De Gereformeerde Kerk te Franeker (4)

( < Naar deel 3 ) – Op 20 januari 1946 werden in de Gereformeerde Kerk te Franeker twee predikanten in het ambt bevestigd: ds. W. Diepersloot (1904-1977) uit Diemen en ds. S.D. Lankhuijzen (1908-2007) uit Zoutkamp.

Ds. W. Diepersloot (1904-1977).

Iets uit het gemeenteleven.

De kerkenraad ontdekte in 1948 dat enkele jonge gemeenteleden zich bezighielden met kaarten! Dat was net even te veel van het goede. Het kaartspel wekte immers de hartstochten op en het was bovendien een kansspel, ‘waarin op ongeoorloofde wijze Gods Voorzienigheid wordt ingeschakeld’, en bovendien: de gereformeerde ‘vaderen’ vonden dat ook; geen wonder, want het streed met de gereformeerde zede, zo oordeelden de broeders.

De kerkenraad hield ook de grenzen van de eigen gemeente goed in de gaten. Toen in de plaatselijke Vrije Evangelische Gemeente een predikant intrede zou doen, stuurde de kerkenraad – daartoe uitgenodigd – geen afvaardiging. Dat hield immers ‘een zekere erkenning in van het bestaansrecht van die kerk’. Dat hield echter niet in dat niet met hen kon worden samengewerkt: de christelijke school ging immers uit van gereformeerden, christelijke gereformeerden en vrije evangelischen? Maar de herdenking van vijf jaar bevrijding kon weer niet met de hervormden samen gehouden worden als een vrijzinnige hervormde predikant daaraan zou deelnemen.

De kerkenraad stemde echter in oktober 1950 wél geheel in met het verzoek van de kerkenraad van Gouda om adhesie te betuigen aan het voorstel de regering op te wekken ‘ten aanzien van Ambon het recht te handhaven, plechtige geloften in te lossen en bijstand te geven  aan verdrukten’. De Ambonezen, die tijdens de Nederlandse politionele acties in Indië, kort na de Tweede Wereldoorlog, zij aan zij met Nederlandse militairen vochten tegen de ‘opstandeling Soekarno’, moesten na die twee acties Indië verlaten en hun werd beloofd dat ze ooit naar een eigen Molukse staat in Indië konden terugkeren. Op díe beloften had het verzoek van Gouda betrekking.

De Zilverstraatkerk met de pastorie.

De diaconie.

Toen in 1947 de Noodwet Ouderdomsvoorziening geboren werd, had dat consequenties voor het werk van de diaconie. De ‘bedeelden’ konden nu van de Staat bijstand krijgen. Anders dan in sommige andere Gereformeerde Kerken – die vonden dat de armverzorging een taak van de kerk was en niet aan het Rijk mocht worden overgelaten, had de Franeker diaconie er geen bezwaar tegen dat bedeelden zich bij de overheid meldden voor een uitkering.

Aan de andere kant wilde de kerkenraad geen samenwerking met de overheid als het ging om het benoemen van een sociaal werkster. De Tweede Wereldoorlog had veel in het maatschappelijk leven in de war gegooid en de regering vond het niet voor niets nodig een Ministerie van Maatschappelijk Werk in te stellen. Ook de Gereformeerde Kerken begonnen een landelijk, regionaal en plaatselijk netwerk van gereformeerd maatschappelijk werk op te tuigen. De kerk van Franeker stelde ook een eigen sociaal werkster aan.

Ds. S.D. Lankhuizen (1908-2007).

Voorgangers komen en gaan.

Ds. Lankhuijzen en ds. Diepersloot hadden respectievelijk in 1949 en 1955 afscheid van de kerk van Franeker genomen. Voor hen in de plaats kwamen ds. A.W. Bol (1916-2012) van 1949 tot 1964, en ds. A. Kruijswijk (1926-2014) van 1955 tot 1962.

De kerk wordt verbouwd (1954).

Al in de jaren ’30 werd gesproken over het tekort aan zitplaatsen in de Zilverstraatkerk. In 1943 was het ledental inmiddels gestegen tot 1.630, in grootte de vijfde Gereformeerde Kerk in Friesland. De Commissie van Beheer vond trouwens dat niet alleen het aantal zitplaatsen moest worden uitgebreid maar ook dat de kerk dringend een likje verf nodig had.

De verbouw verliep allesbehalve soepel. Allereerst vond de kerkenraad dat een winst van zestig tot honderd zitplaatsen voor zo’n vijgtigduizend gulden wel erg veel geld was. Vandaar dat ds. Diepersloot voorstelde om de preekstoel (die tegen een van de lange muren geplaatst was) te verplaatsen naar de oostelijke muur tegenover het orgel, waardoor de lange muur vrij kwam en plaats bood voor een tweede galerij, tegenover de oude gaanderij, die teruggebracht zou kunnen worden tot haar oorspronkelijke grootte.

Het interieur van de kerk voor de verbouwing van de jaren ’50 (foto: ‘Smal en Breed’).

Zo gezegd zo gedaan, maar lang niet iedereen was uiteindelijk tevreden over het resultaat. Bij het aanschouwen van de oude foto’s van de kerk vóór de verbouwing klonk uit veler mond: “Wat was het een prachtige kerk en wat is er veel vernield”.

“De verbouw heeft geleid tot diepgaande meningsverschillen, die we maar met de mantel der liefde zullen bedekken”, zo besloot de kroniekschrijver zijn verhaal over dit onderwerp.

Veranderingen van de diaconale koers.

Omdat de Algemene Ouderdomswet in 1956 werd ingevoerd vond de kerkenraad het dienstig een rapport samen te stellen over de veranderde situatie van de diaconale arbeid. Hield de diaconie door de nieuwe wet eigenlijk nog wel werk over? Het rapport vermeldde in ieder geval dat de belangrijkste taak bleef: het ondersteunen van armlastige gemeenteleden; het sterk bevorderen van het welzijn van de arme gemeenteleden  en het in het leven roepen van bepaalde vormen van sociale voorzieningen voor de mensen waarmee de evangelisatie in aanraking kwam.

Het interieur van de Zilverstraatkerk voor de verbouwing van de jaren ’50 (foto: ‘Smal en Breed’).

In november 1957 hield de brede kerkenraad over de diaconale arbeid een buitengewone vergadering. De diaconie was het niet unaniem eens over de vraag of de steun van de overheid kon worden geaccepteerd als hoge kosten van ziekenhuis of verpleeghuis moesten worden betaald. Men wilde daarover graag advies van de kerkenraad. Deze vond eigenlijk dat de kerk die kosten zelf moest ophoesten. “De overheid helpt daar waar geen helper is”, zo werd het onder woorden gebracht. En die helper – de Gereformeerde Kerk – was er wél.

In een vergadering in januari 1961 werd uitvoerig gesproken over de veranderende taakstelling van de diaconie. “We zullen nieuwe vormen van diaconaal werk gaan zien, onder andere meer service aan de leden van de kerk. ’t Bestaande diaconiewerk gaat verouderen. Nieuwere vormen van maatschappelijk werk en geestelijke volksgezondheid dienen zich aan”. De diakenen besloten in 1963 mee te werken aan de oprichting van het Christelijk Maatschappelijk Werk (niet specifiek gereformeerd), dat aan de slag ging met subsidie van de overheid. De regering had immers zelf het Ministerie voor Maatschappelijk Werk in het leven geroepen (zoals we al eerder opmerkten), en ook de kerken spanden zich plaatselijk, regionaal en landelijk sterk om gereformeerd maatschappelijk werk op te zetten.

De predikanten, benoemd tot rond 1990.

Ds. A.W. Bol (1916-2012).

Na het vertrek van ds. Kruyswijk (in 1962) en ds. Bol (in 1964) waren achtereenvolgens (of gelijktijdig) de volgende gemeentepredikanten aan de Franeker Gereformeerde Kerk verbonden (beroepen tot rond 1990): ds. P. Huisman (1931-2022) van 1963 tot 1970; ds. J.M.R. Diermanse (1926-2014) van 1965 tot 1979; ds. C.A. Verhoog (1936-1996) van 1972 tot 1988; ds. J. van Verseveld (1938-2023) van 1978 tot 1990, ds. F. Buitink (*1945) van 1982 tot 2008, en ds. G.J. Karssenberg (1944-2005) van 1988 tot 2005. Er waren sinds 1978 overigens inmiddels drie predikanten aan de kerk van Franeker verbonden. Ds. Van Verseveld was de eerste die de derde predikantsplaats bezette.

Er waren tot rond 1990 behalve de genoemde gemeentepredikanten ook predikanten voor bijzondere werkzaamheden aan de kerk verbonden: ds. R. de Vries (1915-?) die van 1974 tot 1981 belast was met de geestelijke verzorging van het psychiatrisch ziekenhuis; ds. J.H. de Wit (*1949), die beroepen was voor de missionaire arbeid in Santiago (Chili) van 1980 tot 1993; ds. R.P. Wind (*1950) die van 1981 tot 2010 geestelijk verzorger was van het psychiatrisch ziekenhuis, en ds. J. Strikwerda (*1955), die van 1988 tot 1993 als missionair toeruster van de Particuliere Synode aan de kerk van Franeker verbonden was.

Ds. A. Kruyswijk (1926-2014).

De eerste veranderingen.

Op 19 januari 1958 werd na de morgendienst een stemming gehouden over de benoeming van een – wat genoemd werd – ‘bejaardenouderling’. Het werd br. Willem Annema, die overigens aangaf het liever te hebben over een ‘ouderling met speciale opdracht’. Hij vroeg de gemeenteleden ‘hem met dit werk niet alleen te laten staan’.

In september 1959 werd uitvoerig gesproken over de eventuele benoeming van een jeugdouderling. Men dacht misschien dat dit een nieuw idee was, maar in 1930 en in 1947 was er ook al eens over gesproken, zonder overigens tot actie over te gaan. Maar in 1959 werd door de kerkenraad de wenselijkheid van een of meerdere jeugdouderlingen uitgesproken. Het was de bedoeling, zo lezen we in de besluitvorming, dat hij “het vertrouwen van de jeugd moest trachten te winnen en zijn huis voor de jeugd open zou stellen; hij zou contact onderhouden met de jeugdverenigingen, een open oog hebben voor disharmonie tussen ouders en jeugd, en zou zich bovendien bezighouden met het ontspanningsprobleem.” De jeugdouderling kwam er overigens pas op 14 maart 1965, toen br. J. Oostijen als eerste jeugdouderling verkozen en benoemd werd.

Ds. C.A. Verhoog (1936-1996).

Het duurde wat langer voordat de kerkenraad zich in navolging van de synode geroepen zag ook vrouwelijke gemeenteleden te benoemen tot ouderlingen en diakenen. Wel werd er in 1965 over gesproken, maar op 16 maart 1969 werden de eerste vrouwelijke gemeenteleden als zodanig gekozen: mevr J. Baarda- Westerop (ouderling) en mevr. N. Burghgraef (diaken).

En verder…

De kwestie van de zondagsarbeid kwam regelmatig op de kerkenraad aan de orde. Zo ook in 1958 en in 1962, toen een van de broeders als werkgever zijn personeel op zondag had laten werken om de oogst binnen te halen. De kerkenraad sprak hem daarop aan en hij maakte duidelijk dat het een noodsituatie betrof, omdat het werk in die erg regenachtige tijd niet kon worden uitgevoerd, maar het juist op de betreffende zondag droog was. Hij vond dat hij weliswaar ’tegen de traditie had gezondigd, maar niet tegen de wet des Heren’. Dat zal wel, maar de kerkenraad vond dat het niet door de beugel kon.

In 1958 vroeg een van de kerkenraadsleden of de diensten ter gelegenheid van begrafenissen – die destijds thuis gehouden werden – niet beter in de kerk konden plaatsvinden. “In de kerk wordt gedoopt, belijdenis gedaan en getrouwd”, en waarom wordt dan niet vanuit de kerk begraven? De kerkenraad vond echter dat dit beter niet kon worden gedaan. Maar toen in 1960 door de nabestaanden van een overleden broeder gevraagd werd de dienst in de kerk te mogen houden draaide de kerkenraad bij en deelde mee, dat daarvoor gelegenheid gegeven zou worden.

“De Achttien’.

De drie bekendste geschriften van ´De Achttien (foto: GereformeerdeKerken.info’).

Halverwege de jaren ’50 legde de synode van Leeuwarden er de nadruk op dat gemeenschappelijke ambtelijk geleide erediensten (d.w.z. officiële kerkdiensten samen met bijvoorbeeld hervormden) niet waren toegestaan. Als er met andere kerken iets gezamenlijks gedaan werd mochten dat hoogstens ‘samenkomsten’ heten en geen ‘dienst des Woords’ maar dan nog mochten de officiële eigen kerkdiensten daardoor niet in het gedrang komen.

De jaren ’60 brachten allerlei veranderingen in het gereformeerd kerkelijk leven. Zo hadden negen gereformeerde en negen hervormde predikanten in 1961 er stevig op aangedrongen de Gereformeerde Kerken en de Hervormde Kerk zo snel mogelijk tot één kerk te verenigen. ‘De Achttien’, zoals ze zich noemden, publiceerden onder meer een drietal boekjes dat dit thema behandelde. De boekjes werden veel gebruikt tijdens gespreksgroepen die over het onderwerp in de kerken gehouden werden. Het zou het begin worden van wat later het ‘Samen op Wegproces’ genoemd werd, dat na verloop van tijd ook in Franeker gestalte zou krijgen.

Samenwerking met andere kerken?

In 1959 stuurde de kerkenraad een schrijven aan de Franeker Christelijke Gereformeerde Kerk met het verzoek een samenspreking te houden over ‘eenwording’. Daaraan werd  gehoor gegeven, al bereikte men in dat opzicht niet de gehoopte resultaten. In de jaren 1968 tot 1972 werden de gesprekken opnieuw ter hand genomen. Tijdens de bijeenkomst van 19 november 1969 hield ds. Diermanse een toespraak over de Schriftbeschouwing en sprak daarbij over de visie op de eerste hoofdstukken van Genesis, die handelen over het Scheppings- en paradijsverhaal.

Ds. P. Huisman (1931-2022).

Ds. Huisman vatte de bijeenkomst samen met de woorden: “We moeten vasthouden aan de mens die goed geschapen is, in zonde gevallen en door Christus verlost (daarvoor willen we onze hand in ’t vuur steken). Vragen leven in beide kerken. Men hoeft niet elke theoloog te volgen (…)”. Toen de gereformeerde kerkenraad echter voorstelde kanselruil te houden, reageerde de christelijke gereformeerde kerkenraad daar ‘duidelijk afwijzend’ op.

Serieuze samenwerking tussen gereformeerd en hervormd in Franeker ontstond in 1973. Wel bleek in gehouden gesprekken duidelijk dat vragen die bijvoorbeeld in de Gereformeerde Kerk leefden, in de hervormde gemeente totaal niet aan de orde waren. ‘’t Was haast een vreemde taal’, zo werd door hervormden gereageerd op een gereformeerd discussiestuk.

Verontrusting.

De predikanten Huisman en Diermanse hielden in die tijd op de smalle kerkenraad inleidingen over allerlei theologische gedachten van de Anglicaanse bisschop Robinson  (“God is dood”) en de Duitse theologe Sölle die de plaatsbekleding van Christus discutabel stelde. De kerkenraad gaf aan niet overtuigd te zijn van de waarde van die vrijzinnige geluiden. Tijdens kerkenraadsvergaderingen werd vaker  over deze onderwerpen gediscussieerd.

Ook de verschillende stromingen en groepen in de eigen gemeente werden besproken; genoemd werden bijvoorbeeld (1) “de traditionele ouderen en jongeren, (2) de geseculariseerde ouderen en jongeren en (3) de jongeren die vernieuwing wilden en belangstelling hadden voor de grondvragen”. Hoe konden die groepen pastoraal gezien het best tegemoet getreden worden?

Het logo van het v/m. ‘Confessioneel Gereformeerd Beraad’.

Ondertussen bestonden in de gemeente verschillen van mening over ontwikkelingen in de landelijke en in de plaatselijke kerk. Een aantal verontruste gemeenteleden, ‘De Groep van 24’ genoemd, was vooral in de jaren 1984 en 1985 zeer actief, en legden de vinger bij zaken die volgens hen anders moesten, zoals bijvoorbeeld de praktijk van de avondmaalsviering en de toelating (c.q. het weren) van ‘kinderen aan het avondmaal’. De nieuwe theologische visies van buitenlandse, maar ook van Nederlandse theologen riepen vragen op. Sommige leden werden lid van het Gereformeerd Confessioneel Beraad, dat binnen de Gereformeerde Kerken de wacht hield bij de rechtzinnigheid. Anderen onttrokken zich aan de kerk, omdat ze zich er niet meer thuis voelden. Landelijk was er bijvoorbeeld de kwestie van de kruisraketten, een kwestie die trouwens ook plaatselijk discussies veroorzaakte.

Van groei en teruggang.

De Gereformeerde Kerk te Franeker groeide aanvankelijk zodanig, dat drie predikanten aan de kerk verbonden waren. In 1984 telde de kerk iets meer dan 2.800 zielen, wat meteen het hoogste ledental in de geschiedenis van de Franeker kerk was. Daarna daalde het ledental tot nog geen 2.400 in 1982. Het aantal predikantsplaatsen werd na verloop van tijd langzamerhand navenant verminderd.

In die jaren van groei was zo nu en dan ook sprake van de vraag of er naast de Zilverstraatkerk nóg een gereformeerde kerk gebouwd moest worden. Uiteindelijk besloot men het bij het ene kerkgebouw aan de Zilverstraat te laten, maar wel over te gaan tot de bouw van een nieuw centrum voor kerkelijke vergaderingen en andere activiteiten, De Rank geheten.

Samen-op-Weg (SoW).

De hervormde Martinikerk (foto: Rijksmonumenten.nl).

Ondertussen was het SoW-proces met de hervormde gemeente verdergegaan. In december 1982 werd een Overleggroep gevormd ter stimulering van het SoW-proces waarin van beide gemeenten vertegenwoordigers zitting hadden. Het toenaderingsproces vorderde gestaag. Er kwamen vanaf januari 1983 gezamenlijke avonddiensten, vier SoW-ochtenddiensten en vier avondmaalsdiensten, en bij bijzondere gelegenheden, zoals Goede Vrijdag, enz. De moderamina vergaderden regelmatig samen en vanaf 1988 was men bij elkanders kerkenraadsvergaderingen vertegenwoordigd.

‘De Rank’, naast de voormalige ‘Zilverstraatkerk’, wordt nog steeds gebruikt als kerkelijk bureau en als plaats voor kerkelijke vergaderingen en andere bijeenkomsten.

Jaren lang werden gesprekken gevoerd die er uiteindelijk toe leidden dat op 10 januari 2010 de Protestantse Gemeente Franeker ontstond. Kort daarvoor was besloten dat de Zilverstraatkerk (die een grondige renovatie nodig had) zou worden afgestoten. Aanvankelijk waren er plannen de kerk misschien te slopen, maar uiteindelijk kon de kerk als zodanig behouden worden.

Het interieur van de Zilverstraatkerk.

Op 6 september 2015 werd de laatste dienst in de Zilverstraatkerk gehouden. Het bijbehorende grote vergadercentrum De Rank bleef echter bestaan en doet nog steeds dienst als kerkelijk bureau en als plaats voor kerkelijke bijeenkomsten en vergaderingen van de Protestantse Gemeente te Franeker.

Ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Franeker.

De ledentallen van De Gereformeerde Kerk te Franeker tussen 1900 en 2010 (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

De Bazuin, Stemmen uit de Christelijke (Afgescheidene) Gereformeerde Kerk. Kampen, div. jrg.

Gemeenten en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992

De Heraut voor De Gereformeerde Kerken in Nederland. Amsterdam, div. jrg.

Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Friesland, dl. III. Groningen, 1983

K. Zondag, Smal en breed. Een verhaal over de Gereformeerde Kerk van Franeker 1842-1992. Franeker, 1992

© 2023. GereformeerdeKerken.info