Het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Den Helder (1)

De Gereformeerde Kerk te Den Helder ontstond op 1 december 1892 door de vereniging van de plaatselijke Christelijke Gereformeerde Gemeente met de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende).

Kaart: Google.

Kort overzicht van de Afscheiding in Den Helder.

De werkelijkheid was iets ingewikkelder. Op 3 juni 1840 werd in Den Helder namelijk de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis geïnstitueerd, maar bijna dertien jaar later, per 14 april 1853, verliet die gemeente dat kerkverband en sloot zich aan bij de hoofdstroom uit de Afscheiding van 1834, de Christelijke Afgescheidene Kerk. Wéér ongeveer dertien jaar later, in 1866, ontstond in Den Helder opnieuw een Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis. En zie, in juni 1869 verenigden deze twee gemeenten zich desondanks  – in navolging van de landelijke kerkenfusie – tot de Christelijke Gereformeerde Kerk.

1. De Gereformeerde Gemeente onder ‘t Kruis (1840).

De eerste uitgave van het Algemeen Reglement van 1816.

Ook in Den Helder bestond al jaren lang ontevredenheid over de vrijzinnige prediking in de plaatselijke hervormde gemeente. In 1816, toen de overheid een reorganisatie van de kerk doorvoerde, werd de Dordtse Kerkorde 1618-1619  afgeschaft en daarvoor in de plaats gesteld het ‘Algemeen Reglement voor het bestuur van de hervormde kerk’, want dát werd de nieuwe naam van de aloude kerk der hervorming, die altijd ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ geheten had. De invoering van het Algemeen Reglement had tot gevolg dat  de vrijzinnigheid hoe langer hoe meer in de kerk doordrong, waartegen na verloop van tijd nauwelijks of niet opgetreden werd. Ook werd door het Algemeen Reglement de macht bij de Algemeene Synode en haar Algemeene Synodale Commissie gelegd, waardoor de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten sterk beknot werd.

Ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland.

In diezelfde tijd werden in Den Helder huissamenkomsten gehouden, conventikels, waar mensen die de gereformeerde geloofswaarheden wilden handhaven bijeenkwamen, samen de bijbel lazen, psalmen zongen en elkaar bevroegen over het geloofsleven. En toen op 14 oktober 1834 in Ulrum de Afscheiding van de Hervormde Kerk een feit werd door het optreden van ds. H. de Cock (1801-1842), werd ook in Den Helder de groep gereformeerden langzaam maar zeker groter.

Oefenaar/dominee W.C. Wüst (van 1840 tot 1846).

Oefenaar W.C. Wüst (1807-1886) kwam op 11 april 1840 naar Den Helder en ging daar voor het eerst in een huissamenkomst voor (hij behoorde tot de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis; dit kleine kerkgenootschap had zich in en na 1838 afgesplitst van de hoofdstroom van de Afscheiding, de Christelijke Afgescheidene Kerk).

De huissamenkomst in Den Helder werd aanvankelijk gehouden  in de woning van een van de conventikelgangers. “De vervolging waaraan men blootstond en de vijandschap waren zoo groot, dat er onder de vreeselijkste vloeken en het werpen van slijk, zulk een aanval op het gebouw gedaan werd, dat geen ruit heel bleef”, schreef Wüst later over deze samenkomst. De bijeengekomen conventikelgangers hieven toen psalm 74 de verzen 4, 21 en 27 aan.

De gemeente geïnstitueerd (3 juni 1840).

Ds. W.C. Wüst (1807-1886).

Op 3 juni 1840 werd door oefenaar  Wüst in Den Helder de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis gesticht, zo wordt algemeen aangenomen. Dit gebeurde ’s avonds, in de stal van weduwe Lobé achter haar huis aan de Zeedijk nr. 84. Oefenaar Wüst hield een preek en las een deel van de belijdenisgeschriften voor. Samen verklaarde men zich vervolgens  ‘te verbinden onder het jok Christo‘.  Daarna vroeg  oefenaar Wüst de aanwezigen stuk voor stuk of men het eens was met de stichting van de gemeente op grond van de belijdenisgeschriften. Daar stemde ieder mee in, op één na.

Wüst was toen dus nog oefenaar, maar werd op 13 december dat jaar als predikant bevestigd. Op diezelfde dag bevestigde hij  vervolgens de ambtsdragers: de ouderlingen J.C. Scheffer, J. Bruin en A. Jongkees, en de diakenen F. Rijlaarsdam en W.C. Henkes. Tot kerkmeester werd benoemd J. Berg en als koster werd P. Zwart aangesteld. Eigenlijk was 13 december 1840 dus de institueringsdatum, omdat toen de kerkenraad in het ambt bevestigd werd.

Ouderling J. Bruin (foto: ‘Een eeuw kerkelijk leven’).

Voorganger Wüst moest die avond met stemverheffing spreken, want buiten was weer veel rumoer ontstaan door tegenstanders, die inmiddels alle ruiten van de woning aan de Zeedijk hadden ingegooid. Over de gebeurtenissen sinds die tijd weten we behoorlijk veel, want  het toenmalige gemeentelid  J.A. Klaassen heeft van alles op papier gezet.

Ouderling J.A. Klaassen (foto: ‘Een eeuw kerkelijk leven’).

Vervolgingen.

Burgemeester Jan in ’t Veld (1791-1850) was hervormd en als zodanig fel gekant tegen de Afgescheiden woelingen in zijn stad. Hij vond het vreselijk dat zich steeds meer mensen van de hervormde kerk afscheidden. Als het op bescherming van zijn Afgescheiden ‘onderdanen’ aankwam liet hij verstek gaan. Zo kon ‘het gemeen’ op straat doen wat het wilde als een samenkomst van Kruisgezinden – door hen ‘zwavelstokken’ genoemd – ontdekt werd. Zo gebeurde het op 7 september 1840 dat een grote menigte, in optocht naderend en  gewapend met een zware ladder, de avondkerkdienst verstoorde. Daarvoor gebruikten zij de ladder als stormram en terwijl het volk menigmaal ‘hoera’ riep, werd daarmee zo hard op de deur van de schuur geramd dat hij aan splinters vloog en op de preekstoel terecht kwam, die daardoor omviel. Er ontstond onder de vrouwen een ontzettend gegil en gekerm, maar ze bleven gelukkig ongedeerd.

Burgemeester Jan in ’t Velt (1791-1850).

Ds. Wüst spreekt de rustverstoorders toe.

Ds. Wüst bleef echter kalm en bedaard, met de handen op de bijbel, en sprak tot de mannen die de ladder in handen hadden: ‘Mannen, veroorloof mij tot u te spreken en laat mijne woorden tot uwe ooren ingaan – wat is de oorzaak van uw boos bedrijf? Waarom wilt gij stille en rustige burgers alzoo ten bloede toe vervolgen? Wij zijn niemand tot overlast, maar wij wenschen God te dienen naar de uitspraak van Zijn Woord. Waarom laat gij ons niet met rust, zooals de andere gezindten? Wat hier geleerd wordt is niet iets nieuws, het is dezelfde gereformeerde leer die voor 50 à 60 jaren nog in uw kerkgebouwen werd verkondigd. Daarom, mannen, bekeert u van uw boos bedrijf en denkt er aan: wij zullen allen eenmaal rekenschap moeten afleggen voor den rechterstoel van Christus, naar hetgeen wij gedaan hebben.”

Deze woorden leken indruk te maken; de aanvoerders bedachten zich en staakten hun vijandelijkheden en maakten aanstalten om te vertrekken. De predikant sprak toen zijn gemeente toe met de woorden: ‘Arme hoop, weerloze kudde, vreest niet; die voor ons zijn, zijn meerder dan die tegen ons zijn – komt, laat ons zingen psalm 68 vers 1‘.

Ds. Wüst aangevallen.

Inmiddels was voorganger Wüst, zoals opgemerkt, op 13 december 1840 als predikant van de Helderse Kruisgemeente bevestigd. Dat gebeurde door ds. A. Flier (1781-1857) van Woerden (van hem is  geen foto bekend).

Oud dorpsgezicht van West-Graftdijk.

Ds. Wüst werd ook zelf verscheidene malen lastig gevallen en zelfs  gemolesteerd. Eind 1841 was hij uitgenodigd om in West-Graftdijk  tussen Alkmaar en Purmerend te komen preken. De plaatselijke hervormde predikant was daarvan op de hoogte en “naar algemeen verteld werd had hij eenige mannen omgekocht met jenever” om die Afgescheiden dominee uit Den Helder mores te leren en de vergaderde gemeente uit elkaar te drijven. Terwijl zij bijeen waren kwamen dezen de woning binnen en liepen naar de tafel waarachter de predikant zijn preek hield. Ze zeiden: ‘Eruit’, en “grepen hem met kracht aan, sleurden hem door de vergadering heen naar buiten, waar hij onder vreeselijke vuistslagen het bewustzijn verliest; men sleepte hem tot op het jaagpad langs het Noord-Hollands Kanaal en na hem nog eenige trappen met de hakken op het aangezicht gegeven te hebben, laat men hem voor dood aan den weg liggen”.

Hoe lang hij daar gelegen had wist hij niet, maar toen de predikant bij kwam besloot hij naar Alkmaar te vluchten, maar kon zich door zijn pijn zo moeilijk voortbewegen dat hij pas ’s nachts om 2 uur bij de gesloten stadspoort aankwam. Poortwachter Basie kende de predikant echter – hij had hem wel eens horen preken – opende de poort en bracht hem naar zijn eigen woning. Toen hij daar enkele dagen had doorgebracht en zijn kleren gerepareerd waren, vertrok hij weer naar Den Helder.

De Schermerpoort te Alkmaar.

Toen hij daar weer voor het eerst voorging in de kerkstal “weende de gansche gemeente bij het zien van het zwarte, gezwollen aangezicht, doch hij zei: ‘Ik verblijd mij om de Naam van Christus smaadheid geleden te hebben”. Ondanks dat zijn gemeenteleden erop aandrongen  wilde hij de schuldigen niet straffen. Maar, vertelde men later, ‘één der aanvallers werd met blindheid geslagen, een ander werd zo gekweld door zijn geweten dat hij door zich te verdrinken een einde aan zijn leven maakte. Een derde bezwoer dat hij zich nooit meer aan dergelijke misdaden zou overgeven en de vierde, de plaatselijke predikant, “gaf zich zoodanig over aan het gebruik van sterken drank, dat hij na eenigen tijd werd afgezet”.

Geen vrijheid gevraagd.

Inmiddels was koning Willem II op 7 oktober 1840 aan de regering gekomen, die met zijn Koninklijk Besluit van 9 januari 1841 de vervolgingen tegen de Afgescheidenen onder voorwaarden wilde beëindigen. De reden was, dat de koning ‘de klagten over de toepassing van het [strenge] Koninklijk Besluit van den 5den Julij 1836 wilde doen ophouden’.

De gemeente moest, om erkend te worden, de reglementen van de kerkelijke organisatie opsturen  naar Den Haag, samen met een verklaring van de Burgemeester waarin aangegeven werd dat het kerkgebouw, ‘voor wat de ligging aangaat’, geschikt was tot uitoefening van de openbare eredienst. Ook moest men verklaren dat men geen aanspraak zou maken op gelden uit  ’s Lands Kassen ‘voor de verzorging hunner behoeftigen’ en evenmin op de bezittingen etc. van de Nederlandse Hervormde Kerk. Verder moesten ze beloven de wetten van de Staat te gehoorzamen.  Ook moest – getuige het bij het Koninklijk Besluit  behorende toestemmingsformulier – afstand gedaan worden van de naam ‘gereformeerd’,  ten einde erkend te worden als ‘eene Christelijke Afgescheidene Gemeente‘. Maar men zou dan niet meer uiteengejaagd worden als men met meer dan twintig personen zou samenkomen.

Op 1 maart 1841 besloot de kerkenraad, de manslidmaten gehoord, vrijheid van godsdienstoefening aan te vragen en het betreffende verzoekschrift door de notaris te laten opmaken. Maar toen men in het notariskantoor de voorlezing van de acte hoorde en nog eens in zich opnam, stond ds. Wüst plotseling op en verklaarde op deze manier geen vrijheid te willen vragen. De gemeenteleden stonden achter hem. Geen sprake van om de naam ‘gereformeerd’ prijs te geven!

Ds. W.C. Wüst (1807-1886).

Ondertussen was de officier van Justitie te Alkmaar enkele dagen vóórdat het Koninklijk Besluit op 9 januari 1841 zou ingaan, al druk bezig maatregelen te treffen om de Afgescheidenen te Den Helder ‘met de sterke arm’ uit elkaar te jagen (dat was maanden voordat de Kruisgemeente van plan was vrijheid te vragen, maar het niet deed – op 1  maart).

Het verslag van de Officier van Justitie werd ook door de koning gelezen, die direct de Minister opdracht gaf de maatregelen van de Officier af te blazen. En hij wilde het besluit van de Officier hoogstpersoonlijk zwart op wit op papier zien. Bovendien gaf hij opdracht de Afgescheidenen te Den Helder alsnog te erkennen, ongevraagd.  Mogelijk had het rekest, dat de gemeenteleden hem op de avond van de instituering in 1840 hadden toegezonden, indruk op hem gemaakt. Hoe dan ook, ook de opgelegde boetes werden in 1842 kwijtgescholden. En de gemeente mocht rekenen op de bescherming door de overheid. En ze was nog steeds een gereformeerde gemeente.

Ondertussen reisde ds. Wüst op zaterdag nogal eens naar elders om er op zondag te preken, maar de kerkenraad wilde hem ook geregeld in Den Helder houden, omdat er altijd velen naar zijn diensten kwamen.  In 1844 was hij zes weken lang in Linschoten (bij Woerden), waar dominee Wüst en ouderling Scheffer tijdens de Algemeene Vergadering van de Kruiskerken een verklaring tekenden nu ook officieel te behoren tot het landelijk kerkverband van de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. De kerkenraad in Den Helder was blij dat oefenaar J. Juch (1819-1883) tijdens de noodzakelijke afwezigheid van ds. Wüst diens werk in de gemeente overnam. Tot hij in 1851 predikant werd in Oosterend op Texel.

Oefenaar/ds. J. Juch (1819-1883).

Tijdens de Algemene Vergadering van 1845 kreeg ds. Wüst het echter zwaar te verduren: men twijfelde aan zijn rechtzinnigheid. Urenlang verhoorde men hem over de gereformeerde leer, maar uiteindelijk bleef zijn rechtzinnigheid overeind, maar moest hij zich in het vervolg duidelijker uitdrukken, zodat er geen misverstanden konden ontstaan.

Ds. Wüst nam op 1 maart 1846 afscheid van de Kruisgemeente van Den Helder. Hij vertrok toen als predikant naar Giessendam-Neder-Hardinxveld. Daar bleef hij ongeveer twee jaar, want in 1848 emigreerde hij naar Amerika, ging ds. H.P. Scholte (1805-1868)  achterna, die het jaar daarvoor naar Amerika vertrokken was. Wüst werd predikant bij de Reformed Church in America. Hij overleed daar in 1886.

Ds. Wüst schreef na veertig jaar predikant te zijn geweest zijn memoires.

Ds. W.H. van Leeuwen (van 1846 tot 1858).

Op 29 november 1846 deed de tweede predikant intrede. Het was ds. W.H. van Leeuwen (1807-1882) uit Woerden en Linschoten. In die tijd werd in de Kruisgemeenten vaak strijd gevoerd ‘over derderangs twistpunten’, wat de eenheid in het kerkverband zeer hinderde. Ook de kerkenraad in Den Helder zag dat en keurde dat af.  Er waren zelfs aspirant-ouderlingen die alleen in het ambt bevestigd wilden worden als de kerkenraad ging toewerken naar de eenwording met de Christelijke Afgescheidene Kerk!

Ds. W.H. van Leeuwen (1807-1882).

Verder als Christelijke Afgescheidene Gemeente (1853).

Ook ds. Van Leeuwen liet zich als scriba van verscheidene Algemene Vergaderingen van de Kruiskerken kennen als voorstander van hereniging met het kerkverband dat men als Kruisgemeenten in en na 1838 verlaten had, de Christelijke Afgescheidene Kerk. Zo kwam het dat de kerkenraad van de Kruisgemeente van Den Helder in 1853 de Christelijke Afgescheidene predikant ds. Th. Uitterdijk (1806-1874) van Alkmaar uitnodigde, om te spreken over toenadering tot de Christelijke Afgescheidene Kerk. De besprekingen leidden er toe dat de kerkenraad besloot zich niet langer te willen rekenen tot de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, maar zich wilde aansluiten bij de Christelijke Afgescheidene Kerk. Dat kerkverband bepaalde echter dat ds. Van Leeuwen dan wel opnieuw in het ambt bevestigd moest worden – men twijfelde aan de  geldigheid van zijn eerdere bevestiging. Daartegen maakte deze natuurlijk bezwaar, maar uiteindelijk gaf hij zich gewonnen en liet toe dat die weg bewandeld werd.

Ds. T.F. de Haan (1791-1868) bevestigde ds. Van Leeuwen (opnieuw) in het ambt.

Op de provinciale vergadering van de Christelijke Afgescheidene Kerk,  waar ds. Van Leeuwen en ouderling Scheffer vertegenwoordigd waren, werd met meerderheid van stemmen bepaald dat niet alleen de predikant, maar ook de kerkenraad van Den Helder opnieuw in het ambt bevestigd moest worden. In mei 1853 werd dat besluit uitgevoerd  door ds. T.F. de Haan (17912-1868) uit Groningen, samen met ds. Uitterdijk. Ds. De Haan bevestigde ds. Van Leeuwen in het ambt, en ds. Uitterdijk de kerkenraadsleden.

Ds. T.H. Uitterdijk (1806-1874) van Alkmaar bevestigde de kerkenraad van Den Helder (opnieuw) in het ambt.

De gemeente komt tot bloei en bouwt een eigen kerk.

Sindsdien kwam de gemeente tot grote bloei. Het ledental vermeerderde gedurende enkele jaren bijna wekelijks Eind juli 1855 waren er bijna 300 zielen. Er kwam ook financiële ruimte  voor de bouw van een kerk.

De ‘kerkstal’ zoals deze er op 2 maart 1863 uit zag.

Sinds 1840 had de gemeente op verschillende plaatsen gekerkt. Soms in de woning van P. Jongkees of  in de stal van de weduwe Lobé aan de Zeedijk, en soms bij ds. Wüst aan huis. De stal van weduwe Lobé werd echter beschouwd als ‘de kerk’, achter de woning aan de Zeedijk 84. Op zondag deelden de gemeenteleden die ruimte met het vee. Ds. Wüst stond dan achter zijn ‘lessenaartje op de kale aarde te preken en het volk op ruwe planken naast de koeien in de stal’. Ondanks de ongemakkelijke zitplaatsen breidde het aantal hoorders zich uit, zodat al gauw de hele stal gehuurd moest worden. Er werd zelfs een woning in gemaakt voor de predikant en zijn echtgenote.  In 1844 werd  bovendien een orgel aangeschaft en vijf jaar later werd  de kerkstal voor fl. 2.000 door de gemeente gekocht. Zo kerkte de gemeente van Den Helder tot 1862.

Ds. Van Leeuwen vertrok in 1858 naar de kerk van Werkendam en in 1863 emigreerde hij naar Amerika, waar hij predikant werd bij de True Dutch Reformed Church in America.

Ds. H. op ’t Holt (van 1861 tot 1864) en een nieuwe kerk (1862).

Ds. Douwe J. van der Werp (1811-1876).

Na het vertrek van ds. Van Leeuwen in 1858 bleef de kerk slechts drie maanden vacant, want op 27 maart 1859 deed ds. D.J. van der Werp (1811-1876) van Broek op Langedijk intrede in de kerkstal van Den Helder. Maar hij vertrok al vrij snel weer en nam op 24 mei 1861 afscheid vanwege zijn vertrek naar de kerk van het Friese  Burum. Hij had het Den Helder gehad, omdat de gang van zaken rond de christelijke school – waarover straks meer – zijn ambtelijke leven vergalde.

Ds. H. op ’t Holt (1830-1890).

Na hem kwam ds. H. op ’t Holt (1830-1890) naar Den Helder, die er ongeveer drie jaar stond, maar wel in een belangrijke periode: de sluiting van de christelijke school en de kerkbouw!

Onder zijn leiding werd namelijk allereerst besloten dat kerkbouw als nummer 1 op de agenda van de kerkenraad zou komen. De schuurkerk werd afgebroken en op dezelfde plaats, aan de Kanaalweg, werd in 1862 de nieuwe kerk gebouwd, die de naam Bethelkerk kreeg. Het zoontje van de predikant (Abel ) legde de eerste steen (er achter werd een gedenkrol ingemetseld). Deze kerk bleef tot 1913 in gebruik.

De voorgevel van de oude Bethelkerk aan de Kanaalweg, die in 1862 in gebruik genomen werd.

Eventjes een christelijke school (1858-1862).

Maar ook de lijdensweg rond de christelijke school werd door hem afgesloten.  De inmiddels vertrokken ds. Van Leeuwen had – voordat hij predikant werd – voor onderwijzer gestudeerd en had ook voor de klas gestaan, was zelfs per 23 augustus 1841 het eerste hoofd geweest van de diakonieschool te Amsterdam. Toch wilde hij eigenlijk liever predikant worden (bij de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis), en was  als zodanig naar Den Helder gekomen waar hij, niet zo verwonderlijk, het initiatief nam om een christelijke school op te richten. In 1850 ondernam de kerkenraad van de Helderse Kruisgemeente de eerste stappen daartoe, want de nieuwe Grondwet van 1848 bepaalde dat ‘het onderwijs vrij’ was. Toen na allerlei obstakels in 1857 daadwerkelijk aan B en W toestemming tot schoolstichting gevraagd werd, kreeg men echter te horen dat alleen door de overheid erkende kerkelijke gemeenten toegestaan werd een christelijke school te beginnen.

Dat hield dus in dat – als men inderdaad een school wilde – men erkenning bij de overheid moest aanvragen (waar de Kruisgemeenten altijd tegen geweest waren) en men de naam ‘gereformeerd’ moest laten vallen. Daartoe besloot de kerkenraad dan ook, die immers in 1853 inmiddels was toegetreden tot de Christelijke Afgescheidene Kerk, waar vele andere gemeenten ook al overheidserkenning gevraagd hadden.   Op 15 september 1857 werd de gemeente door de koning erkend als Christelijke Afgescheidene Gemeente. De burgerlijke overheid in Den Helder moest toen dus het verzoek inwilligen om een christelijke school te stichten. Maar overheidssubsidies waren er niet, want de christelijke scholen moesten volledig door de ouders zelf betaald worden! De school kwam in de Breestraat, waar een aantal panden gekocht en verbouwd werd tot een schoolgebouw, waartoe een lening van fl. 1.000 werd afgesloten. Op 1 juni 1858 werd de school geopend met meester D. Happée als hoofdonderwijzer. Meer dan 70 leerlingen telde de school, en het aantal verdubbelde binnen een paar maanden!

De zijgevel van de oude Bethelkerk aan de Kanaalweg.

Van opgaan, blinken en verzinken…

Dát kon ds. Van Leeuwen nog nét meemaken, maar op 20 december 1858 nam hij afscheid wegens vertrek naar Werkendam. Slechts enkele maanden later, op 27 maart 1859 – we wezen er al op –  kwam zijn opvolger al naar Den Helder, in de persoon van ds. D.J. van der Werp, die slechts kort in Den Helder bleef, maar wel meemaakte dat de school moest gaan uitbreiden. Dat kostte veel geld waardoor de financiële draagkracht van de gemeente danig op de proef gesteld werd en wat het ambtelijke leven van de predikant vergalde. Ds. Van der Werp nam daarom al snel weer afscheid, namelijk op 24 mei 1861, toen hij naar Burum vertrok. Bovendien ging meester Happée terug naar Zeeland – zijn salaris was ‘onvoldoende om van te leven’, zo zei hij – en tot overmaat van ramp voldeed de nieuwe onderwijzer ook niet: veel ouders namen hun kinderen daarom van school. Het probleem bleek onoplosbaar.

Het interieur van de (uitgebreide) oude Bethelkerk aan de Kanaalweg.

In die tijd deed ook de nieuwe predikant, ds. Op ’t Holt, intrede. Hij bestudeerde de financiële toestand van de kerk en zorgde voor een drastische ingreep: besloten werd de school te sluiten en af te stoten en andere financiële verplichtingen op te lossen. Zo kwam er ruimte voor de bouw van de nieuwe Bethelkerk aan de Kanaalweg, waarover we eerder al vertelden. Het bedehuis werd in 1862 geopend, terwijl de school dat jaar gesloten werd!

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info