De Gereformeerde Kerk te Franeker (3)

( < Naar deel 2 ) Door de samenvoeging van de Christelijke Gereformeerde Gemeente en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk vond de kerkenraad het verstandig de organisatorische opbouw van de gemeente opnieuw te bekijken.

Ds. F.M. ten Hoor (1855-1934) van Franeker.

Een van de eerste besluiten was de invoering van gescheiden vergaderingen van ouderlingen en diakenen. Er kwamen een brede kerkenraad (als ouderlingen en diakenen samen vergaderden) en een smalle kerkenraad, de vergaderingen van alleen de ouderlingen. Ook besprak men de gang van zaken bij het huisbezoek. In het vervolg, zo werd afgesproken, zouden ouderlingen en diakenen twee aan twee bij de gemeenteleden langs gaan. Dat heeft geduurd tot 1899, toen op grond van de kerkorde afgesproken werd dat alleen de ouderlingen de huisbezoeken deden in het kader van het ‘toezicht’ op leer en leven van de gemeenteleden, en dat de diakenen hun bezoeken hielden (apart van de ouderlingen) voor de verzorging van de armen. In normale gevallen kon een ouderling de in zijn wijk af te leggen huisbezoeken wel in zijn eentje opknappen, vond men. Op de vergaderingen van de smalle kerkenraad werd (soms uitvoerig) verslag gedaan van de bevindingen.

Het socialisme…

F.J. Domela Nieuwenhuis (1846-1919).

De vroegere vrijzinnig-hervormde predikant ds. Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919) trok in die tijd door Friesland. Ook in de Franeker Gereformeerde Kerk waren leden die ingepalmd leken te worden door de radicale socialistische toespraken van Domela. Ds. Ten Hoor waarschuwde (na een huisbezoek bij een jeugdige broeder) eind november 1894 voor de radicale Domela: het optreden van het socialisme, ‘zal als een storm over de wereld gaan’. Als de kerkenraad daarop niet attent genoeg zou reageren, zou een deel van de gemeente door Domela meegetrokken worden, meende ds Ten Hoor. Daarom moest de gemeente ‘weet hebben van de echte Bijbelsche sociale beginselen’.

Ds. Ten Hoor neemt afscheid (1896).

‘De Bazuin’, 27 maart 1896.

In januari 1896 vertelde ds. Ten Hoor dat hij van plan was naar Amerika te emigreren. Veel meer dan enkele wederzijdse vriendelijke bejegeningen melden de notulen van de kerkenraad daarover niet. Op 22 maart 1896 nam hij afscheid van zijn gemeente. Staande zongen de gemeenteleden hem psalm 121 vers 4 toe. In Amerika werd hij predikant bij de Christian Reformed Church, waar hij al snel een vrij prominente positie innam.

Dronrijps kerk zelfstandig (1897).

‘De Bazuin’, 15 januari 1897.

Op 10 januari 1897 werd in het naburige dorp Dronrijp De Gereformeerde Kerk geïnstitueerd vanuit de Gereformeerde Kerk te Franeker. De gereformeerden in Dronrijp behoorden namelijk tot die kerk en ook deels tot de kerk van Beetgum. Op Tweede Kerstdag 1896 hadden zij na de kerkdienst, tijdens een bijeenkomst over de aanstaande instituering, in de kerk van Franeker verklaard ‘van harte in te stemmen met de belijdenisgeschriften van de Gereformeerde Kerken, te breken met het hervormde kerkgenootschap, en dat het hun hartelijke wens was als broeders en zusters in De Gereformeerde Kerk te Dronrijp samen te leven.

Ds. J.C. Balhuizen (1854-1939) leidde de instituering van de Gereformeerde Kerk te Dronrijp namens de kerkenraad van Franeker.

Tijdens diezelfde bijeenkomst werden ook de ouderlingen en diakenen gekozen. En  onder leiding van de Franeker kerkenraad en namens hem van de consulent ds. J.C. Balhuizen (1854-1939) van Sexbierum, werden zij op 10 januari 1897 als kerkenraad van Dronrijp in het ambt bevestigd.

Ds. A. Doorn (van 1897 tot 1908).

Ds. A. Doorn (1871-1950).

Een week later, op 17 januari 1897, deed de opvolger van ds. Ten Hoor intrede in de kerk aan de Zilverstraat. Het was ds. A. Doorn (1871-1950) uit het Zeeuwse Axel.

In maart 1899 hadden de classes Sneek, Bolsward en Franeker besloten voor gezamenlijke rekening een predikant als zendeling uit te zenden naar Indië. De kosten waren in totaal fl. 4.000, waarvoor de kerk van Franeker fl. 200 diende bij te dragen. Afgesproken werd dat de gemeenteleden thuis een spaarbusje zouden krijgen, waarin zo nu en dan wat geld kon worden afgezonderd.

Nu we het toch over een ‘inzameling’ hebben: in die tijd speelden de Boerenoorlogen (tussen 1880 en 1902) in Zuid-Afrika, waar ‘onze verjaagde stamverwanten’ (‘de Boeren’) werden belaagd door de Engelsen. Er moest geld komen om hun strijd te ondersteunen. In een avonddienst werd voor dat doel een schaalcollecte gehouden.

‘De Bazuin’, 22 januari 1897.

Er moest ook nog steeds geld bijeengebracht worden voor rente en aflossing van de kerkbouw. Om dat ‘derde zakje’ (de derde collecte) voor de aflossing te kunnen beëindigen, was een verhoging van de kerkelijke bijdragen van fl. 1.700 nodig. Daartoe werd op de gemeentevergadering besloten.

De diakenen kregen van de gereformeerde winkeliers in het dorp (de ‘neringdoenden’) te horen dat de bedeelden der gemeente hun slechts zeer weinig bevoordeelden (ze kochten dus nauwelijks in ‘een gereformeerde winkel’). Het was echter wél de plicht van de bedeelden om hun inkopen te doen bij de ‘huisgenoten des geloofs’.

Baptisten in ‘De Bijbel’?

In mei 1904 moest de kerkenraad beslissen over het verzoek om het gebouw De Bijbel (nog steeds eigendom van de kerk) te mogen gebruiken om kinderen ‘naaijen en breiden te leeren en hen te onderwijzen uit het Woord Gods, het leren van De Christenreize (het bekende boek van de Engelse ketellapper-schrijver John Bunyan (1628-1688), en meer andere lectuur’. Allemaal erg positieve plannen, alleen… het werd gevraagd door de Baptisten, die in Franeker ook aanhangers hadden. Niet alle kerkenraadsleden stonden te popelen om hen van De Bijbel gebruik te laten maken, al had men wel veel waardering voor hun streven. Uiteindelijk waren alleen ouderling Hofstra en diaken Ringma tegen, en konden de Baptisten hun plannen in het gebouwtje De Bijbel in praktijk brengen.

Gebouw ‘De Bijbel’ (foto: ‘Smal en breed’).

Volgens ds. Doorn was het misschien beter trouwdiensten in het vervolg in de consistorie en niet in de kerkzaal te houden, omdat er over het algemeen toch slechts alleen familie en enige kennissen bij aanwezig waren, en de kerkzaal daarvoor te groot was. Maar veel gemeenteleden – daarnaar gevraagd – waren tegen, en zo bleven de huwelijken in de kerkzaal ingezegend worden.

Ook de avondmaalsviering werd in 1904 besproken. Na discussies werd afgesproken dat aan mannen en aan vrouwen ‘elk aan een aparte tafel’ het avondmaal zou worden bediend. Eerst namen de mannen plaats rondom de gedekte tafel voorin de kerk, daarna de vrouwen. De mannen – zo besloot men – zouden zich niet van de tafel verwijderen (voorin de kerk, waar zij het avondmaal uitgereikt kregen), alvorens de door de predikant opgegeven psalm ‘geheel geëindigt zij’. En de vrouwen zouden zich daarna niet eerder naar de tafel begeven voordat de mannen zich daarvan verwijderd hadden. Later werd de regeling aangepast, omdat het toch niet goed beviel.

Ds. H.J. Allaart en de ‘veronderstelde wedergeboorte.

Ds. H.J. Allaart (1864-1923). Foto: met dank aan de heer G. Kuiper te Appingedam.

Ook in het naburige Harlingen was de Gereformeerde Kerk ontstaan uit de ineensmelting van de kerken uit de Afscheiding en Doleantie. Daar had de ineensmelting echter pas op 4 mei 1899 plaatsgevonden. Ds. H.J. Allaart (1864-1923) was er de predikant, afkomstig uit de Doleantie. Hij hing de doopsbeschouwing van dr. A. Kuyper (1837-1920) aan, de zgn. ‘veronderstelde wedergeboorte’. De Harlinger kerkenraad vroeg advies aan de ‘genabuurde kerk’ te Franeker wat die kerkenraad ervan vond. De kerkenraad van Franeker wilde wel, maar kon geen advies geven, ook al omdat de kwestie op de synode van 1905 in behandeling genomen zou worden, en daaraan dienden de kerken zich te houden. Trouwens, ook in Franeker bestonden twee visies op de betekenis van de doop. ‘De kerkenraad wekte ieder op om met waardering en vertrouwen elkander tegemoet te treden’. De beslissing die de synode van 1905 uiteindelijk nam, gaf ruimte aan beiderlei opvattingen omtrent de doop.

Op 2 augustus 1908 nam ds. Doorn afscheid van Franeker en vertrok naar de kerk van Apeldoorn. Dus nam de kerkenraad het beroepingswerk ter hand.

Ds. J. Koppe (van 1910 tot 1920).

Ds. J. Koppe (1872-1924).

Dat leidde uiteindelijk tot het beroepen van ds. J. Koppe (1872-1924) uit Bunschoten, die op 24 juli 1910 intrede deed.

In 1913 kreeg de kerkenraad te oordelen over een aantal gemeenteleden die wel eens een bezoek brachten aan de bijeenkomsten van de hervormde broeders in de Bethelkapel aan de Dijkstraat, die in 1910 in gebruik genomen was. Dat kon natuurlijk niet. Daarom besloot de kerkenraad dan ook de betreffende broeders te vermanen. Ook waren er klachten over ‘de revolutionaire geest die wordt aangekweekt onder ’t jonge volk’. De kerkenraad besloot daarom maar eens te informeren naar de lectuur die de jeugd thuis voorgeschoteld kreeg en bovendien werden de ouders vermaand hun kinderen regelmatig naar de jeugdverenigingen te sturen. Daar zouden ze verantwoorde lectuur te lezen krijgen. Maar – zo werd gewaarschuwd – ze moesten ‘als ze groot waren’ vooral geen lid worden van de Nederlandse Christelijke Studenten Vereeniging (NCSV), want daar werden volgens de ouderlingen  (in 1919) verkeerde leringen gepresenteerd.

‘De Bazuin’, 29 juli 1910.

En te doen onderwijzen…

Het bewaren van het gereformeerde geloof werd volgens de kerkenraad ook bedreigd door de ‘gemengde huwelijken’. Daarom vond de kerkenraad het nodig een onderzoek in te stellen als zulk een aanstaand echtpaar zich aandiende. Zo stelde ds. Koppe in 1920 aan een huwelijkskandidaat, die niet tot de Gereformeerde Kerk behoorde, een aantal vragen die hij hopelijk met ‘ja’ kon en zou beantwoorden; anders konden ze de kerkelijke bevestiging van hun huwelijk wel op hun buik schrijven: ‘Zijt gij gedoopt?’ En: ‘staat gij vijandig tegenover de leer die in de Gereformeerde Kerk geleerd wordt?’ “Belooft gij uw echtgeno(o)t(e)  vrij te laten in de behoorlijke waarneming van de godsdienstige plichten waarmee doop en belijdenis hem of haar verplicht, zoowel ten opzichte van het gezin als van de kerk?’ ‘Wilt ge dat uw huwelijk kerkelijk wordt ingezegend?’ ‘Belooft ge uw kinderen te onderwijzen en te doen onderwijzen in de leer der Gereformeerde Kerk?’”

In 1921 was er een broeder die zich had laten overhalen zich aan te sluiten bij de Baptisten, en die zich daar zelfs  had laten onderdompelen. Hij had altijd al de neiging gehad naar die gemeente te trekken en was er niet vanaf te helpen. Vandaar dat de kerkenraad hem na vele waarschuwingen en vermaningen uiteindelijk van de gemeente vervallen verklaarde.

‘De Bazuin’, 12 november 1920.

Ds. Koppe had intussen een beroep ontvangen van de Gereformeerde Kerk in het Groningse Enumatil en nam daarom op 7 november 1920 afscheid van de kerk van Franeker.

Evangelisatie.

De Gereformeerde Kerk beschikte behalve over het kerkgebouw aan de Zilverstraat ook over een aantal – wat genoemd werd – ‘uithoven’: het evangelisatiegebouw in het dorp Herbayum, de zondagsschool in Kingmatille en het gebouw Rehoboth in het dorpje Peins. Daar werd ijverig gewerkt in clubs voor kinderen en verenigingen voor volwassenen die niet tot de kerk behoorden.

Het evangelisatiegebouw te Herbayum (foto: ‘Smal en breed’).

Ds. S. van Leeuwen (van 1921 tot 1926).

Ongeveer een jaar na het vertrek van ds. Koppe stond zijn opvolger op de Franeker kansel. Het beroepingswerk was minder vlot verlopen dan gehoopt. Het was ds. S. van Leeuwen (1883-1928) uit Houwerzijl, die op 6 november 1921 intrede deed.

Tijdens zijn predikantschap had een ouderling in 1924 klachten over de prediking van ds. Van Leeuwen, maar wilde er eigenlijk niet over praten met de ouderlingen, die hem om die reden bezochten.

Ds. S. van Leeuwen (1883-1928).

Zij hadden hem willen spreken omdat hij niet aanwezig was geweest bij de ‘voorbereiding’ van het Heilig Avondmaal en ook de Dis des Heeren had verzuimd. En voorts bezocht hij de hervormde Bethelkapel;  en dat nog wel als ambtsdrager. Ook toen de kerkenraad hem vervolgens een uitvoerig schrijven zond met daarin een aantal vragen die hij verzocht werd te beantwoorden, weigerde hij een schriftelijke reactie te geven. “Als u de zaak kerkelijk wil behandelen komen er vanzelf meerdere zaken en personen naar voren en kan een en ander publiek worden”, zo werd gedreigd.

Naar de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Harlingen…

De belangrijkste oorzaak van het ongenoegen van deze ouderling (en trouwens van meerdere andere gemeenteleden) kwam voort uit de volgens hen oneerlijk verlopen stemmingen om te komen tot het beroepen van een predikant. Er werd door ds. Van Leeuwen volgens hen bovendien onvoldoende rekening gehouden met de wensen en belangen van de gemeente. Daarmee werd onder meer bedoeld de visie van de predikant op de doop (hij was volgens de klagers aanhanger van Kuypers ‘veronderstelde wedergeboorte’): “Daarom kunnen wij niet opgaan naar Gods Huis”. De kerkenraad verklaarde echter dat het beroepingswerk keurig volgens de regels verlopen was.

In 1898 werd dit gebouw aan de Zuiderhaven in Harlingen in gebruik genomen als chr. geref. kerk (in 1968 vervangen door de Ichthuskerk). Foto: Reliwiki.

Uiteindelijk onttrokken ze zich aan de Gereformeerde Kerk te Franeker en voegden zich bij de Christelijke Gereformeerde Kerk te Harlingen die – zoals we al beschreven – in 1892 ontstaan was door bezwaren tegen de ‘Vereniging’ van de kerken uit Afscheiding en Doleantie. “Zo kwam een eind aan dit drama. Het geheel overziende concluderen we dat het gelijk meer bij de kerkenraad dan bij de verontrusten lag”, aldus eindigt de gedenkboekschrijver zijn verhaal hierover.

Intussen had ds. Van Leeuwen een beroep ontvangen van de Gereformeerde Kerk te IJmuiden, dat hij aannam. Vandaar dat hij op 11 juli 1926 afscheid nam van Franeker. Tijdens de afscheidsbijeenkomst in de kerkenraad, enkele dagen eerder, kon hij getuigen dat de samenwerking met de kerkenraad ‘kostelijk’ was geweest en dat ‘geen wanklank in ons midden’ was vernomen.

Ds. J.D. Wielenga (van 1927 tot 1938).

Ds. J.D. Wielenga (1881-1938) van Franeker.

Ruim een jaar later stond ds. J. Wielenga (1881-1938) uit HaarlemmermeerHoofddorp als opvolger van ds. Van Leeuwen op de preekstoel in de Zilverstraat. De hoorcommissie had – alvorens de kerkenraad een beroep op hem uitbracht – geoordeeld dat zijn preken ‘degelijk uitgewerkt, van practischen aard en op eminenten wijze uitgesproken’ waren. Hij werd vervolgens bij acclamatie beroepen en deed op 25 september 1927 intrede.

Nog in 1927 besloot de kerkenraad tot de uitgave van een eigen gedrukt kerkblad, de “Franeker Kerkbode, Officieel Orgaan van De Gereformeerde Kerk te Franeker”. Je kon voor fl. 0,15 per maand of voor fl. 0,04 per week abonnee worden, en dan werd je van alle wel en wee in de gemeente op de hoogte gehouden. Maar wel op zeer beperkte wijze, want net als in veel andere kerkbladen waren de mededelingen uit bijvoorbeeld de kerkenraad en de diaconie bijzonder beknopt en vaak weinigzeggend. Maar de tijden en de namen van de voorgangers van de te houden kerkdiensten, de bestemming van de te houden collectes (en de opbrengsten ervan), de meditatie van de dominee en de activiteiten van het bloeiende verenigingsleven kwamen in ieder geval ruimschoots aan bod.

De ‘Franeker Kerkbode’ werd op initiatief van ds. Wielenga in het leven geroepen.

Was het ‘typografisch fraaie’ kerkblad misschien te duur voor de  Franeker kerk alleen? In 1931 werd het in ieder geval een classicaal orgaan met nieuws uit alle classiskerken (die er overigens maar mondjesmaat aan meewerkten), en in oktober 1940 werd het blad in het vervolg slechts gestencild. De oorzaken? De jaren ’30 waren de economische crisisjaren en in 1940 brak de oorlog uit; ongetwijfeld hebben die gebeurtenissen aan de ‘neergang’ van de Kerkbode meegewerkt.

Vrouwenkiesrecht?

In 1929 formuleerde de kerkenraad zijn bezwaren tegen het actieve vrouwenkiesrecht in de kerk, dus het recht van vrouwelijke belijdende leden om mee te stemmen als er ambtsdragers verkozen moesten worden. De synode zou dat onderwerp namelijk bespreken. De kerkenraad was er niet voor, maar niet omdat het tegen de Heilige Schrift was, maar omdat ‘de meeningen inzake dat kiesrecht zoo geheel tegenover elkaar staan en de Schrift het kiesrecht niet als noodzakelijk voorschrijft’. De classis ging met dat voorstel van de kerkenraad akkoord, de particuliere synode eveneens, en ook de generale synode besloot uiteindelijk iets van die strekking. Pas de synode van Rotterdam (1952-1953) zou met de invoering van het actieve vrouwenkiesrecht akkoord gaan. Op 15 maart 1952 deden de vrouwelijke belijdende gemeenteleden in Franeker voor het eerst aan de verkiezingen mee!

Het pacifisme…

Meester Fedde Schurer (1898-1968) voor de klas.

Er waren meer onderwerpen die de kerkenraad op zijn hoede deed zijn. In het Friese Lemmer was de gereformeerde onderwijzer Fedde Schurer (1898-1968) werkzaam. Hij werd door het bestuur van de plaatselijke christelijke school vanwege zijn pacifistische ideeën ontslagen maar kreeg door bemiddeling van de vroegere gereformeerde predikant dr. J.J. Buskes (1899-1980) in Amsterdam een baan waar hij aan een openbare school wel voor zijn ideeën kon uitkomen.

De Franeker kerkenraad besprak het geval ook. Een van de kerkenraadsleden waarschuwde dat jonge mensen onder invloed van zijn ideeën konden komen (hij schreef nogal veel!) en dat de kerkenraad daarop attent moest zijn. Ds. Wielenga vond ‘dat we op een vulkaan leven’, en meende dat Schurer ook invloed kon hebben op predikanten, al waren  dat volgens hem (nog) geen gereformeerde predikanten.

Het Fries in de eredienst…

Ds. S. Huismans (1873-1924).

De jonge Friese predikant ds. S. Huismans (1873-1924) van Anjum vond dat in de eredienst ook de Friese taal een legitieme plaats behoorde te hebben. Daarvoor had hij in 1908 al het Kristlik Frysk Selskip (‘Christelijk Fries Gezelschap’) opgericht. Ook in Franeker werden enkele gemeenteleden lid van de plaatselijke afdeling van dit ‘Selskip’ en men vroeg de kerkenraad of ze de kerk ook mochten gebruiken voor een bijeenkomst. Er zou dan ‘door eene zekere dame’ een preek van de bekende Friese dr. Wumkes worden voorgelezen. De kerkenraad – de predikant voorop – stonden dat niet toe. ‘Heilige dingen worden gebruikt als propagandamiddel voor de Friese Beweging’, zo vond men.

Uiteindelijk kreeg ‘de Friese Beweging’ toch ook op de preekstoel toegang. De eigen Franeker predikant ds. S. Eringa (1905-1987) zou in de stad de eerste preek in de Friese taal houden en sindsdien werd het langzaam maar zeker gewoon dat af en toe een ‘Fryske tsjinst’ (Friese dienst) gehouden werd!

De gereformeerde kerk aan de Zilverstraat.

De crisisjaren ‘30.

De crash van de Beurs van Wallstreet in New York in oktober 1929 luidde een jaren lang durende wereldwijde economische crisis in. Werkloosheid en armoede streden in de jaren ’30 om de voorrang. Ook in Nederland waren velen werkloos geworden en konden de eindjes nauwelijks of helemaal niet meer aan elkaar knopen. De in 1933 door de ‘Raad van Nederlandsche Kerken voor Practisch Christendom’ opgerichte Centrale voor Werkloozenzorg wilde op dat gebied hulp verlenen en vroeg in een schrijven aan de kerken in ons land om morele steun en een gift. Of daarop antwoord gestuurd is is niet duidelijk, maar wel onwaarschijnlijk. In 1933 hadden een paar kerkenraadsleden namelijk enkele bijeenkomsten van die Raad bijgewoond, en verslag doende bleken ze zeer huiverig om er verder aan deel te nemen, ‘al moet er van onze kant iets gedaan worden, al was het alleen maar om later niet het verwijt te krijgen dat we de werklozen aan hun lot overlieten’. Nu deed de diaconie natuurlijk al van alles, maar met de Centrale voor Werkloozenzorg wilde de kerkenraad verder geen bemoeienis.

Ook binnen de Gereformeerde Kerken bestond een ‘Vereeniging voor Daadwerkelijke Vredesactie’, dat een eigen blad uitgaf.

De financiën.

De kerkelijke financiën hadden natuurlijk ook te lijden onder de economische crisis. De diaconie had in 1933 een tekort van fl. 600, de kerk van fl. 24.500. Geen wonder dat de kerkenraad het voorstel deed om ook het traktement van de predikant met 11% te verlagen. Daartegenover stelde de predikant 5% voor, want die 11% ‘vindt men nergens’, zei hij. Een extra collecte hief het tekort van de diaconie ruimschoots op zodat de hulpverlening in ieder geval niet in gevaar kwam.

Want inderdaad deed de diaconie uiteraard het hare om de nood onder werklozen en andere bedeelden in de gemeente te verlichten. Niet alleen door collecteopbrengsten kon de hulp voortgang vinden, ook door hulp in natura, zoals door die broeder die ‘een kwantum grauwe erwten’ ter beschikking stelde. Ook trachtte de diaconie mensen op weg te helpen met een eigen bedrijfje (zo werd voor een gemeentelid ‘een knappe gebruikte wagen’ gekocht, die hij op afbetaling door de diaconie geleverd kreeg ten behoeve van zijn pas opgerichte handeltje).

De steen op het graf van ds. Wielenga en zijn echtgenote.

Ds. Wielenga overleed op 21 juni 1938. De Franeker Kerkbode verscheen met een rouwrand en met meerdere artikelen ter herinnering aan leven en werk van de predikant. De kerkenraad regelde de begrafenis.

Ds. G. Brinkman (van 1939 tot 1944) en ds. S. Eringa (van 1942 tot 1945).

Op 4 juni 1939 deed ds. G. Brinkman (1909-1983) van Idskenhuizen intrede in de kerk van Franeker, die inmiddels rond de 1.400 leden telde. De kerk groeide!

Ds. G. Brinkman (1909-1983).

De kerkenraad besloot daarom in 1938 aan te sturen op twee predikantsplaatsen, en besloot in 1942 daartoe. Ds. S. Eringa (1905-1987) van Rinsumageest nam het op hem uitgebrachte beroep aan en deed op 4 oktober 1942 intrede. Als hulppredikant was ook kandidaat Th. Swen (1907-1991) van 1941 tot 1942 aan de kerk van Franeker verbonden, tot hij een beroep kreeg van de kerk te Wirdum, dat hij aannam. Zijn benoeming was bedoeld als ’tussenstap’ naar de tweede predikantsplaats. Bij het beroepen van de twee predikanten hield men rekening met het verschil van opvatting (bijvoorbeeld over de doop!) tussen de vroegere ‘bloedgroepen’ van Afscheiding en Doleantie. Ds. Brinkman werd aan de Theologische Hogeschool te Kampen opgeleid, ds. Eringa aan de Vrije Universiteit.

De Tweede Wereldoorlog.

Op 10 mei 1940  had “de Duitsche Wehrmacht een verraderlijke aanval op ons gebied gedaan”, zoals Koningin Wilhelmina in haar proclamatie op die dag het begin van de oorlog aankondigde. Uit de eerste verslagen van kerkenraad en diaconie blijkt niet veel over het begin van de oorlog. Dat de verslaglegging tijdens de Tweede Wereldoorlog zeer beperkt bleef, heeft uiteraard vooral als reden dat geen zaken op schrift gesteld mochten worden die door de vijand zouden kunnen worden gelezen.

Winterhulp.

De Duitse rijkscommissaris Seys Inquart richtte in oktober 1940 de zogenaamde Winterhulp op, bedoeld om behoeftige Nederlanders hulp en materiële steun te bieden. Dat leek heel mooi, maar de kerkenraad besloot – ondanks de smeekbede van de burgemeester – er niet aan mee te doen. De ondersteuning van de gemeenteleden bleef in handen van de diaconie; waar ze hoorde.

Ds. S. Eringa (1905-1987).

De Niet-Joodverklaring van het schoolpersoneel.

In november 1940 beval het door de bezetters beheerste Departement van Onderwijs dat schoolbesturen een ‘niet-Joodverklaring’ van het onderwijzend personeel moesten overhandigen. Meester Hofstra moest aan de kerkenraad meedelen dat in Franeker nog niet de juiste positie gekozen was, die echter wel ingenomen werd toen enige tijd later door het ministerie geëist werd dat bij vacatures een drietal kandidaten moest worden opgegeven bij de Inspectie van het Onderwijs, ook in handen van de bezetters. Het bestuur van de christelijke school weigerde mee te werken aan deze vergaande inperking van de vrijheid van onderwijs. De kerkenraad verenigde zich van harte met het bestuursstandpunt.

Voorgelezen…?

In februari 1942 besprak de kerkenraad het verzoek van een door de generale synode benoemd Deputaatschap om een bidstond uit te schrijven in verband met de nood der tijden, “en in den gebede de nood der Joden te gedenken en de nood van hen die aan hunne gezinnen ontrukt buitenslands worden tewerkgesteld”. Nergens staat genotuleerd dat deze kanselboodschap in Franeker ook voorgelezen is. Dat is logisch om hierboven al genoemde redenen. Er gebeurde heel wat in het geheim. Zo zal ongetwijfeld vanaf de kansel de nood van de Joden en van de anderen ‘in den gebede herdacht’ zijn.

Oproep voor de bidstonden (foto: ‘Smal en Breed’).

Voedselnood.

Het voedsel was op de bon. De diaconie (met geldzorgen) verdeelde dan ook de binnengekomen bonnen om daarvan aan de bedeelden uit te delen. In de oorlog werd ook voedsel ingezameld voor het ‘Friese Comité Hulpactie West’, doelend op de hongerwinter in het westen van ons land. “We kennen de aarzeling van velen om hun eigen voorraad zwaar te belasten. Maar wij weten ook van de nood van de medemensen, die al onze bedenkselen wegvaagt’, zo schreef het Comité.

Omdat het voedsel schaars werd kwamen er in de oorlog voedselbonnen om de verdeling zo eerlijk mogelijk te laten verlopen.

Bevrijding.

Op 15 april 1945 werd Friesland bevrijd. Dankbaarheid alom. “God heeft ons genadelijk gespaard en ons ambtelijk in staat gesteld ook onder zeer moeilijke omstandigheden, ons werk te verrichten en wij allen, een ieder op zijn plaats, hebben meegedaan aan het stille verzet tegen de vijand”.

De Vrijmaking.

Had de synode van 1905 rust gebracht in de problemen rond de ‘tweeërlei doopsbeschouwing’, in de jaren ’30 kwamen de problemen weer bovendrijven. De Kamper hoogleraren K. Schilder (1890-1952) en S. Greijdanus (1871-1948) hadden bezwaren tegen het door de synode van 1942/1943 genomen besluit daarover. In Franeker kon de meerderheid van de kerkenraad zich met de synodebesluiten verenigen, mede door de oproep van ds. Eringa. Wel kwam er van de Bijbelclub uit Herbaijum (ressorterend onder de kerk van Franeker) een verzoek binnen om een synodelid de besluiten te laten toelichten, maar vermoedelijk heeft de kerkenraad, opnieuw op verzoek van ds. Eringa, besloten dat niet te doen.

Prof. dr. K. Schilder (1890-1952) tijdens de ‘Vrijmakingsvergadering’ op 11 augustus 1944 in Den Haag, waar hij zich ‘vrijmaakte’.

Toen binnen de classis de kerken van Harlingen en Tzummarum bezwaar wilden aantekenen tegen de synodebesluiten, en de classiskerken zich dus over dat verzoek moesten beraden, besloot de Franeker kerkenraad het verzoek van de twee kerken met algemene stemmen te verwerpen.

In Harlingen ontstond op 11 oktober 1944 een vrijgemaakte kerk; daar volgde maar liefst 55% van de gemeenteleden de Vrijmaking. Op 30 mei 1948 ontstond ook de vrijgemaakte kerk van Franeker-Sexbierum; hun kerkgebouw De Voorhof staat in de Voorstraat.

Fries in de dienst…

Ds. Eringa was zoals al opgemerkt een warm pleitbezorger van de Friese taal in de eredienst. Hoewel de kerkenraad er jaren daarvóór niet mee kon leven, besloot de kerkenraad op het verzoek van ds. Eringa, om een Friese dienst te houden, in te gaan. Zijn verzoek kwam bij de kerkenraad binnen, nadat op 29 september 1943 in de Grote Kerk in Franeker een Friese dienst werd gehouden onder leiding van het Kristlik Frysk Selskip, die door 2.500 mensen bijgewoond werd. Acht van de elf kerkenraadsleden stemden voor het voorstel van ds. Eringa om ook in de gereformeerde kerk in de Zilverstraat een Friese dienst te houden. Het was weliswaar de middagdienst, maar toch…!

Naar deel 4 (slot) >

© 2023. GereformeerdeKerken.info