdere keren per maand predikanten van elders voorgaan, zoals ds. A.G. de Waal (1813-1889) van Kockengen. Ze kregen in ieder geval ook een eigen gebouw voor hun kerkdiensten (mogelijk was het de ‘kerk’ van Bekker in de Nieuwstraat). Hoe dan ook, voor dat gebouw moest ook belasting betaald worden. Omdat ze gehoord hadden dat voor een kerk geen belasting betaald hoefde te worden, schreven de broeders op 2 januari 1860 een brief aan de Synode der Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Kerk in Nederland, die in juni dat jaar in Hoogeveen bijeenkwam.
Ze vroegen de synode “aangaande de weg die ingeslagen moet worden om vrijstelling van belasting te krijgen voor een gebouw, dat eenige leden aldaar, die geene plaatselijke gemeente uitmaken, tot godsdienstoefening ingerigt hebben”. De synode antwoordde daarop in juni 1860 dat men in elk geval belasting moest betalen totdat een gemeente geïnstitueerd zou zijn.
Daarmee gingen de broeders in Weesp meteen aan de slag. Men nam contact op met ds. A.G. de Waal van Loosdrecht; men kende hem, want hij ging immers geregeld in hun bijeenkomsten voor. Onder zijn leiding werden op donderdag 25 april 1861 ambtsdragers gekozen: als (enige) ouderling G.J. Overeem en als diakenen H.C. van Zutphen en D. Buter.
Hun namen werden in de volgende bijeenkomst afgekondigd, zodat men eventueel bezwaren kon indienen. Die kwamen niet, dus reisde ditmaal ds. A.S. Entingh (1820-1898) van Amsterdam op donderdag 2 mei 1861 naar Weesp om hen in hun ambt te bevestigen.
Daarmee was de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Weesp een feit (ergens wordt meegedeeld dat de datum van de officiële oprichting 25 april was, toen de ambtsdragers verkozen werden; dat is een vergissing. Een kerk is pas geïnstitueerd als de verkozen ambtsdragers bevestigd zijn). De kerkenraad moest echter nog met één ouderling uitgebreid worden. Daartoe werd verkozen C. de Ronden, die op 9 mei door ds. N.H. Dosker (1820-1887) van Almkerk bevestigd werd. Bovendien werd hij aangesteld als degene die de catechisaties zou verzorgen.
Officiële erkenning (1861).
De kerkenraad zond de koning nu op 18 september 1861 een verzoek om officiële erkenning (en daarmee verkrijging van rechtspersoonlijkheid) als een zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeente. Maar niet alle vereiste gegevens waren ingevuld, zodat het verzoek werd afgewezen. Dat was gauw verholpen, zodat het verzoek, dat op 12 oktober 1861 verzonden werd, succes had: op 6 november kwam de officiële overheidserkenning af. Door de tweede aanvraag weten we waar de gehuurde kerk gevestigd was: in de woning van ouderling Overeem op de benedenverdieping aan de Nieuwstraat.
“Christelijke Gereformeerde Gemeente” (1869).
Zo had de nieuwe gemeente in 1861 de weg ingeslagen als zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeente. Ondertussen waren door de synode op landelijk vlak onderhandelingen aangeknoopt met de synode van de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, een klein kerkgenootschap dat zich in en na 1838 had afgesplitst van de Christelijke Afgescheidene Kerk, vanwege allerlei verschillen van inzicht. Maar vooral in de tweede helft van de jaren ’60 bleek de steeds sterkere wens van beide kerkgenootschappen om samen te gaan als één kerkgenootschap. In juni 1869 werd daartoe besloten. De naam van de Kerk luidde in het vervolg ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’. Zo heette de gemeente in Weesp in het vervolg ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente te Weesp’.
Ds. H.W.J. van Baalen (van 1873 tot 1877).
Het beroepingswerk wilde ondertussen niet erg vlotten. En dat kon ook gezegd worden van het ambtswerk van ds. H.W.J. van Baalen (1830-1920) in Zeist. In september 1971 werd hij om financiële redenen van die gemeente losgemaakt. Desondanks bleef hij daar in de diensten voorgaan. Maar toen de kerkernaad van Weesp hem vroeg in Weesp te komen wonen en daar aan de slag te gaan, gaf hij aan die roepstem gehoor. Maar al snel bleek dat de gemeente van Weesp het door de classis vastgestelde minimum traktement niet kon opbrengen en men hem dus niet officieel kon beroepen. Desondanks begon hij zijn werk in Weesp op 24 maart 1873, vooralsnog voor drie dagen per week. Toen de classis uiteindelijk toestemming (‘handopening’) gaf, kon hij op 6 januari 1875 beroepen worden en werd hij toen dus officieel predikant te Weesp.
Van kerk naar kerk…
Dat bleef hij daarna nog bijna tweeëneenhalf jaar, tot hij op 7 juni 1877 afscheid nam en naar België vertrok (want daar werd bij predikant bij de Belgische Zendingskerk te Gent). Tijdens zijn predikantschap kocht de kerkelijke gemeente in 1875 de tot dan toe gehuurde woning van ouderling Overeem aan de Nieuwstraat, terwijl C. de Ronden en M. van den Bergh opdracht kregen het gebouw vervolgens als kerk in te richten.
Ondertussen groeide de gemeente kennelijk voorspoedig, want al op 29 december 1877 kocht de Christelijke Gereformeerde Gemeente een pand aan de Hoogstraat (‘gelegen ten noorden van de Hoogstraat 67’, op de plaats van de latere gereformeerde kerk die in 1968 afbrandde). Dat gebouw was daarvoor ‘ingerigt tot schoollocaal en woonhuis met verdere getimmerte en tuin’ en was een gemeentelijke school voor ‘kosteloos lager onderwijs voor minvermogenden’; hoofdmeester H.J. Hofland hield verblijf in het woonhuisgedeelte. Het gebouw werd vertimmerd tot kerk en vervolgens werd in 1878 – toen de nieuwe kerk in gebruik genomen was – het pand aan de Nieuwstraat weer aan de vroegere eigenaar, ouderling Overeem, verkocht.
Ds. R. Goris (van 1879 tot 1886).
Na het vertrek van ds. Van Baalen in 1879 deed op 12 oktober 1879 ds. R. Goris (1824-1898), emeritus van Maassluis intrede. Hij werd door ds. L. Neijens (1840-1913) van Amsterdam in het ambt bevestigd. 1 Corinthiërs 3 vers 9a (“Wij zijn Gods medearbeiders“) was de intreetekst van de nieuwe predikant (hij was in 1856 met twee anderen de eerste afgestudeerde kandidaat-predikant geweest van de Theologische School in Kampen).
De periode van zijn predikantschap was volgens de gegevens een rustige tijd. Hijzelf leed echter ‘aan de zwakte zijns lichaams’. Op 9 juni 1886 ging de predikant mede daarom met emeritaat.
Ds. J.P. Tazelaar (van 1886 tot 1927).
Ruim een half jaar na het vertrek van ds. Goris deed ds. J.P. Tazelaar (1862-1936) op 26 december 1886 intrede in Weesp. Hij was vele jaren lang – tot aan zijn emeritaat in 1927 – aan deze kerk verbonden en drukte dan ook een stevig stempel op de gemeente. Het was trouwens zijn eerste en enige gemeente.
“De Gereformeerde Kerken in Nederland” (1892).
Tijdens het predikantschap van ds. Tazelaar in Weesp vond de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk plaats, die we de Doleantie zijn gaan noemen. Overal in het land ontstonden – vooral onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920) – ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende)’, die zich in een kerkverband verenigden. Ook in Weesp ontstond de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (daarover meer in deel 2 van dit verhaal).
Maar al snel zochten de synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken met elkaar contact om te onderhandelen over éénwording in één kerkgenootschap. Dat liep niet altijd soepel, maar uiteindelijk werd op 17 juni 1892 in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de ineensmelting geproclameerd. Daarbij waren onder meer aanwezig de hoogbejaarde ds. S. van Velzen namens de Christelijke Gereformeerde Kerk, en dr. A. Kuyper namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken. Afgesproken werd dat de verenigde kerken in het vervolg ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland‘ heetten.
Men besefte echter dat niet overal in het land de eenwording makkelijk zou verlopen. Er waren verschillen van mening over enkele leerstukken en over praktische aangelegenheden. Daarom werd besloten dat de plaatselijke kerken de tijd kregen om het landelijke voorbeeld van ineensmelting te volgen. Maar wel heetten elke kerk vanaf 1892, totdat ook plaatselijk eenheid bereikt was, ‘De Gereformeerde Kerk‘. De oudste van de twee plaatselijke kerken (meestal de Christelijke Gereformeerde Gemeente) zou een ‘A’ achter de kerknaam zetten, de jongste (meestal de Nederduitsche Gereformeerde Kerk) een ‘B’.
Zo ging het ook in Weesp. De Christelijke Gereformeerde Gemeente in Weesp heette sinds 1892 ‘De Gereformeerde Kerk te Weesp A’, terwijl de kerk van de Doleantie ‘De Gereformeerde Kerk te Weesp B’ genoemd werd. Beide kerken zouden in Weesp pas in 1917 definitief samengaan als ‘De Gereformeerde Kerk te Weesp‘. Maar daarover later meer.
Een nieuwe kerk (1894).
In 1894 was ook de nieuwe kerkruimte aan de Hoogstraat te klein geworden. Vandaar dat in het voorjaar besloten werd op dezelfde plaats een geheel nieuwe kerk te bouwen en de oude kerk aan de Hoogstraat vrijwel helemaal af te breken. Het nieuwe bedehuis werd 7 ½ meter langer dan het oude. De gemeente kerkte tijdelijk weer in het in 1878 aan ouderling Overeem terug verkochte vroegere kerkgebouw aan de Nieuwstraat.
Op 2 september 1894 kon het nieuwe vergrote kerkgebouw in gebruik genomen worden! Ds. Tazelaar had daarbij de leiding. “Laat ons blijde zijn en vreugde bedrijven, en Hem de heerlijkheid geven” was de tekst van zijn preek uit Openbaring 19 vers 7, in het ‘smaakvol en toch eenvoudig ingericht’ kerkgebouw.
Wie was ds. Tazelaar…
“Onder de wijd en zijd vermaarde ‘kanselredenaars’ is deze toch wel zeer begaafde dominee nooit gerekend geweest. Op groote vergaderingen kwam hij niet op den voorgrond, uitgezonderd de beide landelijke Congressen voor Gereformeerde Evangelisatie (in 1913 en 1917), waarvan hij secretaris was, en de jaarvergaderingen der Gereformeerde Zondagsschoolvereeniging ‘Jachin’, waarvan hij jarenlang de ziel is geweest [en waarover hij een gedenkboek schreef]. Trouwens, het was er hem allerminst om te doen in de voorste rijen te staan. Hij zocht niet te schitteren. Integendeel. Schuchter van aard als hij was, hield hij zich, soms uit te groote bescheidenheid, liefst achteraf. Lang niet altijd ook heeft zijn werk de waardeering gevonden, waarop het aanspraak kon maken.”
“Inzonderheid door zijn schrijfarbeid heeft hij een groote bekendheid verkregen. Hier kwam hij wel, zij het dan ook weer niet ineens, door zijn bijzondere kwaliteiten naar voren! Tazelaar heeft veel geschreven, zeer veel zelfs. Over de Evangelisatie, waarvan hij een der pioniers was, over de Jodenzending, over de Zondagsschool, over nationale gedenkdagen, over wat al niet. Grootere werken van hem zijn verschenen over den Catechismus, over het Oude Testament, in het Handboek voor Gereformeerd Zondagsschoolonderwijs, over het gereformeerd zondagsschoolwerk, enz.” Op 29 mei 1927 nam ds. Tazelaar afscheid van Weesp. Maar over die tijd komen we in deel 2 nog nader te spreken.
Want we gaan nu een eindje terug in de geschiedenis, toen in Weesp de Doleantie plaatsvond.
© 2021. GereformeerdeKerken.info