( < Naar deel 1 ) – Na het vertrek van ds. H. op ’t Holt (1830-1890), in 1864, beriep de kerkenraad ds. A.S. Entingh (1820-1898) van Amsterdam. Op 2 april 1865 deed in intrede, maar hij nam op 22 oktober 1867 al weer afscheid wegens vertrek naar de kerk van Rotterdam. Toch was zijn ambtsperiode in Den Helder belangrijk genoeg om er iets over te vertellen.
3. Weer een Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis (1866-1874).
We wezen er al op dat een paar predikanten slechts kort aan de kerk van Den Helder verbonden waren: ds. D.J. van der Werp (1811-1876) en ds. H. op ’t Holt (1830-1890). Ze hielden het er door de problemen in de gemeente gewoon niet meer uit. Weliswaar ondernam ds. Op ’t Holt stevige pogingen de problemen (o.a. rond de school) op te lossen, maar ook hem gelukte het niet. Ook ds. Entingh kreeg het niet voor elkaar. Tijdens zijn predikantschap kwamen de moeilijkheden zelfs tot een dieptepunt, overigens niet door zijn schuld.
Dat kwam zo: de problemen rond de school, de financiën, en ongetwijfeld ook andere (misschien ook daardoor ontstane) persoonlijke ruzies, namen na veerloop van tijd hand over hand toe. En niet alleen in de gemeente, maar ook in de kerkenraad werden de tegenstellingen zo groot dat de kerkenraad onder leiding van ds. Entingh een aantal van de onruststokers met hulp van de classis onder censuur plaatste. De gecensureerde gemeenteleden accepteerden dat niet en gingen bij de provinciale vergadering in beroep. Die werd in 1866 in Amsterdam gehouden. Deze kerkelijke vergadering nam de zaak in maart in onderzoek en besliste dat de kerkenraad en de classis het bij het rechte eind hadden: de censuur was terecht toegepast.
De betreffende gemeenteleden gingen ook hiertegen in. Ze schreven de kerkenraad op de laatste dag van de provinciale vergadering, 23 maart, een brief met de mededeling: “De ondergeteekenden, met de volle overtuiging huns harten wegens de snoodheid uwer handelingen, kunnen noch mogen ons meer met u verenigen en zeggen bij dezen ons lidmaatschap dezer gemeente op”. De ondertekenaars waren J. de Graaf met zijn vier kinderen, A. en P. Paarlberg en W.C. Swart (de vermogende A. Paarlberg was degene die de gemeente vanaf de instituering in 1840 voor duizenden guldens steunde en dat geld nu weer opeiste).
Ze zegden overigens niet gewoon hun lidmaatschap op, maar vroegen aan ds. J.W.A. Notten (1843-1914) van de Kruisgemeente te Hazerswoude om in Den Helder ook een Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis te institueren. Deze was daartoe gaarne bereid. Het was en bleef trouwens een kleine gemeente. Er werd kennelijk ook geen archief gevormd, want we horen er de jaren daarna helemaal niets over.
4. Christelijke Gereformeerde Gemeente (1869).
Ds. Entingh vertrok in oktober 1867 naar Rotterdam en had op 22 oktober afscheid genomen van Den Helder. Gelukkig bleef de gemeente slechts iets meer dan een maand vacant, want ds. B.C. Felix (1827-1907) van Bolsward deed op 1 december 1867 intrede en bleef ook langer dan zijn voorgangers, namelijk tot 1873.
Tijdens zijn predikantschap vond in juni 1869 de landelijke kerkenfusie plaats van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de meeste gemeenten van de Gereformeerde Kerk onder het Kruis. De synodes waren overeengekomen dat de verenigde gemeenten in het vervolg Christelijke Gereformeerde Kerk zouden heten.
Ook in Den Helder werd natuurlijk over de vereniging gesproken. De kerkenraad vergaderde er bijvoorbeeld op 8 september 1869 over, een paar maanden na de landelijke ineensmelting van beide kerken. En wie waren ook op die kerkenraad aanwezig? De broeders Swart en A. Paarlberg, twee van degenen die zich in maart 1866 van de Christelijke Afgescheidene Gemeente hadden afgesplitst! Ze vroegen om over vereniging te spreken. Men begon met te zingen psalm 11 vers 4 en daarna werd de bespreking door ds. Felix geopend. Men hoefde er niet lang over te praten: ‘De vereniging is gesloten’. Wel werd afgesproken dat beide gemeenten weliswaar allebei ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ zouden heten, maar dat ze toch ‘gelijk tot hiertoe geschied is’, zelfstandig bleven, met een eigen kerkenraad. eigen doop- en avondmaalsvieringen en eigen afgevaardigden naar de classis. Vijf jaar later, op 30 januari 1874, hield de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis te Den Helder echter definitief op te bestaan, omdat toen besloten werd geheel samen te gaan als één ongedeelde Christelijke Gereformeerde Gemeente.
De predikanten daarna.
Ds. Felix heeft dat niet meer meegemaakt, want die vertrok in juni 1873 naar Groningen, nadat hij op 3 juni dat jaar afscheid genomen had van de kerk van Den Helder. Maar zijn opvolger, ds. J.J. de Visser (1829-1919) uit Bodegraven, die op 5 oktober 1873 intrede deed, maakte de definitieve vereniging tijdens zijn ambtsperiode wel mee. Hij bleef ongeveer zes jaar in Den Helder: op 30 maart 1879 nam hij afscheid en vertrok naar de kerk van Amersfoort. Opnieuw was er slechts een korte vacante periode. Want al in juni 1879 kwam zijn opvolger in de persoon van ds. J.A. Klercq (1838-1911) van Zuid-Beijerland, die op 15 juni intrede deed.
– Ds. Felix was net als zijn ambtsvoorgangers ook in de omgeving van Den Helder actief. Zo had hij de leiding bij de ingebruikneming van de kerk in het nabijgelegen Schagerbrug, in april 1873, vlak voor zijn vertrek naar Groningen.
– Ds. De Visser kon in Amsterdam (waar hij stond van 1861 tot 1865) niet opschieten met zijn plaatselijke collega ds. A.S. Entingh (1820-1898). Dat leidde onder meer tot partijschappen en ruzies in de Amsterdamse kerkenraad. ‘Meerdere malen kwamen er vuisten en stokken aan te pas’. Ds. Entingh kreeg toen een beroep van Den Helder, en de Amsterdamse kerkenraad wilde toen ook van ds. De Visser af, die een beroep aannam naar Haarlemmermeer Oostzijde. Nadat hij daarna in Bodegraven gestaan had kwam hij dus in 1873 naar Den Helder.
– Ds. Klercq, die in juni 1879 in Den Helder kwam, “schitterde niet door kanselgaven, zijn prediking was zeer eenvoudig, maar in die prediking lag zijn hart. Hij was ernstig en getrouw in vermaning en vertroosting en blonk uit in woord en werk, door een glans van innige kinderlijke godzaligheid, die hem boven velen onderscheidde. Vooral van den pastoralen arbeid in het bezoeken van de huisgezinnen werd door hem veel werk gemaakt. Hij leefde voor zijn gemeente, als een vader voor zijn kinderen, en droeg haar belangen op het hart. Om zijn vriendelijk en open karakter werd hij om het zeerst door oud en jong bemind, en ook om zijns persoonswil met liefde gedragen”. Dat alles zal er de oorzaak van zijn geweest dat hij zestien jaar lang in Den Helder vertoefde en de gemeente tot rust bracht.
5. Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) (1887).
Het was niet alleen in de Christelijke Afgescheidene Gemeente af en toe hommeles. Ook in de plaatselijke hervormde gemeente bestond verdeeldheid. Landelijk was al vele jaren een strijd gaande over de toenemende vrijzinnigheid in de hervormde kerk en over de grote macht van de Algemeene Synode en haar Algemeene Synodale Commissie. Naar het oordeel van velen werd dat vooral veroorzaakt doordat de overheid (!) in 1816 een reorganisatie doorvoerde in de aloude ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’, voortgekomen uit de Hervorming in de zestiende eeuw. Daarbij was de Dordtse Kerkorde van 1618-1619 afgeschaft en daarvoor in de plaats het Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk aan de kerk opgedrongen. Na verloop van tijd werd de kerkelijke tucht steeds meer losgelaten en werd door velen nauwelijks vreemd opgekeken als de predikant op de kansel dingen verkondigde die met de gereformeerde leer in strijd waren. In Kootwijk was deze kerkstrijd (de Doleantie) weliswaar begonnen, maar de kerkelijke strijd in Amsterdam – onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920) c.s. – werd het bekendst. En ze speelde ook in Den Helder.
Een evangelisatievereniging.
Eerst even naar het begin: In Den Helder werd in 1856 een kring van ‘Vrienden ter verbreiding van de Waarheid’ opgericht, bestaande uit zes hervormde gemeenteleden. Ze spaarden geld voor het werk van rechtzinnige christelijke genootschappen en legden bezoeken af bij mensen die van God en de Bijbel vervreemd of er onbekend mee waren. Toen de Groninger J. Beyers de Jonghaar in Den Helder kwam wonen trad ook hij toe tot de kring. Ook in de Martinistad was hij op dat gebied werkzaam geweest. In Den Helder werd de evangelisatievereniging nu op 21 juni 1859 heropgericht onder de naam ‘Vereeniging tot Verbreiding der Waarheid’. De doelstelling werd als volgt geformuleerd: “Zij wenst krachtig in den Heere hare sterkte, als een levendig getuige te staan, tegenover een wereld die in het boze ligt, om op die akker des onkruids te arbeiden, door gebed en evangelisatie, oprichting eener christelijke Volksbibliotheek, zondagsscholen en zodanig werk, als waartoe de Heere der oogsten haar een deur zal openen”.
Er werden een bibliotheek en een jongelingsvereniging uit de grond gestampt, en beide kwamen tot bloei. Bovendien kwam er een zondagsschool terwijl de JV’ers een kinderbibliotheek opzetten. Verder werd begonnen met bijbellezingen waar ieder welkom was. Toch moesten de nu bijna dertig leden van de Vereeniging samen nog de verenigingskoers bepalen en dat verliep niet altijd makkelijk. De sfeer werd er door de onderlinge discussies niet beter op. De voorzitter gaf er in 1861 dan ook de brui aan en sloot zich aan bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente. Maar het werk werd tussen de discussies door voortgezet en in mei 1864 kreeg de Vereniging een gebouwtje aan de Palmstraat. Zij kunnen worden beschouwd als de wegbereiders van de Doleantie in Den Helder: “Ze hebben jarenlang aan het herstel van de hervormde kerk gewerkt”.
In Den Helder was de hervormde Confessionele Vereeniging actief. Een belangrijke figuur was ds. A. van Schelven (1814-1900), reizend predikant van die vereniging. Toen het plaatselijke verenigingsbestuur begon te denken over het deelnemen aan de Doleantie werd hun de toegang tot het lokaaltje aan de Palmstraat ontzegd. De meeste leden van de Helderse Confessionele Verenging gingen trouwens niet met het verenigingsbestuur mee, dat wel voor de Doleantie voelde. Daarom ontbond het bestuur de vereniging en richtte een nieuwe op die ‘Gereformeerde Broederkring’ genoemd werd. Zij wilde de leden van de hervormde gemeente ervan overtuigen dat het blijven in die kerk in strijd was met de bijbel. Ze liet ook predikanten komen om in openbare bijbellezingen daarvoor te werken.
Dat gebeurde – met instemming van de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Gemeente – in de christelijke Bewaarschool aan de Hoogstraat. Daar preekten onder meer ds. A. van Schelven, dr. Ph.J. Hoedemaker (1839-1910), ds. Baert de La Faille en ds. P. Wagemaker (1824-1906). Omdat de Bewaarschool echter ook door kinderen van hervormde ouders werd bezocht, vond de christelijke gereformeerde kerkenraad het – om de vrede op de school te bewaren – niet goed dat daar over de kerkelijke strijd in de hervormde kerk gesproken en gepreekt werd. Vandaar dat de Gereformeerde Broederkring in het vervolg de vergaderingen hield in de concertzaal Musis Sacrum in de Koningstraat en daarna in het gymnastieklokaal aan de Weezenstraat.
‘De reformatie der kerk ter hand nemen…’
Het was het doel van de Broederkring om mee te werken aan ‘het ter hand nemen van de Reformatie der hervormde kerk’, zoals dat heette. Enkele leden bezochten het belangrijke Gereformeerd Kerkelijk Congres, dat op 11 tot en met 14 januari 1887 in Amsterdam gehouden werd, een maand nadat in Amsterdam de bom gebarsten was en een groot deel van de kerkenraad door de kerkelijke besturen was afgezet vanwege ongehoorzaamheid aan het kerkelijke wetten. De afgezette kerkenraadsleden stichtten onder leiding van dr. Kuyper de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende). Ze organiseerden vervolgens ook het Gereformeerd Kerkelijk Congres met de bedoeling door middel daarvan de ‘reformatie der kerk’ in heel het land te doen plaatsvinden. Mondelinge en schriftelijke adviezen werden gegeven om een en ander plaatselijk in goede banen te leiden. Daartoe werd op het Congres bijvoorbeeld een aantal modellenboekjes uitgedeeld met voorbeelden van ‘alle formulieren en brieven die te schrijven zouden zijn’ om de Doleantie in de dorpen en de steden te doen plaatsvinden.
De mannen van de Gereformeerde Broederkring richtten vervolgens in juli 1887 een schrijven aan de hervormde kerkenraad met het verzoek “de reformatie der kerk ter hand te nemen, het juk der synodale hiërarchie af te werpen en wederom kracht en geldigheid te verlenen aan de aloude Dordtse Kerkorde van 1618-1619”. De kerkenraad ging op het verzoek niet in. Vandaar dat men op 6 september 1887 door middel van een advertentie in een plaatselijke krant de leden van de hervormde gemeente opriep op 8 september in de Bewaarschool aan de Weezenstraat te komen om daar samen te besluiten tot de reformatie der kerk. Tweeëntwintig hervormde gemeenteleden gaven daaraan gehoor om de reformatie der kerk ter hand te nemen ‘krachtens het ambt der gelovigen’, nu de kerkenraad ervan afzag.
Ds. P. van Son (1838-1919) te Amsterdam – van hem is geen foto bekend – had de leiding van de bijeenkomst, die op 8 september gehouden werd. Vervolgens werden de ambtsdragers gekozen. Het waren de ouderlingen H.W. van Marle, P. Graaff en P. Reyling, en de diakenen J. Schager en J. Bakker. Ook werden bestuursleden gekozen voor de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’. Deze vereniging werd opgericht op aanraden van het Gereformeerd Kerkelijk Congres. De reden was dat een Dolerende Kerk volgens de toen geldende wettelijke regels geen rechtspersoonlijkheid kon verkrijgen. Een vereniging ‘De Kerkelijke Kas’ echter wel. Deze zou dan namens en onder verantwoordelijkheid aan de kerkenraad in rechte kunnen optreden.
Geïnstitueerd (1887).
Er werden bij ds. Van Son de weken daarna geen bezwaren ingediend tegen de verkozenen, zodat de predikant op zondag 25 september 1887 opnieuw vanuit Amsterdam naar Den Helder toog om de ouderlingen en diakenen in het ambt te bevestigen. Daarmee werd de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Den Helder officieel geïnstitueerd. Tegelijk werden die avond acht kinderen van gemeenteleden gedoopt. ’s Avonds werd de eerste kerkenraadsvergadering gehouden, ook onder leiding van ds. Van Son. Daar werd besloten voor Den Helder het juk der synodale hiërarchie af te werpen en opnieuw kracht en geldigheid te verlenen aan de Dordtse Kerkorde van 1618-1619. Daarvan werd mededeling gedaan aan Z.M. de Koning, aan de Burgemeester van Den Helder en aan de kerkvoogdij van de hervormde gemeente.
Het kerkelijk leven gaat van start.
In het gymlokaal in de Weezenstraat werden de eerste kerkdiensten gehouden. Maar ook verder moesten talloze zaken geregeld worden. Evangelist G.W. Akkerhuis uit Anna Paulowna ging de catechisaties verzorgen, waarvoor hij lopend vanuit Anna Paulowna naar Den Helder kwam. Ook werden een zondagsschool en een Jongelingsvereeniging opgericht evenals een Meisjesvereeniging. De laatstgenoemde vereniging werd ‘Dorcas’ gedoopt, waar de meisjes (zoals in vele Gereformeerde Kerken gebeurde) zich vooral bezighielden met het vervaardigen van kleding, die op gezette tijden werden uitgedeeld aan de behoeftigen. Ook werd een bibliotheek met christelijke boeken ingesteld.
Verder wilde men een predikant beroepen, al bestond de gemeente niet uit ‘vele rijken en edelen’. Een rondgang door de gemeente leverde bijna fl. 560 op. Een predikant kon daardoor worden beroepen. Maar er moest ook een orgel komen. Br. Reyling kocht het in oktober 1887, ds. Van Son speelde erop, en… goedgekeurd! Het instrument werd boven de deur van het gymlokaal geplaatst.
Een eigen predikant (1888).
Natuurlijk wilde men graag zoveel mogelijk ‘echte predikanten’ in de kerkdiensten laten voorgaan, maar de spoeling was daarvoor te dun zodat ook evangelisten werden uitgenodigd ‘een stichtelijk woord te spreken’. Voor het eerst op 18 december 1887 wordt het avondmaal gevierd, dat bediend werd door consulent ds. Van Son. Behalve enkele predikanten en de evangelisten vroeg de kerkenraad ook aan studenten van de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam te komen preken (de VU was in 1880 door dr. A. Kuyper c.s. gesticht). Ondertussen werden beroepen uitgebracht, waarmee men aanvankelijk echter geen succes had. Maar VU-kandidaat W. den Hengst (1859-1927) nam het op hem uitgebrachte beroep aan, en deed op 2 september 1888 intrede in de Dolerende Kerk van Den Helder.
Een nieuwe kerk (1889).
De gymzaal werd te klein en was eigenlijk ook nauwelijks geschikt voor het houden van kerkdiensten, zodat de kerkenraad geen moeite had te besluiten een kerk te gaan bouwen. Voor fl. 2.000 werd een stuk grond gekocht op de hoek van de Spoorstraat met de Gravenstraat. In verband met de moeilijke financiële situatie van de kleine kerk vroeg men daarvoor steun aan de zusterkerken in het land. Alleen vanuit het Groningse Spijk kwam enige hulp, maar verder kwam er niets binnen, tot grote teleurstelling van de kerkenraad.
Maar men zette door en architect D.J. van Wijngaarden kreeg opdracht een bouwplan te maken voor een kerk met 400 zitplaatsen en met één galerij, voor de prijs van ongeveer fl. 8.500. Ook moesten bij de kerk een pastorie en een kosterswoning gebouwd worden. Aan ds. Den Hengst viel de eer te beurt om op 4 april 1889 voor deze ‘Zuiderkerk’ de eerste steen te leggen. De bouw verliep voorspoedig en zo kon het bedehuis op 1 september onder leiding van de predikant in gebruik genomen worden. Opmerkelijk was het besluit van de kerkenraad de zitplaatsen in de kerk niet te verhuren, maar vrij te laten, en er bij de leden op aan te dringen in plaats daarvan een vaste kerkelijke bijdrage te betalen. Trouwens: men kon wel een vaste plaats krijgen, die door loting zou worden aangewezen. Maar er hoefde niet voor te worden betaald.
In 1912 werd de Zuiderkerk uitgebreid van 400 naar 1.000 zitplaatsen. De naam Zuiderkerk werd toen gewijzigd in Bethel, waaraan de gedenksteen in de vergrote kerk herinnerde.
6. De Gereformeerde Kerk te Den Helder (1892).
Het initiatief om tot plaatselijke vereniging van de Christelijke Gereformeerde Gemeente en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te komen, ging al in november 1887 uit van de Dolerende kerkenraad. Deze schreef een brief aan de christelijke gereformeerde kerkenraad waarin men uitdrukking gaf aan de wens om zo spoedig mogelijk te verenigen. De christelijke gereformeerde kerkenraad antwoordde daarop positief en deelde mee het verzoek ter sprake te zullen brengen op de classis van augustus 1888. Ook de contacten tussen beide predikanten, ds. Klercq en ds. Den Hengst had een positieve invloed op de wederzijdse bereidheid tot vereniging over te gaan. Maar om de predikanten meteen al in elkaars kerken te laten preken, was vooral voor de Dolerenden een stap te snel.
Toen de christelijke gereformeerde kerkenraad zijn gemeenteleden over de onderhandelingen informeerde bleek, dat zij in meerderheid tegen ineensmelting waren! Beide kerkenraden waren zeer teleurgesteld. Pas in oktober 1888 was er weer contact. Maar nu niet door de kerkenraden, maar door de Dolerende broeders Reyling en J. Bakker en de christelijke gereformeerde predikant ds. Klercq en Jan Bakker. Door uitlatingen van Jan Bakker liep het overleg op een mislukking uit. Deze beschuldigde de Dolerende broeders er namelijk onder meer van dat zij ‘weggelopen leden van de Evangelisatievereniging’ waren, waarvan hij lid was. Er werd ijlings overleg georganiseerd waar ds. Klercq schuld bekende en meteen werden de Dolerenden voor een vergadering uitgenodigd. Daar werd de eerste stap gezet naar samenwerking: beide predikanten zouden voorgaan in elkaars ‘weekdiensten’ (dat waren kerkdiensten die door-de-week gehouden werden) – voorgaan in elkaars zondagse diensten was nog steeds een stap te ver.
De Gereformeerde Kerk te Den Helder een feit (1892).
Op 17 juni 1892 was in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk een gezamenlijke synodevergadering gehouden van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken en de Christelijke Gereformeerde Kerk. Onderhandelingen in de voorgaande maanden hadden tot resultaat gehad dat men daar de Acte van Ineensmelting kon tekenen. Dr. A. Kuyper en de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896) reikten elkaar daar de broederhand; Kuyper als roerganger van de Dolerenden en ds. Van Velzen als de enig overgebleven Afgescheiden predikanten van het eerste uur. De naam van de verenigde kerk zou zijn: De Gereformeerde Kerken in Nederland. Als in bepaalde steden en dorpen nog niet direct kon worden overgegaan tot plaatselijke vereniging, zouden beide kerken desondanks ‘Gereformeerde Kerk‘ genoemd worden, maar de oudste van de (meestal) twee kerken (vaak was dat de Christelijke Gereformeerde Gemeente) zou ter onderscheiding van de andere een ‘A’ achter de kerknaam toevoegen en de jongste (meestal de Dolerende Kerk) een ‘B’.
Nu was men ook in Den Helder bijna zover om plaatselijk tot vereniging over te gaan. Op 21 juni 1892 werd in Den Helder de ‘Acte van voorloopige ineensmelting der beide Gereformeerde kerkformaties te Helder (A en B) door beide kerkenraden met algemene stemmen aanvaard. De definitieve versie volgde op 7 oktober, waarna de gemeenten zich erover uitspraken. Dat gebeurde onder leiding van de beide predikanten op 30 oktober 1892. Ds. Klercq opende de vergadering van de christelijke gereformeerde gemeente met een preek naar aanleiding van psalm 118 vers 27, zette alle ins en outs van de Acte van Ineensmelting uiteen, waarna ook de gemeenteleden ermee akkoord gingen. Met psalm 72 vers 11 kon de vergadering gesloten worden.
Ook de Dolerende gemeenteleden kwamen die dag bijeen om over de Acte te oordelen. Daar waren evenmin bezwaren. Ds. Klercq kwam op de Dolerende vergadering meedelen dat ook de christelijke gereformeerde broeders ermee hadden ingestemd, waarna men gezamenlijk psalm 138 vers 3 aanhief. De Gereformeerde Kerk te Den Helder was toen een feit.
Dat wilde overigens niet zeggen dat er intern onder de leden niets broeide. De beide ‘bloedgroepen’ waren niet zomaar verdwenen. Zodra bijvoorbeeld weer een predikant beroepen moest worden, kon men het soms lang oneens zijn over de vraag of een dominee van de ‘A-richting’ of van de ‘B-richting’ moest zijn.
Een ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente (1902).
Toch besloten sommige leden van de vroegere Christelijke Gereformeerde Gemeente na verloop van tijd hun oude gemeente ‘voort te zetten, om te blijven wat wij waren’, net als eerder of later elders in het land. Daartoe kwamen op zondagmorgen 9 febr. 1902 acht gemeenteleden in de binnenstad van Den Helder bij elkaar, net als ’s avonds, toen er veertien aanwezigen waren. Zij hielden daar een ‘stichtelijke samenkomst’, omdat ze moeite hadden met de ontwikkelingen in de Gereformeerde Kerk van Den Helder en terugverlangden naar de tijd vóór 1892, toen hun Christelijke Gereformeerde Gemeente samenging met de Nederduitsche Gereformeerde Kerk. Besloten werd ook in het vervolg aparte diensten te beleggen en een eigen ‘Gemeente op Chr. Geref. Grondslag’ te vormen, zoals die vóór 1892 had bestaan.
Nog geen jaar na de eerste samenkomst werden ambtsdragers bevestigd van het ‘station’ Den Helder, dat ressorteerde onder de Christelijke Gereformeerde Kerk van Broek op Langedijk. Vijf jaar later werd te Den Helder onder leiding van ds. G. Oosterhuis uit Broek op Langedijk een gemeente geïnstitueerd. Dat was op op 3 december 1907.
Ondanks deze betreurenswaardige gebeurtenissen kon men toch spreken van groei en bloei van de Gereformeerde Kerk te Den Helder.
Ledentallen van De Gereformeerde Kerk te Den Helder.
Bronnen onder meer:
J.T. Bremer, Molest van Afgescheidenen in Den Helder. In: De Hoeksteen, Tijdschrift voor Vaderlandse Kerkgeschiedenis, Berkel en Rodenrijs, december 2001
Gemeenten en Predikanten van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1982
Jaarboeken ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.
N.N., Ter herinnering aan de viering van het Vijftigjarig Bestaan der Chr. Geref. Kerk te Den Helder op 3 en 4 juni 1890. Den Helder, 1890
F. Tollenaar, Een eeuw kerkelijk leven van de Gereformeerde Kerk te Den Helder. 1840-1940. Den Helder, 1940
J. Grin, Gereformeerde Kerk Den Helder. 1840-1890. Den Helder, 1990
H. van der Weyde en H.W. van Egmond, Anderhalve eeuw Gereformeerde Kerk Den Helder. Afscheiding, Doleantie, Vrijmaking. 1840-1990. Den Helder, 1990
© 2020. GereformeerdeKerken.info