Op 9 mei 1887 werd in het Friese Winsum de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd; zoals de naam al duidelijk maakt, afkomstig uit de Doleantie, de tweede orthodoxe uittocht uit de Hervormde Kerk van de negentiende eeuw.
De tijd van de Afscheiding van 1834 en daarna.
Ondanks het feit dat in Winsum in de jaren ’30 van de negentiende eeuw nog niet veel Afgescheidenen woonden (er is dus ook geen Christelijke Afgescheidene Gemeente geweest), hadden de hervormde predikanten in Winsum en in het naburige Oosterlittens een hekel aan ‘die fijnen’. Ds. Theodorus Martinus Laurman stond van 1829 tot 1855 in Winsum en zijn broer, Martinus Theodorus Laurman stond in die tijd op de hervormde preekstoel van Oosterlittens.
Beiden behandelden de volgelingen van de ‘Oude Waarheid’ met minachting. De predikant van Oosterlittens schreef zelfs een venijnige brochure tegen de Afgescheidenen. Hij riep de overheid op om ook streng op te treden tegen de ‘oefenaars’, lekenpredikers die zonder theologiestudie, maar gewapend met veel Bijbelkennis, voorgingen in godsdienstige samenkomsten van ontevreden hervormde gemeenteleden. Daarop reageerde ds. H. de Cock (1801-1842) in felle bewoordingen; deze was in 1834 met de Afscheiding in Ulrum begonnen.
Omdat de hervormde gemeente van Winsum een vrijzinnig karakter droeg (ook de hervormde ds. D.T. Uden Marsman, die van 1884 tot 1918 in Winsum stond, was vrijzinnig in zijn prediking), was dat voor sommige hervormde gemeenteleden aanleiding hun heil elders te zoeken: ze bezochten rechtzinnige hervormde gemeenten in de omtrek, zoals die te Spannum, Bayum, Welsrijp en soms ook in Tzum. Enkelen reisden verder en voegden zich bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Franeker, die op 20 februari 1842 ontstaan was.
De ‘Vrienden der Waarheid’.
(Tussen haakjes: In Winsum was trouwens ook een afdeling gevestigd van de landelijke (hervormde) Evangelisatievereniging ’Vrienden der Waarheid’, die zich ten doel gesteld had ‘overal waar het onversneden Woord Gods niet gepredikt werd’ afdelingen te stichten of daar evangelisten te plaatsen of te laten voorgaan. Die samenkomsten werden vanaf 1873 gehouden in het gebouw van de Christelijke School, die dat jaar werd opgericht. Bekende namen van evangelisten in Winsum waren onder meer: Wagenaar, Dolman, Bijlsma, Van Volten, Bajema, Schottelndreier, Van Veen, Nieuwland en Hogervorst.)
Samenkomsten in Winsum.
Hoe dan ook, omdat het ’s winters vooral voor bejaarden moeilijk werd om de eerder genoemde kerkdiensten of samenkomsten met oefenaaars in de omliggende dorpen te bezoeken, besloot men in 1875 in Winsum tweemaal per maand een kerkdienst op zondag te houden. Dat bleef zo tot 1887, toen de meeste hervormde gemeenteleden die deze diensten bijwoonden, zich aansloten bij de Doleantie, de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk, die in 1886 begon.
Overigens gingen niet alle rechtzinnige hervormden met de Doleantie mee. Maar die groep was behoorlijk ingekrompen, en de Christelijke School was voor hen niet meer beschikbaar. Men viel daarom terug op het oude systeem met de bijeenkomsten in Spannum, Welsrijp en soms in Tzum. De groep groeide echter wel, en in 1912 werd besloten weer een (hervormde) Evangelisatie op te richten omdat de prediking in de hervormde kerk voor een aantal gemeenteleden niet te pruimen was. Aanvankelijk vergaderde men in een particuliere woning, later werd een eigen gebouwtje gesticht. Maar dit alles terzijde.
De Doleantie (1887).
De bekende geschiedschrijver dr. Wumkes schreef in zijn Stads- en Dorpskroniek dat de ‘christelijke gereformeerde kerk in Winsum’ in mei 1870 aanbesteed werd. Daarmee verwarde hij het Friese met het Groningse Winsum, want – zoals al opgemerkt – in het Friese Winsum heeft nooit een Afgescheiden Gemeente bestaan.
In Winsum stond in die tijd ds. R. de Haas op de hervormde preekstoel. Hij was uitgesproken ‘modern’. Dat werd mede de aanleiding tot de Doleantie in Winsum. Ds. J.C. Sikkel (1855-1920) van het naburige Hijlaard verleende daarbij hulp en bijstand.
Hij werd door de broeders S.L. Eringa en J.A. Eysinga uit Winsum benaderd om medewerking te verlenen bij het institueren van de Dolerende Kerk te Winsum. Ds. Sikkel had van 11 tot en met 14 januari 1887 het Gereformeerd Kerkelijk Congres in Amsterdam bijgewoond, waar 1.500 hervormde gemeenteleden en kerkenraden bijeenkwamen om te vergaderen over de voortgang van de Doleantie, nadat in ’s Lands hoofdstad (en daarvóór al in enkele dorpen elders in het land) onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920) de instituering van de Dolerende Kerk had plaatsgevonden. Nog geen week na het Gereformeerd Kerkelijk Congres was ds. Sikkel op 17 januari 1887 met een deel van zijn gemeente in Hijlaard eveneens in Doleantie gegaan en had daar de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd. Sikkel was in Hijlaard tot dan toe hervormd predikant.
Tijdens het Congres In Amsterdam had hij veel informatie ontvangen, waaronder allerlei documenten en vooral een setje Modelboekjes, waarin ‘alle te schrijven formulieren en brieven waren opgenomen’ om de ‘reformatie der kerk’ (de Doleantie) in de steden en de dorpen overal in het land op kerkrechtelijk correcte wijze te laten plaatsvinden.
De Doleantie te Winsum.
Op 18 april 1887 hadden de broeders Eringa en Eysinga op advies van ds. Sikkel een brief aan de hervormde kerkenraad gestuurd waarin erop werd aangedrongen ‘de reformatie der kerk ter hand te nemen’, het door de overheid aan de kerken in 1816 opgedrongen ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk’ af te schaffen en opnieuw kracht en geldigheid te verlenen aan de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde van 1618/1619’. Als de kerkenraad het verzoek terzijde zou leggen, zou men zelf de hand aan de ploeg slaan, op grond van het ‘ambt aller gelovigen’. Ook ds. Sikkel ondertekende de brief.
De hervormde kerkenraad beschuldigde de briefschrijvers van ‘het verstoren van de rust in de kerk’ en eiste dat ze op 2 mei voor de kerkenraad verantwoording zouden afleggen. Ze kwamen echter niet omdat ze met de hervormde kerkenraad niets meer te maken wensten te hebben. Na de ‘onruststokers’ een week bedenktijd te hebben gegeven besloot de kerkenraad hun het lidmaatschap van de hervormde kerk te ontnemen.
Op 9 mei 1887 kwamen vervolgens eenenveertig mannen en vrouwen bijeen in de christelijke school. Ze hadden allemaal de brief aan de kerkenraad ondertekend. Onder leiding van ds. Sikkel werd besloten een nieuw kerkbestuur te kiezen voor de kerk van Winsum en het naburige Baard. Nadrukkelijk bedoelde men geen nieuwe kerk te stichten, maar door middel van een nieuwe kerkenraad de aloude gereformeerde (hervormde) kerk van vóór 1816 voort te zetten en zo de ‘synodale hiërarchie’ buiten werking te stellen.
Besloten werd dus een kerkenraad te kiezen. Als ouderlingen werden aangewezen Simon Lieuwes Eringa en Jelte Anes Eysinga en als diakenen Ane Paulus Strikwerda en Metsche Steffens Elgersma. Nog diezelfde avond leidde ds. Sikkel in de christelijke school een godsdienstoefening, waar de gekozen ambtsdragers in het ambt bevestigd werden. Daarmee was de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (wat vóór 1816 de officiële naam was van de kerk der Hervorming) geïnstitueerd. Ds. Sikkel werd door de kerkenraad benoemd als consulent en zou de kerkenraadsvergaderingen leiden.
Het eerste daad van de kerkenraad was de officiële principiële verslaglegging van het genomen besluit: “Krachtens hetzelfde recht waarmee in de zestiende eeuw de Pauselijke Hiërarchie alhier werd afgeworpen, besluit de kerkenraad thans de Synodale Hiërarchie af te werpen, diensvolgens voor de Hervormde Gemeente te Winsum c.a. (de Nederduitsche Gereformeerde Kerk) de Synodale organisatie van 1816 af te schaffen, en de Kerkenorde van 1619, behoudens de vanzelf ontstane wijzigingen in te voeren”.
De besluiten werden, geheel overeenkomstig de aanwijzingen daartoe in de Modelboekjes van het Gereformeerd Kerkelijk Congres, toegezonden aan de Koning (waarbij gevraagd werd om bescherming door de overheid) en de Burgemeester van de Gemeente Baarderadeel (met een kopie van de brief aan de Koning). Ook de kerkvoogdij van de hervormde gemeente (niet de kerkenraad!) kreeg een schrijven met het dringende verzoek ‘de kerkelijke goederen niet aan hun bestemming te onttrekken’, waarmee bedoeld werd dat de Dolerenden – die zich als de nieuwe kerkenraad beschouwden – de beschikking zouden krijgen over het hervormde kerkgebouw. Natuurlijk werden ook de hervormde gemeenteleden in Winsum op de hoogte gesteld van het besluit.
De hervormde kerkenraad ontnam uiteindelijk negenendertig gemeenteleden het lidmaatschap van de hervormde kerk, omdat ze niet gereageerd hadden op het verzoek van de kerkenraad om verantwoording af te leggen van het feit dat ze zich bij de Dolerenden hadden aangesloten. Veel rechtzinnige hervormde gemeenteleden bleven overigens gewoon lid van de hervormde kerk omdat ze de noodzaak van afscheiding niet inzagen en ze bovendien desgewenst in omliggende dorpen wel een orthodox-hervormde preek konden beluisteren. Ze vonden dat het met de hervormde kerk uiteindelijk wel goed zou komen. Overigens waren er ook orthodoxe hervormden die – zonder lid te worden – de kerkdiensten van de Dolerenden bezochten.
Vanaf 1910 werd de pastorale zorg van de gereformeerden in de dorpen Bayum, Oosterlittens, Spannum en Welsrijp toevertrouwd aan de kerk van Winsum. Volgens de overlevering hielden de Dolerenden in Spannum enige tijd kerkdiensten in een voormalig slachthuis, aan de Felsumerleane 10. Baard hoorde in 1887 direct al bij de Dolerende kerk van Winsum.
De Dolerende kerkdiensten werden, zoals al opgemerkt, gehouden in de Christelijke School. Dat duurde tot 1891, toen de Dolerenden in Winsum een eigen kerkgebouw in gebruik namen. In dat jaar werd door de kerkenraad ook de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ opgericht, die namens de kerkenraad het beheer over de kerkelijke goederen behartigde. De catechisaties werden de eerste tijd toevertrouwd aan hoofdonderwijzer Kraay van de Christelijke School en op 25 december 1887 werden er voor het eerst kinderen gedoopt.
De eerste predikant, ds. J. van der Meulen (van 1888 tot 1895).
De kerkenraad was ondertussen in oktober 1887 al begonnen met pogingen een eigen predikant te krijgen. Drie predikanten kregen achtereenvolgens een beroep, maar bedankten daarvoor. Op 11 november 1888 kon echter de eerste predikant worden verwelkomd: ds. J. van der Meulen (1830-1896) uit Lage Vuursche, die tijdens de ochtendkerkdienst werd bevestigd door zijn vriend ds. F. Fortuin (1853-1928) uit Barendrecht.
’s Middags deed ds. Van der Meulen intrede met de woorden van psalm 122 de verzen 6 tot 9: ”Bidt om den vrede van Jeruzalem; wél moeten zij varen die u beminnen. Vrede zij in uw vesting, welvaren in uw paleizen. Om mijner broederen en mijner vrienden wil zal ik nu spreken: Vrede zij in u. Om des huizes des HEEREN onzes Gods wil zal ik het goede voor u zoeken”. Ongetwijfeld werd die psalm ook gezongen.
In zijn ambtsperiode in Winsum hadden ‘veel leden van de Dolerende kerk nog een hang naar de Hervormde Kerk, waar ze soms ook stiekem naar toe gingen’. Daartegen nam ds. Van der Meulen uiteraard stelling, al vergeleek hij zijn strijd met ‘ploegen op rotsen’.
Ds. Van der Meulen had een zwakke gezondheid. Op 1 mei 1895 ging de predikant met emeritaat en in 1896 overleed hij. Hij diende de kerk van Winsum dus ongeveer zeven jaar.
De kerkdiensten.
Om de Dolerende kerkdiensten vanaf 9 mei 1887 in de school te houden moest wel het een en ander georganiseerd worden. De Kerkelijke Kas besloot (als een soort van Commissie van Beheer) het schoolbestuur te vragen het schoolmeubilair te mogen kopen. Alle leden van de schoolvereniging stemden er mee in, en zo werden elke zondag eigen stoelen klaargezet. Ook moest op de zolder van de school een luchtkoker aangebracht worden. De jaarlijkse huur van het schoolgebruik op zondag bedroeg fl. 200.
Een eigen kerk (1891).
Vervolgens werd op 17 september 1889 besloten aan alle Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende) een in een oplage van 700 exemplaren gedrukt schrijven te sturen met het verzoek financieel bij te springen ten behoeve van de bouw van een eigen gereformeerde kerk in Winsum. Ds. Van der Meulen en meester Kraay stelden de brief op. Begin 1890 was fl. 350 binnen en konden de voorbereidingen voor de kerkbouw beginnen. Enkele kerken in de omgeving werden bezichtigd en op 8 april 1890 werd aan de burgerlijke gemeente de bouwvergunning gevraagd; deze werd kort daarop verleend.
De bouw van de kerk werd opgedragen aan timmerman Nauta te Hijlaard. De timmerlieden W. Hieminga en M. Klaver realiseren de plannen voor fl. 5.200.
Dat was veel geld; het gevolg daarvan was waarschijnlijk dat de kerk vooralsnog in de grondverf bleef staan en dat bovendien nog gewacht werd met de aankoop van een orgel. Al met al vergde de bouw van de kerk ongeveer zes maanden, zodat de kerk op 4 januari 1891 in gebruik genomen kon worden. J. de Boer werd benoemd tot koster (hij deed dit werk 35 jaar lang met grote trouw) en kreeg daarvoor jaarlijks een beloning van fl. 16.
“De Gereformeerde Kerk te Winsum” (1892).
Landelijk waren de synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (resp. afkomstig uit Afscheiding en Doleantie) al snel na de Doleantie begonnen met overleg over eventuele eenwording.
De onderhandelingen verliepen lang niet altijd gladjes, omdat vooral vanuit de Christelijke Gereformeerde Kerk (die uit de Afscheiding) bezwaren bestonden tegen sommige leerstukken van dr. Kuyper. Ook vroegen de Christelijke Gereformeerden zich af of hun Theologische School in Kampen niet overvleugeld of zelfs vernietigd zou worden door de Dolerende Vrije Universiteit te Amsterdam, opgericht door dr. Kuyper c.s. En, vroeg men zich af, waarom waren de plaatselijke gemeenten niet bij het eenwordingsproces betrokken? En waarom was bij de naamgeving van de verenigde Kerken de Naam van Christus verdwenen?
Vandaar dat een aantal Christelijke Gereformeerden elders in het land – onder leiding van de predikanten ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) te Zetten en ds. J. Wisse Czn. (1843-1921) uit Den Haag – hun synode in een door hen ingediend bezwaarschrift vroegen met de onderhandelingen te stoppen en gewoon als ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ verder te gaan. De synode ging daarop echter niet in. Want op 17 juni 1892 werd de eenheid tussen beide kerkgenootschappen in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk beklonken. Dr. A. Kuyper (namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken) en de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896) (namens de Christelijke Gereformeerde Kerk) reikten elkaar daar de broederhand.
In Winsum had men tegen het landelijk samengaan van de beide kerken geen bezwaar. Daar bestond trouwens alleen de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), die in 1892 akkoord ging met de samenvoeging tot De Gereformeerde Kerken in Nederland. Sindsdien heette de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Winsum in het vervolg ‘De Gereformeerde Kerk te Winsum (Fr.)’
Deel 2 volgt binnenkort.
Bronnen onder meer:
A. Algra, De Historie gaat door Het Eigen Dorp, deel II. Leeuwarden, g.j.
De Bazuin, Stemmen uit de Christelijke (Afgescheidene) Gereformeerde Kerk in Nederland. Amsterdam, div. jrg.
De Heraut voor de Gereformeerde Kerken in Nederland. Amsterdam, div. jrg.
Gemeenten en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.
Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.
M. Kamstra-Conradie (e.a.), red., ‘De regelmatige aanvoering van wind laat te wenschen over’. Honderd jaar Gereformeerde Kerk Winsum en omstreken. Winsum, 1987
© 2024. GereformeerdeKerken.info
Translation into English:
The ‘Gereformeerde’ Church in Winsum (Frl.) – 1
On May 9, 1887, the ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (Dolerende)’ was established in the Frisian town of Winsum, stemming from the Doleantie, the second orthodox secession from the ‘Hervormde’ Church in the 19th century.
The Secession of 1834 and beyond.
Although in the 1830s few people in Winsum were part of the Secession (and no Christian Secessionist Church existed there), the ‘Hervormde’ pastors in Winsum and nearby Oosterlittens despised “those pious ones.”
Rev. Theodorus Martinus Laurman served in Winsum from 1829 to 1855, and his brother, Rev. Martinus Theodorus Laurman, was the ‘Hervormde’ pastor in Oosterlittens. Both treated followers of the “Old Truth” with contempt. The pastor in Oosterlittens even wrote a venomous pamphlet against the Secessionists, urging the government to crack down on the “lay preachers,” untrained ministers who, though lacking formal theological education, preached with extensive biblical knowledge at religious gatherings of discontented ‘hervormde’ members. This led Rev. H. de Cock (1801-1842), who had started the Secession in Ulrum in 1834, to react sharply. Furthermore, the ‘hervormde’ pastor D.T. Uden Marsman, who served Winsum from 1884 to 1918, was known for his liberal preaching.
Due to the liberal nature of the ‘hervomrde’ congregation in Winsum, some members sought orthodox preaching elsewhere, attending services in nearby villages like Spannum, Bayum, Welsrijp, and sometimes even Tzum. A few ventured further to join the Christian Secessionist Church in Franeker, which had been established on February 20, 1842.
The ‘Friends of the Truth’.
In Winsum, there was also a branch of the national ‘Hervormde’ Evangelical Association ‘Friends of the Truth,’ aimed at establishing chapters or placing evangelists ‘wherever the pure Word of God was not being preached’. Meetings were held from 1873 in the building of the Christian School, founded that same year. Notable evangelists in Winsum included Wagenaar, Dolman, Bijlsma, Van Volten, Bajema, Schottelndreier, Van Veen, Nieuwland, and Hogervorst.
However, during the winter months, it became difficult, especially for the elderly, to attend services in the surrounding villages. Therefore, in 1875, it was decided to hold services in Winsum twice a month on Sundays, a practice that continued until 1887 when most of the ‘hervormde’ members attending these services joined the Doleantie.
Not all orthodox ‘hervormde’ members joined the Doleantie, though. Their group had diminished, and they no longer had access to the school for their meetings, so they reverted to attending services in Spannum, Welsrijp, and possibly Tzum. Nevertheless, their numbers grew, and in 1912, it was decided to establish a new (‘hervormde’) Evangelical Association due to dissatisfaction with the preaching in the ‘hervormde’ church. Initially, they met in a private home, later building their own meeting hall.
The Doleantie (1887).
Historian Dr. Wumkes wrote in his ‘Town- and Village Chronicle’ that the “Christian Secessionist Church in Winsum” was commissioned in May 1870. However, he confused the Frisian Winsum with the Winsum in Groningen, as no Secessionist Church ever existed in the Frisian Winsum.
At that time, Rev. R. de Haas was the ‘hervormde’ pastor in Winsum, known for his “modern” views, which contributed to the Doleantie in Winsum. Rev. J.C. Sikkel (1855-1920) from nearby Hijlaard provided assistance.
He was invited by S.L. Eringa and J.A. Eysinga from Winsum to help establish the Dolerende Church in Winsum. Rev. Sikkel had attended the ‘Gereformeerde’ Church Congress in Amsterdam from January 4-11, 1887, where 1,500 ‘hervormde’ members and church councils gathered to discuss the continuation of the Doleantie, following its institutionalization in several places under the leadership of Dr. A. Kuyper (1837-1920). A week later, on January 17, 1887, Rev. Sikkel, along with part of his congregation in Hijlaard, also joined the Doleantie and established the ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (Dolerende)’. Until then, Sikkel had been a ‘hervormde’ pastor in Hijlaard.
The Doleantie in Winsum.
On April 18, 1887, Eringa and Eysinga sent a letter to the ‘Hervormde’ church council, urging them to “take up the reformation of the church,” to discard the “General Regulations for the Governance of the Reformed Church” imposed by the government in 1816, and to restore the old Reformed Dordt Church Order of 1618/1619. If the council ignored their request, they intended to take matters into their own hands, based on the “office of all believers.” Rev. Sikkel also signed the letter.
The ‘Hervormde’ church council accused the letter writers of “disturbing the peace in the church” and demanded that they explain themselves on May 2. However, they refused to attend, stating they no longer had anything to do with the council. After giving the “revolutionaries” a week to reconsider, the council decided to revoke their membership in the ‘hervormde’ church.
On May 9, 1887, forty-one men and women gathered at the Christian school, all having signed the letter to the council. Under the leadership of Rev. Sikkel, they decided to elect a new church council for Winsum and the neighboring village of Baard. They emphasized that they did not wish to establish a new church, but to continue the old ‘gereformeerde’ (‘Nederduitsch Gereformeerde’) church from before 1816 through a new church council, thereby nullifying the “synodal hierarchy.”
The attandees chose Simon Lieuwes Eringa and Jelte Anes Eysinga as elders, and Ane Paulus Strikwerda and Metsche Steffens Elgersma as deacons. That evening, Rev. Sikkel led a religious service in the Christian school, during which the elected office-bearers were installed. This marked the institution of the ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ (the official name of the ‘hervormde’ church before 1816). The council appointed Rev. Sikkel as consultant, and he chaired the church council meetings.
Their first act was to officially record the principled decision: “By the same right with which the Papal Hierarchy was overthrown here in the sixteenth century, the church council now decides to overthrow the Synodal Hierarchy. Thus, for the ‘Hdervormde’ Church in Winsum and surrounding areas (the ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’), the Synodal organization of 1816 is abolished, and the Church Order of 1619, with necessary modifications, is reintroduced.”
Their decisions, following the instructions in the Model Booklets from the ‘Gereformeerde’ Church Congress, were sent to the King (requesting protection from the government), the Mayor of the municipality of Baarderadeel (with a copy of the letter to the King), and the church wardens of the ‘Hervormde’ church (urging them not to mismanage church property). The Doleantie council considered themselves the rightful church council and sought control of the ‘hervormde’ church building. Naturally, the members of the ‘Hervormde’ Church in Winsum were also informed of the decision.
The ‘Hervormde’ church council eventually revoked the membership of thirty-nine members because they had not responded to the council’s request to explain why they had joined the “Dolerenden.” Many ‘hervormde’ members, however, remained in the ‘Hervormde’ Church because they did not see the necessity of secession and could still listen to orthodox ‘hervormde’ sermons in surrounding villages if they wished. They believed that the ‘Hervormde’ Church would ultimately be fine. Incidentally, there were also orthodox ‘hervormde’ people who attended the services of the Dolerenden without becoming members.