De Gereformeerde Kerk te Wijhe (2)

Ds. J.J. Steinhart (van 1899 tot 1903).

( < Naar deel 1 ) – Op 7 mei 1899 werd de zozeer begeerde predikant in het ambt bevestigd; veel gasten, veel kerkgangers. Het was ds. J.J. Steinhart (1858-1917) van Nunspeet, die – als eerste – de pastorie bij de kerk betrok.

Ds. J.J. Steinhart (1858-1917).

De kerk stond overigens in de burgerlijke gemeentelijke administratie nog steeds genoteerd als ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’, hetgeen kennelijk erg moeilijk te verhelpen was, want een jaar later was het nog zo en uiteindelijk zou mr. Van der Vegte uit Zwolle een brief aan de koningin schrijven om de terechte naamsverandering er door te krijgen.

Een vrouwelijk dooplid wilde samen met haar belijdende echtgenoot hun kind ten doop houden. Eigenlijk was dat tegen de regels, maar de kerkenraad had er geen bezwaar tegen dat beide huwelijkspartners de doopvragen zouden beantwoorden.  De vrouw beloofde zo spoedig mogelijk belijdenis te zullen doen.

Ook toegeeflijk was de kerkenraad toen duidelijk werd dat enkele personen het avondmaal hadden meegevierd, terwijl ze geen gemeentelid waren! Afgesproken werd dat ze dat twee of drie keer mochten doen, maar dat ze dan ook een beslissing moesten nemen over het kerklidmaatschap.

Ook had een meisje, dat nog op catechisatie zat, deelgenomen aan het avondmaal, waarvan ds. Steinhart op de hoogte was. Hij voerde in de kerkenraad ter verdediging aan dat het meisje voor wat betreft bijbelkennis, wijsheid en kerkbesef de andere catechisanten ver voor was en dat hij dat daarom had toegestaan. Wel werd ze direct op de kerkenraad geroepen om daar onderzocht te worden tot het doen van belijdenis.

Al snel viel op dat ds. Steinhart veel preekverzoeken van elders ontving. Het gevaar was aanwezig dat hij beroepen zou worden, zodat Wijhe dan weer zonder voorganger zat. Inderdaad ontving hij een aantal beroepen, zoals uit Zevenbergen in Noord-Brabant (zelfs tweemaal), maar hij bedankte telkens. En dat terwijl de pastorie die naam volgens de predikant niet meer waardig was. Het is door haar ligging het hele jaar door erg vochtig.

Wijhe, Dijk, lang geleden.

Ook het plafond in de kerk had zijn beste tijd gehad. Een deskundige adviseerde de kerkenraad het vol barsten zittende gewelf van de kerk er helemaal uit te halen en vervolgens opnieuw aan te brengen. Omdat dit veel geld kostte beperkte men zich eerst maar eens tot een grondige reparatie.

De predikant was naast zijn ambtelijke arbeid ook consulent in het naburige Olst. Hij had het zwaar met de combinatie van deze functies. Vandaar dat hij in de winter van 1902-1903 een ouderling om hulp vroeg bij zijn werk in Olst, dat ook moeilijk bereikbaar was door de slechte verbinding.

Op de valreep van zijn vertrek naar Schoonhoven-Willige Langerak kreeg ds. Steinhart nog te maken met een tuchtzaak tegen een ouderling. Deze had een liefdesaffaire met een dooplid uit een andere gemeente. Hij had haar ook allerlei brieven geschreven met minder welvoeglijke taal gekruid. De familie van het vrouwelijke dooplid had de brieven ontdekt en aan Wijhes kerkenraad overhandigd. Natuurlijk moest de ouderling schuld bekennen en belijden. Dat deed hij, maar hij hield zich niet aan zijn belofte van beterschap. Integendeel, ‘hij legde grote onverschilligheid aan de dag en spreekt ook allerlei ongeoorloofde dingen uit’. Welke dat waren werd ons niet geopenbaard, maar pogingen de ambtsdrager te bezoeken mislukten telkens: ‘Overdag moet ik werken en ’s avonds ben ik altijd weg’.

‘Het goede van Wijhes kerk…’

Ds. L.M.A. Scheps (1843-1925) uit Deventer.

Ds. Steinhart nam het op hem uitgebrachte beroep naar Schoonhoven aan en nam op 6 september 1903 afscheid van Wijhe. Ruim een jaar duurde de toen volgende vacante periode. In afwachting van de nieuwe predikant werd het jaartraktement alvast vastgesteld op fl. 800. Verscheidene predikanten kwamen ‘op beroep preken’, maar aanvankelijk leverde dat geen resultaat op.

Over de toestand van de kerk van Wijhe konden de kerkvisitatoren en de kerkenraad op 5 april 1904 echter tevreden zijn: ‘de Weleerwaarde Heren’ (ds. L.M.A. Scheps (1843-1925) uit Deventer en ds. P. Zijlmans (1863-1921) uit Hengelo ‘kunnen niet anders doen dan het goede van Wijhes kerk opmerken. Zij spreken hierbij de wensch uit dat de Zegen des Heeren verder op de kerk van alhier moge neerdalen en dat spoedig de begeerte van kerkenraad en gemeente moge vervuld worden, dat er weer een eigen herder en leeraar mag zijn, die de gemeente inleiden zal in de grazige weiden van Gods Woord”.

Ds. P. Zijlmans (1863-1921) uit Hengelo.

Maar eerst moesten nog enkele tuchtzaken behandeld worden. Op nog geen twee weken na de visitatie kwam consulent ds. P.I. Jongbloed (1865-1926) van Deventer naar Wijhe om de kerkenraad daarin bij te staan:

Ds. P.I. Jongbloed (1865-1926) van Deventer.

Een broeder had een ongeoorloofde verhouding met een dooplid uit een andere gemeente. Eigenlijk wilde de kerkenraad de zondaar openbare schuldbelijdenis (tijdens de kerkdienst) laten doen, maar het betrof de stille censuur, dus werd zijn schuldbelijdenis en ‘belofte van een godzalig leven’ in de kerkenraad afgehandeld. ‘De gemeente zal met deze schuldbelijdenis in kennis worden gesteld’, maar dan wel zonder vermelding van de naam. Het was niet voor niets een stille censuur.

Ds. G. Sybesma (van 1904 tot 1919).

Na een bedankje van ds. R.J. Schoemaker (1874-1927) uit Ambt Vollenhove, nam ds. G. Sybesma (1847-1930) uit het Friese Marrum het ‘met grote meerderheid van stemmen’ op hem uitgebrachte beroep aan. Hij zou de kerk van Wijhe gedurende maar liefst vijftien jaar dienen. Op 11 september 1904 deed hij intrede. Hij nam zijn intrek in de pas opgeknapte pastorie.

Een weerspannige koster…

De predikant werd niet lang na zijn komst al op de koster afgestuurd, die zich onbehoorlijk tegenover ‘sommigen in de gemeente’ gedragen zou hebben. Toen hij op de kerkenraad ontboden werd weigerde hij echter herhaalde malen te komen om verantwoording af te leggen, wat uiteindelijk leidde tot zijn afzetting als koster, tenzij hij tot inkeer zou komen. Dat had meer succes. Of toch niet. Want tijdens de bespreking, die de kerkenraad ‘heel kalm’ met hem wilde voeren, bleek hij te volharden in zijn ‘onbehoorlijke’ houding ten opzichte van de kerkenraad. Toen werd definitief besloten tot zijn vertrek als koster en daarmee ook zijn vertrek uit de kosterswoning. Pas eind 1906 werd ‘volkomen verzoening tot stand’ gebracht. Maar er was intussen wel een andere koster!

Ds. G. Sybesma (1847-1930).

De kerk van Wijhe kende in die tijd veel avondmaalmijders: ‘hun aantal is niet gering’. Er zou zoveel mogelijk werk van gemaakt worden, opdat ’die ongezonde toestand uit de gemeente verwijderd wordt’. Sommigen bleven weg uit angst ‘den disch des Heeren niet waardig’ te zijn. Bovendien waren er nogal wat doopleden die nooit in de kerk kwamen, wat vaak uit louter onverschilligheid gebeurde, zo ontdekte men. Ze zouden bezocht worden en hun zou worden meegedeeld dat bij volhardend kerkverzuim hun naam uit het lidmatenboek geschrapt zou worden.

Ds. Diemer wil tóch pensioen.

Toen ds. W. Diemer (1837-1926) in april 1897 afscheid van Wijhe had genomen, had hij geen pensioen gevraagd. Waarom niet is niet duidelijk, want Wijhe was zijn laatste gemeente. Maar in 1897 meldde hij zich op 70-jarige leeftijd alsnog bij de kerkenraad met het verzoek hem pensioen toe te kennen. Dat was voor de kerkenraad een probleem, omdat hij immers ook het traktement van de predikant te betalen had. Daarboven op nog het pensioen van de vroegere predikant op te hoesten ging voor de financiële polsstok te ver. De predikant meende dat destijds een duidelijke afspraak gemaakt was, die echter – naar de kerkenraad volhield – niet in de notulen voorkwam.

Een beroep op de classis had geen succes, maar uiteindelijk besloot de generale synode – door ds. Diemer om een oordeel gevraagd – dat de predikant zijn wettelijk recht op emeritaatsgeld weliswaar niet heeft doen gelden, ‘maar zijn zedelijk recht toch kwalijk te ontkennen is, weshalve ‘deze oude broeder en Dienaar, thans in moeilijke omstandigheden vervallen’, op grond daarvan toch pensioen zou moeten worden toegekend.

Ds. W. Diemer (1837-1926).

Het eind van het verhaal speelde zich af in november 1909, ruim twee jaar nadat ds. Diemer zijn pensioen aanvroeg. De classis besloot fl. 250 pensioen per jaar uit te keren, waarvan Wijhe fl. 25 betalen moest, de classis fl. 50 voor haar rekening nam en de particuliere synode fl. 175 bijdroeg. Door aanhoudende verzoeken van ds. Diemer werd zijn pensioen in 1911 zelfs tot fl. 400 verhoogd.

Ondertussen hadden de classis en de synode besloten dat de traktementen van de dienstdoende predikanten verhoogd moesten worden. Dat van ds. Sybesma moest van fl. 350 naar fl. 400 per jaar. De hele kerkenraad was echter tegen. ‘De arbeidende stand heeft al genoeg op te brengen’, was de reactie. De predikant betuigde zijn spijt, maar daar bleef het voorlopig bij.

Een ander orgel (1910).

Daarnaast waren er nog andere tegenvallers. In 1910 begaf het orgel het! De kerkenraad besloot toen uit nood een orgel op afbetaling aan te schaffen. De financiering zou gevonden worden in een kerkcollecte en in de oprichting van een zgn. ‘twee-cents vereniging’, die bij wijze van collecte door leden van de knapenvereniging langs de deuren van de gemeenteleden zou worden opgehaald.

En verder…

– In 1910 bleek ook dat verscheidene gemeenteleden de diensten in de kerk aan de Enkweg niet meer bijwoonden, maar de steven wendden naar de hervormde kerk. De kerkenraad vermaande hen zich van hun zondige weg te bekeren en deelde mee dat zij bij onbekeerlijkheid uit het lidmatenboek zouden worden geschrapt. Er kwam geen respons, zodat de verloren kerkgangers vermoedelijk ook voor de Gereformeerde Kerk verloren gingen.

‘De Nederlandse Maagd verwelkomt de Belgische vluchtelingen’.

– In 1914 brak de ‘Grote Oorlog’ uit, die ook Nederland trof, hoewel ons land in de strijd neutraal bleef. Werkloosheid en armoede rukten op. De regering kondigde de mobilisatie af en vele mannen moesten onder de wapenen komen. “De klokken van alle torens in Salland en ook in het dorp lieten urenlang hun sonore klank horen” ten teken van de donkere tijd die aanbrak. Kerk en dorp probeerden zoveel mogelijk Belgische vluchtelingen onder dak te brengen, die ons land binnentrokken om aan de Duitse furie te ontsnappen. Het voedsel kwam op de bon; ook in Wijhe ontstonden soms relletjes over de toewijzing van de schaarse etenswaren. Na de oorlog – in 1918 –  werden ook in Wijhe kinderen uit Wenen enige tijd opgenomen om het meegemaakte oorlogsleed van zich af te kunnen schudden.

Ds. Sybesma vertrekt (1919).

Het ledental van de kerk liep de voorgaande jaren ‘aanzienlijk’ terug; vooral jonge mensen, maar ook doopleden die ‘in hun ontrouw’ de hervormde kerk bezochten. Daardoor liepen ook de beschikbare financiële middelen terug. De predikant trok zich dat alles persoonlijk aan. Op 1 mei 1919 nam hij afscheid wegens emeritaat.

Ruim vier jaar vacant… (1919-1923).

De vacante periode begon met een meningsverschil over de vraag of aan de boekhouder voor zijn werk jaarlijks fl. 35 moest worden toegekend. Daartoe werd besloten Sommigen legden toen hun functie in de nieuw benoemde Commissie van Beheer neer, omdat ze van mening waren: ‘Voor de kerk alles belangeloos’. Anderen vonden dat ‘wat besloten is, besloten is’. In ieder geval werd ook besloten de grond naast de kerk voor fl. 4.000 aan de schoolvereniging te verkopen die daar een school met onderwijzerswoning wilde bouwen.

De nieuwe pastorie, bekend onder de naam ‘Villa Nova’.

De kerkenraad wilde uiteraard weer met het beroepingswerk voortgaan en vroeg de classis om financiële steun daarvoor. Een classicale commissie kwam op bezoek om onderzoek te doen. Het waren ds. L.M.A. Scheps (1843-1925) van Deventer, ds. E. Prinsen (1868-1937) van Enschede en ouderling oefenaar H. Waterink (1855-1927) uit Haaksbergen. Zij vonden dat de kerkenraad eerst moest zorgen de eigen inkomsten op te voeren; daarna zou de classis vertellen hoeveel steun zij verlenen zou. En natuurlijk moest er ook een pastorie komen. Architect Smit gaf het advies de toenmalige pastorie ten zuiden van de kerk niet te verbouwen (daar dacht de kerkenraad aanvankelijk kennelijk aan), maar Villa Nova te kopen, die publiek geveild zou worden. Voor fl. 13.500 kon de nieuwe pastorie op de kop getikt worden.

Ouderling-oefenaar H. Waterink Jzn. (1855-1927).

De kerkenraad kreeg in 1922 weer eens kerkvisitatoren op bezoek. Ds. P.I. Jongbloed (1865-1926) van Deventer was de voorzitter van de commissie. Besproken werden de vele problemen waarmee de kerkenraad de afgelopen tijd te worstelen had gehad: allerlei financiële perikelen, de handhaving van de kerkelijke tucht, verminderde kerkgang, drankmisbruik, gedwongen huwelijken, enz. De kerkenraad kreeg ook adviezen: in de Financiële Commissie diende ook een kerkenraadslid te zitten; hetzelfde gold als de diakenen de collecten telden. En de kerkenraad moest zorgen in elk geval elke zondag een catechismuspreek te houden

Ds. A. Boekenoogen (van 1923 tot 1938).

Ds. A. Boekenoogen (1871-1961).

Ook het beroepingswerk werd weer opgepakt. De opvolger van ds. Sybesma was ds. A. Boekenoogen (1871-1961) van Tienhoven, die op 9 juli 1923 intrede deed. Vijftien jaar lang diende deze predikant de kerk van Wijhe. Allerlei kerkelijke beslommeringen dienen zich ook in zijn ambtsperiode aan. Gedwongen huwelijken, kerkverzuim, gemengde huwelijken, enz. Ook het orgel vroeg de aandacht van de kerkenraad. De organist vond het ding zo langzamerhand niet meer geschikt voor de begeleiding van de kerkzang. De kerkenraad stond hem toe een orgelfonds op te richten. Organist Schurink ging aan de slag en zag dat de firma Ganzevoort een orgel in de aanbieding had. Het instrument werd op proef in de kerk geplaatst, maar het bleek niet te voldoen. De kerkenraad vond dat een pijporgel van ongeveer fl. 2.000 in de kerk moest komen. De gemeenteleden werden gevraagd daarvoor geld opzij te leggen.

Dat wilde echter niet zeggen dat de organisten hun boosheid op de gemeente mochten botvieren. Zo verhief een van de drie organisten zich in juli 1924 van zijn zitplaats achter het klavier en riep de gemeente – die een lange noot te kort zong – luidkeels toe: ‘Gemeente, let op, dit is een lange noot’. Toen het lied opnieuw ingezet werd en de gemeente de lange noot opnieuw kort zong, ging de organist van boosheid met zijn ellebogen op het klavier leunen, zodat een vreselijk geluid de kerk doorgalmde. De kerkenraad vond dat dat niet kon en ontsloeg hem.

Veel grensregelingen met andere kerken hielden de kerkenraad bezig. De grenzen met de gemeenten te Olst, Lemelerveld en Wapenveld vergden uren van vergaderen. Dat werd vooral veroorzaakt omdat elke grenswijziging van een kerkelijk territoir gevolgen kon hebben voor de financiële positie van de kerken. Een hele straat afstaan aan een naburige kerk? Een boerderij met een in de slappe was zittende boer zien vertrekken naar de buurkerk? Dat scheelde inkomsten van kerkelijke bijdragen of zitplaatsenverhuur en van collecteopbrengsten…!

En verder…

Ds. J. Hessels (1836-1907) nam in 1890 het initiatief tot de oprichting van de JV ‘Wees een Zegen’.

– De Jongelingsvereniging ‘Wees een Zegen’ bestond in januari 1930 veertig jaar. Dat moest natuurlijk gevierd worden. In de kerk natuurlijk (maar de kerkenraad wilde wel eerst even het programma zien)! Wat een vooruitgang in het kerkelijk onderdak: de JV begon in 1890 in de kamer van ouderling Van Munster op initiatief van de eerste consulent, ds. J. Hessels (1836-1907) uit Zwolle. Heel veel belangstellenden bezochten de feestavond op 23 januari 1930 en ds. L. Kuiper (1868-1935) uit Kampen sprak de feestrede uit. Het was ‘een heel sfeervolle avond met veel afgevaardigden van verenigingen uit de regio’.

Ds. L. Kuiper (1868-1935) sprak de feestrede uit tijdens het JV-jubileum..

– De Dag des Heeren was een rustdag. De kerkenraad lette scherp op de handel en wandel van de gemeenteleden, ook in dit opzicht. In april 1930 kwamen enkele broeders op de kerkenraad om onderzocht te worden voor het doen van openbare belijdenis. Een van hen bleek echter kort daarvoor met zijn vrouw een ontspannen tochtje op de stoomfiets te hebben gemaakt. Niets mis mee. Maar… het was op zondag! Dat vond de kerkenraad onaanvaardbaar. Dr. A. Kuyper (1837-1920) (de toen al tien jaar eerder overleden grote gereformeerde roerganger) mocht dan al lang geleden geschreven hebben dat fietsen op de dag des Heeren geen zondagsontheiliging was (want de rustig was er voor de mens en niet voor de fiets), de kerkenraad liet de broeder beloven dat hij dat niet weer zou doen.

De kerk aan de Enkweg met het nieuwe voorportaal.

– Het was in 1930 duidelijk geworden dat de kerk zo langzamerhand te klein werd. Er werden uitbreidingsplannen gemaakt die fl. 6.750 moesten kosten, maar dat vond de kerkenraad te duur. Nieuwe plannen voorzagen in de aanbouw van een portaal van twee meter lengte aan de voorkant van de kerk, die er voor zorgde dat in de kerk vijftig extra stoelen geplaatst konden worden. De kosten bedroegen fl. 3.500, waarmee de manslidmaten instemden; op een paar na, want die waren boos dat het dure plan niet uitgevoerd werd. De financiering was ook rond: het Zustercomité had een bazaar gehouden die fl. 300 had opgebracht, een groot aantal van de 330 gemeenteleden had fl. 1.600 geschonken, en een echtpaar leende fl. 1.600 aan de kerk.

De economische crisis van de jaren ’30.

Toen in oktober 1929 in New York de Beurskracht op Wall Street plaatsvond, werd de wereld in een diepe economische crisis geworpen. Ook in ons land ontstonden werkloosheid en armoede. In Wijhe werd een crisiscomité van negentien personen gevormd, om zoveel mogelijk nood te lenigen. Ook ds. Boekenoogen had daarin zitting. De diaconie had haar handen vol om zoveel mogelijk te steunen waar nodig was. Soms kregen de diakenen bittere verwijten naar hun hoofd geslingerd als ondersteunden meenden te weinig kerkelijke financiële bijstand te ontvangen. Maar in de diaconale kas groeide nu eenmaal geen geld.

Deze bakker uit Deventer raakte tijdens de economische crisis zijn werk kwijt (foto: A. Hakeboom, Archief Spaarnestad).

Sommigen konden de verleiding niet weerstaan op onterechte wijze geld te verdienen ten koste van anderen: stiekem zand weghalen langs de IJssel, werken met niet-geijkte gewichten, materialen en loonkosten te hoog berekenen, enz. Ook liet een van de gemeenteleden – hij was failliet verklaard – zijn schulden achter en vertrok naar Zwolle. De kerkenraad had op zijn attestatie echter geen aantekening van dat feit gezet, wat de schilders in het verkeerd keelgat schoot, omdat zij nog geld van de aannemer kregen. Op de kerkenraad in maart 1933 luchtten ze hun hart, soms (tot hun latere spijt) met de vuist op tafel slaand. Met de kerk van Zwolle werd overleg gepleegd over de zaak, waarvan de afloop onduidelijk is, maar de schilders konden in elk geval naar hun geld fluiten.

En verder…

– werd begin jaren ’30 een gereformeerd gemengd zangkoor opgericht, ‘Looft den Heer’ geheten. De leden stroomden toe! Ze behaalden zelfs een paar keer een prijs op een concours in Soesterberg.

– werd voor het eerst een wat nauwere samenwerking met de plaatselijke hervormde gemeente gehouden: samen hadden ze het evangelisatiewerk ter hand genomen in de vorm van de zomerse in die tijd populaire tentzending.

De tentzending was jarenlang populair bij evangelisatieverenigingen.

De eerste donkere wolken uit het oosten.

In Duitsland was Hitler intussen aan de macht gekomen. De JV Wees een Zegen nam in de besprekingen daarover een actieve rol aan. De kerk zat tot de nok toe vol toen in 1934 een door de JV georganiseerde lezing gehouden werd door iemand uit Dalfsen over het onderwerp ‘Onze houding tegenover Adolf Hitler’. Wat de JV en de aanwezigen betrof was dat wel duidelijk, net als de generale synode dat in 1936 zou doen: ‘Het lidmaatschap van de NSB, die met Hitler heulde, was onverenigbaar met het lidmaatschap van De Gereformeerde Kerken in Nederland. De synode voegde er aan toe dat de kerkenraden hen die deze uitspraak aan hun NSB-laars lapten onder kerkelijke censuur moesten stellen en bij volhardende ongehoorzaamheid uit de kerk gezet moesten worden.

Een nieuwe kosterswoning.

Het kostersechtpaar Van der Linden kwam in 1935 bij de kerkenraad klagen over de toestand van de kosterswoning. In 1936 oordeelden de manslidmaten dat eerst getracht moest worden de kerkelijke bijdragen op te krikken alvorens een nieuwe kosterswoning  te bouwen. Dat gebeurde, zodat op 17 juli 1936 de nieuwbouw werd aanbesteed. Aannemers Van der Vegte en Bergman klaarden de klus voor nog geen fl. 1.700.

In 1938 vroeg ds. Boekenoogen emeritaat aan, dat hem verleend werd, en op 25 september dat jaar nam hij afscheid van zijn gemeente.

Naar deel 3 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info