De predikanten.
( < Naar deel 1 ) – Hoewel we ons in dit verhaal vooral bezighouden met de gebouwen van de Gereformeerde Kerk te Marum vermelden we natuurlijk ook de predikanten die in de verschillende besproken periodes aan de kerk verbonden waren.
Na het overlijden van ds. J. Meijer (1837-1906) kreeg de kerk ruim een jaar later een nieuwe predikant, weliswaar een naamgenoot maar geen familie van de overleden voorganger. Het was ds. G. Meijer (1868-1931) uit Ezinge, die op 28 juli 1907 intrede deed en tot zijn overlijden op 22 maart 1931 aan de kerk van Marum verbonden bleef. Geen wonder dat de predikant veel invloed had.
“In Marum heeft ds. G. Meijer met veel strijd gewerkt [betreffende loze geruchten en achterklap over zijn persoon], doch ook met veel zegen. Ook heeft hij veel gedaan voor de instituering van de Gereformeerde Kerk te Boerakker, waar op 18 juni 1911 de ambten konden worden ingesteld. Ook de stichting van een School met de Bijbel in deze plaats is zijn werk geweest. Veel heeft hij gedaan voor de bouw van een nieuwe kerk in Marum, die hij dan ook mocht zien verrijzen. Hij was een zeer ijverig predikant, ook voor de catechisanten. Zij volgden zijn onderwijs met lust. Hij was in ziekenbezoek onvermoeid werkzaam. Zijn laatste prediking hield hij zondag 15 maart 1931 over Zondag 52 van de Heidelbergsche Catechismus. Des dinsdags daarop onwel geworden, overleed hij de daarop volgende rustdag”.
De eerste plannen voor een nieuwe kerk (1921).
In 1921 werd de kerk kennelijk te klein, want toen werd met overgave gestreden voor en tegen de afschaffing van de zitplaatsenverhuring, die onvoordelig uitpakte door een inefficiënt gebruik van de voorhanden zitplaatsen (waarop we later nog terugkomen). Een speciaal ingestelde commissie die het probleem van het verhuren van zitplaatsen bestudeerde, adviseerde de verhuur onmiddellijk af te schaffen. Een van de redenen daarvoor was dat ‘vrije plaatsen’ meer ruimte in de kerk zouden brengen. Er waren immers vaak verhuurde zitplaatsen onbezet! Men wist echter niet zeker of de kerk, ook na de eventuele afschaffing van de zitplaatsenverhuur, wel groot genoeg was. En ook wist men niet of de kerkelijke bijdragen – na het wegvallen van de opbrengst van de zitplaatsenverhuur – wel genoeg verhoogd zouden worden.
Hoe dan ook, in oktober 1922 werd afgesproken de bouwkundige Eldering uit Hoogkerk te laten onderzoeken wat aan het gebrek aan zitplaatsen gedaan kon worden. De bouwmeester stelde de kerkenraad voor de keus: een nieuwe kerk bouwen of het bestaande bedehuis uitbreiden. Op de ijlings georganiseerde vergadering van manslidmaten (de vrouwen mochten thuisblijven, want zij beslisten destijds nog niet mee – “de regering der kerk behoort aan de manslidmaten” vond men toen) waren drie tekeningen aanwezig met plannen voor het vergroten van de kerk, en twee voor de bouw van een nieuwe kerk.
De mannenbroeders vonden allemaal dat er verandering in de toestand moest komen: je zat ’s zondags haast bij elkaar op schoot! Daarom werd een adviescommissie aangewezen waarin ook ‘gewone’ gemeenteleden zitting hadden. Deze ‘commissie van bijstand’ bestond uit de broeders P. de Wit, B. Jansma, Grondsma, N. de Wit H. Gjaltema en B. Dijkstra. Al gauw bleek dat beide plannen te duur waren en de kerkenraad besloot begin 1923 dan ook de zaak voorlopig maar te laten rusten.
Maar eind dat jaar was de toestand volgens ds. Meijer echt onhoudbaar geworden. En hoewel sommige kerkenraadsleden meenden dat er best nog even gewacht kon worden met de bouw van een nieuwe kerk (je kon er immers her en der wel wat bankjes bij timmeren), besloot men toch over te gaan tot de vorming van een bouwfonds. Daarvoor moest minstens fl. 15.000 worden toegezegd (de helft van de geschatte bouwsom). Pas daarna zou de kerkenraad aan de gemeenteleden voorstellen een nieuwe kerk te bouwen of de oude uit te breiden.
De ouderlingen zouden persoonlijk met bijdragenlijsten de gemeente doorgaan. De kerkenraadsleden gaven zelf het goede voorbeeld: bovenaan de lijst prijkten hun namen met het door hen ingetekende bedrag: in totaal fl. 3.050. Op 24 november 1923 bleek dat er voor fl. 8.000 ingetekend was. Dat lang niet alle kerkenraadsleden bij de nieuwbouwplannen stonden te juichen bleek uit de wel heel kleine meerderheid die ‘voor’ stemde. Maar… het was een meerderheid en daarom werd aan de gemeenteleden voorgesteld een nieuwe kerk te bouwen voor ongeveer fl. 20.000.
Inmiddels was door de gemeenteleden al voor fl. 12.000 ingetekend. Daarom moest nog fl. 8.000 geleend worden, tenzij de kerkelijke bijdragen verdubbeld zouden worden! De manslidmaten gingen op 15 december 1924 weliswaar met de bouwplannen akkoord, maar om de bijdragen zó drastisch te verhogen vonden ze te veel van het goede. Vandaar dat de kerkenraad een in het bezit van de kerk zijnd boerderijtje in Nuis voor fl. 2.300 verkocht. Het testament van de erflater verzette zich niet tegen de verkoop. De rest van het geld werd geleend en door verhoogde bijdragen bijeengebracht.
De bouw van de nieuwe kerk.
De architecten Eldering en Meerholts konden in december 1925 dus achter de tekentafel plaatsnemen. De heren gingen uit van in totaal 540 zitplaatsen. Het oude kerkgebouw kon blijven staan tot het nieuwe gereed was, maar de kerkenraad moest wel zorgen dat de destijds aangebouwde consistoriekamer vóór 27 maart 1926 afgebroken was, omdat de aannemers de plattegrond van de nieuwe kerk op tijd wilden uitzetten. De kerkenraadsvergaderingen konden zolang wel in de achterkamer van de pastorie gehouden worden. De bouw van de kerk werd uiteindelijk voor fl. 26.935 gegund aan de aannemers Riemersma en Klaver te Nuis.
Op 17 juni 1926 legde ds. G. Meijer de eerste steen voor de nieuwe kerk. De predikant verzocht “de mensen te zingen psalm 25 vers 6 en ging voor in gebed. Hij spreekt daarna een woord van het verleden, het heden en de toekomst der gemeente. Hij wijst op de weldaden aan de gemeente van Marum geschonken. Hoe er veel strijd en moeite is om zover te komen dat men de eerste steen kan leggen, maar dat we in ’s Heeren kracht mogen bouwen en vertrouwen. Daarop wordt door ds. Meijer de eerste steen gelegd. Na een korte toespraak eindigde hij deze plechtigheid met het zingen van psalm 68 vers 2 en dankgebed”.
Op het laatste moment kwam de bouwcommissie er achter dat de toren van de kerk een meter hoger moest worden, wilde men er tenminste een torenklok in hebben. En dat wilde men. De kerkenraad gaf dus toestemming, maar het mocht niet meer dan fl. 150 extra kosten. Broeder H.R. Meijer te Slochteren schonk enige tijd later het torenuurwerk voor de nieuwe kerk.
De oude kerk werd ondertussen verkocht. “Gjaltema zal de voorwaarden voor afbreking opstellen”. Riemersma en Klaver waren de hoogste bieders en mochten de kerk afbreken en het sloopmateriaal behouden voor hergebruik. Over duurzaamheid gesproken.
En terwijl de schilders aangespoord werden toch vooral op te schieten, werd in oktober 1926 al druk nagedacht over het plaatsen van het orgel, van de kachels en over het aanbrengen van de verlichting. En zonder dat we veel vernemen over de bouw zelf, bleek in november dat de nieuwe kerk nog in de maand daarop kon worden ingewijd!
Het verlaten van de oude kerk (1926).
Op donderdag 30 december 1926 – op de drempel van het nieuwe jaar – was het dus zover: de oude kerk werd buiten gebruik gesteld en de nieuwe kerk in gebruik genomen. De notulen van de kerkenraad maken er uitgebreid melding van: “(…) Dat dat [de ingebruikneming van de nieuwe kerk] hoog nodig was, bewezen al de stoelen en banken die ’s zondags bij de dienst des Woords [in de oude kerk] het pad tusschen de rijen vulden, terwijl ook sommigen zich met een staan- op zitplaats op de vloer moesten behelpen. Het behoeft dan ook niet te verwonderen dat gedurende de laatste maanden veel verheugde blikken achter het oude gebouw werden geworpen, waar langzaam maar zeker in statige lijnen het nieuwe gebouw verrees”.
“En toch deed het weemoedig aan, toen van den kansel de gemeente werd verkondigd den tijd, dat de laatste kerkdienst in het oude gebouw zou worden geleid. Vele, ontelbare herinneringen toch waren hieraan verbonden. Herinneringen aan het ontvangen der sacramenten van doop en avondmaal, het doen van belijdenis of het bevestigen van den band des huwelijks, maar ook, bij dat alles, de zondag op zondag wederkomende zuivere verkondiging van het Woord Gods. Dadelijk liet de predikant, ds. G. Meijer (die de laatste kerkdienst in het oude gebouw leidde) dit uitkomen in het onderwerp dat hij behandelde: ‘Alle vleesch is als gras en alle heerlijkheid des menschen is als een bloem van het gras. Het gras is verdord, en zijn bloem is afgevallen, maar het Woord des Heeren blijft tot in der eeuwigheid. En dit is het Woord dat onder u verkondigd is”, zo luidde de tekst [uit 1 Petrus 1 de verzen 24 en 25] die Zijn Eerwaarde voor deze ure had gekozen”.
“In gepaste woorden wist de prediker het weemoedige van deze ure af te wenden. Wijzende op al hetgeen voorbij is gegaan vanaf de stichting der gemeente tot op het heden toe, hebben wij slechts onzen blik te slaan op het onveranderlijke Woord van God, dat blijft tot in alle eeuwigheid. Een blijk van den zegen van dat Woord van God is zeker wel het nieuwe gebouw, dat wij straks hopen te betreden”.
De ingebruikneming van de nieuwe kerk (1926).
“Van dien zegen kon de gemeente genieten op den 30sten december, toen zij uit alle hoeken samen stroomde om getuige te zijn van de blijde ure die was aangebroken, dat de poorten van het nieuwe gebouw zouden worden ontsloten. Hoe schoon klonk het eerste gezang der schare, het eerste vers van den 122sten psalm: ‘Ik ben verblijd wanneer men mij godvruchtig opwekt, zie wij staan gereed om naar Gods Huis te gaan’ en dan die noodiging daarbij: ‘Kom ga met ons en doe als wij’. Hoe verheffend was het toen de prediker (zijn handen uitbreidend) het votum uitsprak en de zegen op de gemeente legde”.
“Hoe heerlijk en aangenaam deed het aan, toen aan de hand van het gebed, dat eenmaal Israëls grooten koning bij de inwijding van den tempel opzond, ook dit gebouw werd opgedragen voor den trone Gods. Dat Uwe oogen zijn dag en nacht over dit huis, over de plaats van dewelke Gij gezegd hebt, Uwen Naam daar te zullen zetten om te hooren naar het gebed, hetwelk Uwen knecht bidden zal in deze plaats. Hoor dan naar de prediking Uws knechts en Uws volks Israël, die in deze plaats zullen bidden; en hoor Gij uit den Hemel, de plaats Uwer woning”.
Ja, “hoor en vergeef, dat waren de woorden aan welks hand deze plechtige wijding geschiedde. Duidelijk liet de prediker uitkomen dat wij niet ons oog mogen vestigen op het uitwendige schoons van dit gebouw, maar meer op de zuivere prediking van het Woord Gods; niet ons mogen verlustigen in hetgeen voor ogen is, maar meer onzen blik moeten richten op het doel waarvoor het gesteld is”.
Natuurlijk bedankte ds. Meijer niet alleen de architecten Eldering en Meerholts, maar ook opzichter Geut, de aannemers Riemersma en Klaver en hun kundige medewerkers, de schilders Soetendal, Bergsma en Doornbosch en de elektricien A. Koenes.
Hoe de kerk er uitzag.
De (gereformeerde) Nieuwe Provinciale Groninger Courant was opgetogen over het nieuwe gebouw: “Onder welluidend orgelspel van mej. Van der Kamp vulde zich in korten tijd het gebouw, dat statig en kloek oprijst achter de oude kerk, die nog niet is afgebroken. Het nieuwe bedehuis maakt van buiten een prettigen indruk, maar wie het binnentreedt wordt terstond aangetrokken door de zachte kleuren van ramen en schilderwerk. De verdeeling der ruimte getuigt van practischen zin en doet zien dat hier een ervaren hand leiding heeft gegeven. De kleureffecten komen bijzonder mooi uit als het elektrisch licht ontstoken wordt, dat uit fraai gekleurde lantaarnlampen getemperd in het kerkruim nederdaalt. Wij zouden teveel plaatsruimte vragen wilden wij een enigszins volledige beschrijving geven. Laten we daarom volstaan met te zeggen dat het gebouw in- en uitwendig zijn ontwerpers, de heeren Eldering en Meerholts van Hoogkerk en zijn bouwers, de heeren Klaver en Riemersma te Nuis, tot eere strekt en zeker zal meewerken tot meerdere bekendheid van hun ontwerp- en bouwkunst”.
“Ongeveer om 2 uur werd het samenzijn met het zingen van psalm 122 vers 1 geopend. Na een predicatie van ongeveer anderhalf uur door ds. G. Meijer werd het woord verleend aan afgevaardigen en genodigden. Eerst sprak ds. H.S. de Jong (1898-1973) namens de zustergemeente van Boerakker. In een aangenaam, min of meer humoristisch speechje volbracht hij zijn taak en werd gevolgd door gezanten van de gemeenten van Grootegast, Zevenhuizen, Kornhorn, De Wilp en De Leek. Namens B. en W. die voltallig tegenwoordig waren, sprak nog burgemeester Oosterhuis, die gelukwenschen overbracht en verzocht te zingen psalm 146 vers 1. Een toon van dank en lof aan Hem die Marum dit prachtige bedehuis schonk, viel te beluisteren in verschillende toespraken en leefde in het hart van velen die met ons den slotzang, psalm 72 vers 11, aanhieven. Nog een korte ontmoeting na afloop der plechtigheid van kerkeraad en genodigden bij wed. Flokstra, en ook deze gebeurtenis behoorde weer tot het verleden”.
© 2023. GereformeerdeKerken.info