De Gereformeerde Kerk te Leiden (2)

De Christelijke Afgescheidene Gemeente te Leiden (afd. Hooigracht) (1859).

( < Naar deel 1 ) – Het gebouw aan de Oude Vest voldeed ondertussen niet meer aan het doel waarvoor het destijds was betrokken (gesproken wordt van ‘een zeer ongeschikt gebouw’). Daarom was de kerkenraad al in 1856 bezig met het maken van plannen voor de bouw van een nieuwe kerk.

De Hooigracht, lang geleden…

Dat duidt er op dat de gemeente ondertussen weer gegroeid was en dat de financiële situatie rooskleuriger was dan voorheen. De bouw van de kerk aan de Hooigracht verliep vlot. Op zondagmorgen 2 oktober 1859 werd de eerste dienst gehouden in het nieuwe kerkgebouw, ‘dat door netheid uitmunt en zeer doelmatig is ingericht.’ Sinds de gemeente kerkte in het kerkgebouw aan de Hooigracht sprak men over de Christelijke Afgescheidene Gemeente (afd. Hooigracht). Van het kerkgebouw is geen foto bekend.

Iets over de kerk op de Hooigracht.

Plattegrond uit 1910 van een deel van Leiden met omkaderd aangegeven: links de kerk aan de Hooigracht en rechts die aan de Heerengracht (waarover later meer).

“De kerk[elijke gemeente] op de Hooigracht was de meer aristocratische kerk. Het kerkgebouw droeg van dat aristocratische al het stempel. De zware pilaren onder het middenschip (de kerk was niet schoon uit architectonisch oogpunt, maar vertoonde toch iets van den basilica-stijl), die zijbeuken met de lange banken, dat alles gaf in die dagen aan die kerk een voornaam voorkomen. Daar kwamen de Heemstra’s, vader en moeder met de freule (de latere gouvernante van onze Koningin) en de broers, van wie maar een, namelijk baron S. van Heemstra, bij de Geref. Kerk gekomen is. Daar kwam Baron Pallandt van Duinrell met zijn gezin. Daar kwamen de dames Willink, moeder en dochter, Van Bennebroek en Poelgeest. Daar stonden iederen zondagmorgen de equipages [de rijtuigen en toebehoren] voor de deuren der kerk. Een daar predikte de oude Donner, een begaafd man. Donner was in zijn tijd onder de Christelijke Gereformeerde predikanten een der meest vooraanstaande (…)”.

Ds. J.H. Donner (1824-1903) was predikant van de kerk aan de Hooigracht.

“De leeraar der gemeente sprak bij de ingebruikneming van de kerk voor een talrijke schaar – waaronder ook eene commissie uit het gemeentebestuur – eene rede uit, waarin hij naar aanleiding van Handelingen 24 vers 14 eene apologie hield der Afgescheidene Gereformeerde Gemeente, en het standpunt aanwees, dat door deze in de Algemeene Christelijke Kerk wordt ingenomen (“Maar dit beken ik u, dat ik naar dien weg, welken zij sekte noemen, den God der vaderen alzo dien, gelovende alles wat in de Wet en in de Profeten geschreven is”). De spreker meende op geen betere wijze, dan door de behandeling van dit onderwerp, na een twintigjarig bestaan der gemeente, aan de behoefte van het oogenblik te kunnen voldoen”.

Christelijke Gereformeerde Gemeente (afd. Hooigracht) (1869).

Zoals we al zagen was binnen de Christelijke Afgescheidene Kerk al veel eerder, in 1838, een scheuring ontstaan onder meer naar aanleiding van de vraag of een Afgescheiden Gemeente de overheid mocht vragen om vrijheid van godsdienst en om officiële erkenning als zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeente. Maar ook bestond onenigheid over de vraag of Afgescheiden Gemeenten een andere kerkorde mochten aannemen dan de aloude Dordtse Kerkorde.

Er waren gemeenten die op beide vragen met ‘nee’ antwoordden. In de eerste plaats vonden zij dat de overheid niets te maken had met de instituering van een kerkelijke gemeente. Bovendien mocht een gemeente die erkenning vroeg en verkreeg, de naam ‘gereformeerd’ niet meer bezigen; die kwam aan de hervormde kerk toe, vond de overheid. En een andere kerkorde aannemen dat die van Dordt? Natuurlijk niet, vonden ze. Ze scheidden zich daarom af van de Christelijke Afgescheidene Kerk en stichtten de Gereformeerde Kerk in Nederland (onder ’t Kruis), met plaatselijke gemeenten en eigen kerkelijke vergaderingen.

Een oude uitgave van de Dordtse Kerkorde.

In de jaren ’60 van de negentiende eeuw lukte het na veel onderhandelingen nader tot elkaar te komen (de meeste meningsverschillen waren niet meer actueel) en in juni 1869 kon de eenheid tussen beide kerkgenootschappen beklonken worden. De naam van het verenigde kerkgenootschap was in het vervolg Christelijke Gereformeerde Kerk. De gemeente in Leiden heette sindsdien dus ook Christelijke Gereformeerde Gemeente te Leiden (afdeling Hooigracht). Enkele van de ‘Kruisgemeenten’ in ons land deden met de kerkenfusie trouwens niet mee. Daarop komen we later nog even terug.

‘De Bazuin’, 21 september 1877.

Ds. Donner werd in 1877 trouwens Zendingsdirector. Hij regelde in die functie het zendingswerk dat uit naam van de Christelijke Gereformeerde Kerk verricht werd. Op 10 september 1877 nam hij afscheid van zijn gemeente te Leiden.

Ds. Js. van der Linden (van 1878 tot 1880).

Ds. Js. van der Linden (1852-1926).

De kerkenraad, die het beroepingswerk meteen ter hand nam, beriep ds. Js. Van der Linden (1852-1926) van Bolsward niet tevergeefs. Deze deed op 4 augustus 1978 intrede in de gemeente aan de Hooigracht. De kerk zat tot de rand toe vol.

‘De Bazuin’, 16 augustus 1878.

“Ds. Van der Linden was een buitengewoon man. Zijn rijzige gestalte, van verre reeds zichtbaar, wekte eerbied bij al wie hem ontmoette. Zijn vriendelijke oogopslag boezemde vertrouwen in en getuigde van hartelijk meeleven met de omstandigheden van anderen. Zijn ongedwongen goede manieren maakten hem tot een welkome verschijning in allerlei kring. Zijn machtig oratorisch talent en zijn zielverheffende prediking boeiden van oogenblik tot oogenblik”.

‘De Bazuin’, 18 juni 1880.

Maar ondanks dat alles was de predikant slechts kort aan de gemeente van Leiden verbonden, want hij moest om gezondheidsredenen al op 13 juni 1880 afscheid nemen. Vanaf die dag verkreeg hij emeritaat. Dat duurde overigens slechts tot half augustus, want toen was hij weer opgeknapt en werd hij predikant te Heusden.

Ds. A. van der Sluijs (van 1881 tot 1883).

‘De Bazuin’, 14 januari 1881.

Ook zijn opvolger was slechts kort aan de gemeente verbonden. Het was ds. A. van der Sluijs (1848-1906) uit Sneek. Op 9 januari 1881 deed hij intrede en afscheid nam hij al op 16 september 1883.

Ds. A. van der Sluijs (1848-1906).

“Te Leiden troffen hem zware slagen; twee van zijn kinderen moest hij afstaan, en zelf had hij veel last van hoofdpijn en malaria, waarom de doctoren hem aanraadden de stad te verlaten. Toen hij dan ook te Franeker werd beroepen nam hij dit aan”.

‘De Bazuin’, 21 september 1883.

Ds. H. Beuker (van 1884 tot 1893).

Op 28 december 1884 deed ds. H. Beuker (1834-1900) van het kleine Duitse Emlichheim intrede in de grote stad Leiden. Een bekende predikant, die onder meer redacteur was van ‘De Vrije Kerk’, een bekend maandblad van de Christelijke Gereformeerde Kerk. Niets wijst erop dat er tussen Beuker en de kerkenraad grote meningsverschillen bestonden. Ds. J. Holster (1826-1905) van de Christelijke Gereformeerde Gemeente aan de Heerengracht bevestigde hem in Leiden in het ambt. De kerkenraad telde in die tijd acht ouderlingen en zeven diakenen, die eens in de veertien dagen bijeen kwam.

De predikant richtte de kerkelijke administratie opnieuw in en droeg daarom maandenlang de beide administratieboeken met zich mee. Ook liet hij de kerkenraadsleden de Drie Formulieren van Eenigheid weer ondertekenen, de belijdenisgeschriften van de Gereformeerde Kerk.

Ds. H. Beuker (1834-1900).

Die goede verstandhouding tussen predikant en kerkenraad betekende niet dat er nooit heisa was. Zo waren er leden die klaagden over zijn prediking, die ze niet begrepen, en een ouderling had hem schriftelijk verweten heerszuchtig te zijn en dat hij onvoldoende meewerkte aan het huisbezoek. Daarover had hij echter al voor zijn komst naar Leiden opgemerkt dat de gemeente te groot was om regelmatig bij ieder gezin huisbezoek te doen. Mogelijk sproten sommige conflicten voort uit irritaties bij kerkenraadsleden over het feit dat de predikant zich er niets van aantrok als een van hen tot de zgn. ‘hogere stand’ behoorde.

De predikant gebruikte voor zijn catechisaties onder meer ook een door hem zelf geschreven boekje over ‘Bijbelsche Archeologie’, waarvan drie drukken verschenen

De Doleantie.

Tijdens het predikantschap van ds. Beuker werd in de hervormde kerk nog steeds strijd gevoerd tegen de in die kerk voortwoekerende vrijzinnigheid en tegen de grote macht van de Algemene Synode, al snel de kerkelijke hiërarchie genoemd. Zo ontstond in Amsterdam op 16 december 1886 een Dolerende Kerk en ook in Leiden kreeg de Doleantie voet aan de grond; op 18 augustus 1888 ontstond ook in de Sleutelstad de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende). Maar daarover later veel meer.

Dr. A. Kuyper (1837-1920) en ds. S. van Velzen (1809-1896) reikten elkaar de broederhand ter bezegeling van de Vereniging van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken.

Landelijk ontstonden al gauw contacten tussen de synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, met de bedoeling tot samenwerking te komen. Aanvankelijk nam men elkaar flink de maat in kerkelijke bladen, brochures en strijdschriften, maar op 17 juni 1892 kon de ‘Vereniging’ van beide kerken geproclameerd worden. In een gezamenlijke synodevergadering reikten de voormannen van beide kerken elkaar de hand: de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896) namens de Christelijke Gereformeerde Kerk (zijn toespraak moest door zijn zoon voorgelezen worden), en dr. A. Kuyper (1837-1920) namens de Dolerende Kerken. Afgesproken was dat de naam van de nu samengesmolten kerken De Gereformeerde Kerken in Nederland zou zijn.

De Gereformeerde Kerk te Leiden A (van 1892 tot 1905).

‘De Bazuin’, 5 mei 1893.

Als plaatselijke kerken nog niet direct tot eenheid konden komen zou, totdat de plaatselijke eenheid een feit was – zo besloot de gereformeerde synode – de oudste van die kerken De Gereformeerde Kerk A heten, de tweede De Gereformeerde Kerk B en bij aanwezigheid van een derde samenwerkende kerk Gereformeerde Kerk C. De kerk van ds. Beuker, kerkend aan de Hooigracht, was de oudste en heette dus De Gereformeerde Kerk te Leiden A. De gemeente die aan de Heerengracht diensten hield (daarover later meer) heette sindsdien De Gereformeerde Kerk te Leiden B. En omdat in Leiden de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) de jongste was (daterend van 1888), voegde deze een ‘C’ aan de kerknaam toe: De Gereformeerde Kerk te Leiden C.

De Gereformeerde Kerk te Leiden A – kerkend aan de Hooigracht – telde in deze tijd ongeveer 1.200 leden; Kerk B aan de Heerengracht had toen een omvang van ongeveer 700 zielen.

Op 30 april 1893 nam ds. Beuker afscheid van Leiden en emigreerde naar Amerika, waar hij predikant werd van de Christian Reformed Church in Muskegon.

Ds. C. van Proosdij (van 1893 tot 1899).

Ds. C. van Proosdij (1859-1915).

Op 29 oktober 1893 deed ds. C. van Proosdij (1859-1915) uit Baarn intrede in Leiden A. “Hij had groote predikgaven en sprak steeds voor een goed bezette kerk. Zijn stijl was gemakkelijk en schoon. Gaarne bracht hij gebeurtenissen en voorvallen der afgelopen week, die indruk op hem gemaakt hadden en praktisch toe te passen waren op de gemeente, op den kansel”.

‘De Bazuin’, 3 november 1893.

“Zijn levendige verbeelding en zijn groote kennis stelden hem in staat om de geschiedenissen des Bijbels zoo te schilderen dat ieder aan zijn lippen geboeid werd. Weliswaar werd hij bij zulke schilderingen soms wat al te realistisch, zoodat wel eens een criticus sprak van ‘triviaal’, maar dat overkwam hem toch niet dikwijls. Zijn prediking was steeds hoog ernstig en nooit gingen zijn hoorders ongewaarschuwd de kerk uit”. Op 11 juni 1899 nam de predikant afscheid van de Sleutelstad en vertrok naar de kerk van Amsterdam.

‘De Bazuin’, 16 juni 1899.

Ds. H.J. Kouwenhoven (van 1899 tot 1930).

De opvolger van ds. Van Proosdij was ds. H.J. Kouwenhoven (1862-1931) uit Groningen (A). Hij deed op 26 november 1899 intrede, slechts enkele maanden na het vertrek van zijn voorganger. Zijn Leidse periode was een belangrijke tijd. Landelijk was de ineensmelting van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (resp. uit Afscheiding en Doleantie) al een feit, maar op veel plaatsen was men nog niet zo ver. Ook in Leiden duurde het tot 1905 tot de samenvoeging van de Gereformeerde Kerken A, B, en C voor elkaar was. Ook ds. Kouwenhoven speelde dus een belangrijke rol in dat eenwordingsproces. Daarop komen we later terug.

Ds. H.J. Kouwenhoven (1862-1931).

“Reeds spoedig na zijn komst te Leiden mocht hij meewerken aan de plaatselijke ineensmelting van de Kerken A, B en C, die op 9 november 1905 tot stand kwam. Ook op ander gebied bewoog hij zich, met name op het terrein van het onderwijs. Van het Gereformeerd Gymnasium te Kampen was hij lange tijd curator en op zijn initiatief werd te Leiden een Christelijke H.B.S. opgericht. Ook in Leiden openbaarde hij zich als een getrouw en ijverig dienaar en verwierf zich vele vrienden. De liefde, sympathie en waardeering openbaarden zich ook daarin, dat hem gedurende zijn emeritaat uit alle deelen des lands gedurig noodigingen werden gezonden om in de dienst voor te gaan. En waar hij optrad, kon men zich nauwelijks voorstellen dat deze emeritus reeds zooveel dienstjaren achter den rug had. Het spreken op den kansel viel hem gemakkelijk. Dan was hij met uitnemende kanselgaven in zijn kracht. Met zijn klankvolle stem beheerschte hij zonder eenige moeite de grootste kerken. En even gemakkelijk vertolkte hij zijn gedachten”.

‘De Bazuin’, 8 december 1899.

“Bij zijn hooge en ernstige opvatting van het ambt, ook van den kanselarbeid, was hij gewoon om zijn predicatie te voren op schrift te stellen; haar zich dan goed eigen te maken viel hem, dank zij het sterke geheugen, niet moeilijk; en hij sprak het gememoreerde uit op een wijze, dat men doorgaans niet eens merkte, dat hij een schets of predicatie voor zich had. Maar werd hij eens op het alleronverwachtst geroepen geheel onvoorbereid op te treden, dan zou men van het gemis aan voorbereiding ook heel weinig bespeuren”.

“Hoewel er omtrent meer bijkomstige zaken wel eens verschil van mening bestond tussen hem en zijn plaatselijke ambtgenooten, was dit voor hem nimmer aanleiding tot verwijdering. Na zijn emeritaat, dat hij met ingang van 1 april 1930 te Leiden verkreeg, vestigde hij zich in Oegstgeest. Zijn einde kwam zeer onverwacht. Te Amerongen vertoevend om er des zondags te prediken, werd hij die zondagmorgen door een benauwdheid overvallen; eenige uren later overleed hij. De Regering benoemde hem tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau”.

De Gereformeerde Kerk te Leiden (1905).

Op het verloop van een eenwordingsproces van de drie Gereformeerde Kerken A, B en C te Leiden komen we later terug. Maar hier is het de plaats erop te wijzen dat op 9 november 1905 aan het kerkelijk leven van de Christelijke Gereformeerde Gemeente (afd. Hooigracht) c.q. van De Gereformeerde Kerk A te Leiden, formeel een eind kwam. Daarna voegden zich de drie kerken alle onder de paraplu van de ene Gereformeerde Kerk te Leiden.

Naar deel 3 >

© 2022. GereformeerdeKerken.info