De Gereformeerde Kerk te Kollumerzwaag (2)

Een nieuwe kerk (1894).

( < Naar deel 1 ) – Al vóór de eeuwwisseling had de kerkenraad besloten een stuk grond te kopen in verband met een op termijn ‘nieuw te bouwen kerk met leerkamer’ (dus met een lokaal voor de catechisaties en de kerkenraadsvergaderingen). Op dezelfde plek als de huidige Grutte Tsjerke was – zoals we al schreven – in 1851 het eerste Afgescheiden kerkje gebouwd. In 1894 bleek dit kerkje echter te klein en werd het kerkgebouw uit 1851 afgebroken en vervangen door een groter bedehuis op dezelfde plaats.

Kerk (1894) en pastorie van de Gereformeerde Kerk te Westergeest.

De kosten van de kerkbouw bedroegen ongeveer fl. 3.300, terwijl men ongeveer fl. 400 tekort kwam. Daarom werd dat bedrag geleend en begon men alvast met de bouw van de nieuwe kerk. Aannemer F. Dam metselde het gebouw, terwijl schilder K. Wikke de kerk in een fris verfje zette. Het echtpaar J. Douma schonk de kerk hun eigen Statenbijbel.

Iets over het kerkelijk leven…

De kerkenraadsnotulen werden door de predikant geschreven: ds. H.K. Dam (1842-1910), die nog tot 1908 aan de gemeente van Westergeest verbonden was. Als hij eens een zondag afwezig was en een vervanger de preekstoel beklom, werd deze meestal door gemeentelid F.R. de Vries met paard en wagen opgehaald van het station in Buitenpost.

Ondertussen ging het kerkelijk leven natuurlijk gewoon door. De Jongelingsvereniging (JV) stelde zich onder toezicht van de kerkenraad (wat in veel Gereformeerde Kerken gebeurde) en in die tijd werd ook gevraagd om de oprichting van een meisjesvereniging. Daartegen had de kerkenraad geen bezwaar, mits de vereniging net als de JV onder kerkelijk toezicht kwam. Dat gebeurde.

Ds. H.K. Dam (1842-1910) stond van 1876 tot 1908 in de gemeente van Westergeest.

En nu we het toch over de jeugd hebben: de regionale afdeling van de landelijke Unie ‘Een School met den Bijbel’ (opgericht in 1878) wilde graag een vergadering houden ten bate van het christelijk onderwijs, dat toen nog geen rijkssubsidie kreeg. Daarmee stemde de kerkenraad in, mits men de toespraak tevoren kon zien. Alsof daar stoute dingen gezegd zouden worden (ds. Dam heeft trouwens veel gedaan voor de stichting van de christelijke school in Kollumerzwaag en omgeving).

Maar de Vakbond, hoe christelijk ook, kreeg geen toestemming de kerk voor bijeenkomsten te gebruiken, omdat de kerkenraad het beter vond dat de kerk zich niet in sociale kwesties zou mengen. De diaconie zorgde immers goed voor de armen in de gemeente?!

Eens kwam een gemeentelid bij de kerkenraad vragen om zijn kind te mogen laten dopen. Hij liet zich echter al een hele tijd niet meer in de kerk zien, zodat de kerkenraad vroeg waarom hij op zondag eigenlijk de diensten verzuimde. Dat kwam, zei hij, omdat hij gebrek aan kleding had. Hij hoopte dat de diaconie daarin zou voorzien. De kerkenraad zei echter dat hij zich eerst maar eens een trouw kerkganger moest betonen. ‘Dan zien we verder’.

De kerk bestaat 50 jaar.

Ds. J. Westerhuis (1851-1910)  uit Groningen sprak de feestrede uit bij het 50-jarig bestaan van de gemeente van Westergeest.

In 1901 bestond ‘De Gereformeerde Kerk te Westergeest’ honderd jaar. Dat moest gevierd worden. Daarom werd de bekende ds. J. Westerhuis (1851-1910) uit Groningen uitgenodigd een toespraak te houden. Br. Houtsma haalde de predikant van het station in Buitenpost. Na afloop kwamen de kerkenraadsleden nog even bijeen voor een kop koffie en een koekje.

In die tijd werden ook de financiën van de kerk zoals gewoonlijk weer gecontroleerd. Er was een behoorlijk batig saldo, mede veroorzaakt door de opbrengsten van het verhuren van de zitplaatsen in de kerk. Een van de zitplaatsen, achterin de kerk, was tijdens de ochtendkerkdienst gereserveerd voor de rijksveldwachter om de orde te bewaren! Kennelijk was ‘rumoer in de kerk’ van alle tijden.

Een orgel (1906).

Ook hoofdmeester Blanken had een gereserveerde plaats, want hij was voorzanger. Er was immers nog geen orgel in de kerk. Meester Blanken moest de toon aangeven om te zorgen dat de te zingen psalm op de juiste hoogte begon en ook verder toonvast gezongen werd. Was het een onbekende psalm, dan zong hij het hele lied voor.

Maar in 1906 besloot de kerkenraad tot het aanschaffen van een heus kerkorgel. Meester Blanken was de stimulator om tot de aanschaf te komen. Toen het in 1906 eenmaal zover was werd hij dan ook benoemd tot organist, terwijl A. Broersma werd aangesteld als orgeltrapper. Zijn taak was het te zorgen dat de blaasbalg van het orgel regelmatig met lucht gevuld werd. Zonder zijn noeste arbeid was meester Blanken machteloos.

Hoofdmeester Blanken.

Kennelijk had meester Blanken een manier bedacht om te laten merken of de preek van de predikant hem al dan niet aanstond. De kerkenraad besloot in 1907 namelijk hem mee te delen dat in het vervolg bij de ’tussenzang’ (die gezongen werd tussen de twee helften van de lange preek) geen voorspel meer te houden, ‘opdat alle schijn wordt voorkomen dat al naar gelang de prediker bevalt, zulks is te merken aan de bespeling van het orgel’ (!).

Een nieuwe pastorie (1908).

In 1907 besloot de kerkenraad de pastorie af te breken en een nieuwe predikantswoning te bouwen, ontworpen door scriba J.G. Beerda. De kosten zouden fl. 3.900 bedragen, maar de kerkenraad vond dat fl. 900 te veel. Gelukkig (voor de kerkelijke financiën) bleef de inschrijving op maximaal fl. 2.680 steken en kreeg aannemer S. Rozendal de klus. Wel moesten na enige tijd de vochtige houten vloeren, inmiddels rijkelijk voorzien van paddenstoelen, verwijderd en vervangen worden door beton. In dezelfde tijd moest men nadenken over de vraag wat er met de intussen te kleine kerk moest gebeuren: uitbreiden? Een bouwcommissie zou het uitzoeken.

Ds. Dam heeft nimmer een beroep naar een andere gemeente ontvangen. Op zijn studeerkamer werd hij op 11 november 1907 door een beroerte getroffen, die hem gedeeltelijk verlamde en zijn spraak belemmerde. Een herhaalde aanval benam hem zijn totale spraakgebruik. Ds. Dam overleed op 15 januari 1910 en werd begraven op het kerkhof bij de hervormde kerk te Kollumerzwaag.

Ds. S.W. Bos (van 1909 tot 1914).

Ds. S.W. Bos (1885-1957).

Kandidaat S.W. Bos (1885-1957) uit Zwolle werd de opvolger van ds. Dam. Op 24 november 1909 deed hij intrede. Terwijl de predikant de nieuwe pastorie betrok was de kerkenraad bezig met het nadenken over de uitbreiding van de kerk. Afgesproken werd dat er nieuwe gedeelten aan de kerk zouden worden gebouwd en dat er galerijen zouden komen aan de westkant en aan de oostkant in de kerk, langs de lange muren, al werden ze nog niet direct allebei vol getimmerd met zitplaatsen; dat kon nog wel als het t.z.t. nodig zou worden. De preekstoel verdween en werd vervangen door een zgn. platform, waar de predikant wat meer ruimte en armslag kreeg. De gemeente in Twijzelerheide nam de oude preekstoel over. In totaal kwamen de verbouwkosten op ruim fl. 3.400.

En verder…

Een van de plaatselijke gereformeerde bakkers dreigde zijn kerkelijke bijdrage niet meer te zullen betalen als de kerkenraad niet alle gereformeerde bakkers in het dorp om de beurt de kans gaf het avondmaalsbrood te leveren. De kerkenraad wilde dat niet bij voorbaat beloven, want men vond de kwaliteit van het brood belangrijk. –⊕– De kerkenraad besloot de kerkelijke gemeente in wijken in te delen, zodat er meer overzicht en regelmaat kwam in het bezoeken van zieke gemeenteleden. –⊕– De kerkenraad en de diakenen gingen in deze periode apart vergaderen. De diakenen hielden zich bezig met de diaconale aangelegenheden, de kerkenraad met de bestuurs- en tuchtzaken. –⊕– In de winter van 1912 op 1913 klaagden nogal wat gemeenteleden over koude voeten. Kon er niet een kachel in de kerk komen? De kerkenraad – zelf voorzien van in de kerkenraadsbanken ingebouwde stoven! – was het er wel mee eens, alleen: er was geen geld voor. Om er toch iets aan te doen werd een tochtportaal gebouwd voor de deur van de consistorie aan de oostkant van de kerk. –⊕– In 1913 werd gesproken over de elektrische verlichting in de kerk. Maar vooralsnog bleef het bij drie elektrische lichtpunten in de kerkzaal; de overige lampen (in de consistorie en in de pastorie) bleven voorlopig branden op petroleum. –⊕– Naarmate het zitplaatsentekort in de kerk toenam werden de galerijen langzamerhand voorzien van zitplaatsen. Aanvankelijk waren ze immers nog zonder getimmerde banken.

Ds. Bos nam op 8 november 1914 afscheid wegens vertrek naar de kerk van Koudum. De afscheidsdienst werd besloten met het zingen van psalm 72 vers 11. Het was een tijd vol dreiging, want de ‘Grote Oorlog’ stond voor de deur…

Ds. Y. van der Zee (van 1915 tot 1918).

Ds. Y. van der Zee (1888-1967).

Kandidaat Y. van der Zee (1888-1967) uit het Friese Wirdum deed – als opvolger van ds. Bos – intrede op 6 juni 1915. Voor fl. 12 kon hij de turf overnemen die ds. Bos niet opgebruikt had. De kandidaat had nogal wat voorwaarden voordat hij het beroep aannam: als de pastorie verbouwd werd (dat zou gebeuren) wilde hij graag zeil op de vloeren van alle kamers. Ook wilde hij graag de wc verplaatst hebben. De kerkenraad zal dat laatste vermoedelijk tegelijk hebben aangepakt met de verplaatsing van de ‘waterplaats’ bij de kerk, omdat de daar omheen staande bomen er van te lijden hadden!

En verder…

Ds. Van der Zee hield eens een serie preken over de bouw van de tabernakel. Nadat hij daarover drie weken lang had gepreekt kwam hij na kerktijd een vrouwelijk gemeentelid tegen die hem vroeg: ‘Is dat ding hast klear, dûmny, want ik ha skjin myn nocht!’ (‘Is dat ding haast klaar dominee, want ik heb er schoon genoeg van!’) –⊕– Langs de weg naar het gehucht Zandbulten kocht de kerkenraad op verzoek van de diakenen een stuk grond om daar diaconiewoningen te bouwen. De kerkenraad ging daarmee akkoord en kocht het perceel voor fl. 379. –⊕– Dominee was heel blij met zijn ruim voorziene appelbomen in de pastorietuin. Maar de jongens uit het dorp ook! Stiekem gingen ze soms de pastorietuin in om appels te plukken en er lekker van te eten. Dominee vond dat niet leuk en besloot een bord in te tuin te zetten met de tekst: ‘God ziet alles!’. De jongens schreven er bij: ‘Maar Hij verraadt ons niet!’ Als ze ‘verraadt’ inderdaad met ‘dt’ geschreven hebben, had het onderwijs van hoofdmeester Blanken en zijn collega’s in ieder geval rijke vrucht gedragen! –⊕– Nederland bleef tijdens de ‘Grote Oorlog’ (van 1914 tot 1918) weliswaar neutraal, maar omdat de handel door de wereldbrand zwaar te lijden had, ondervond ook ons land daarvan de consequenties: werkloosheid en armoede streden om de voorrang. Vlees kwam op de bon, en er werd een wettelijk slachtverbod uitgevaardigd. Sommigen slachtten stiekem toch! Dat had verscheidene keren tot gevolg dat de daders voor de kerkenraad geroepen werden om zich daarover te verantwoorden…

Ds. Van der Zee was iets meer dan drie jaar aan de kerk van Westergeest verbonden, en nam op 7 juli 1918 afscheid wegens vertrek naar de kerk van Nieuw-Vennep.

Ds. G.D. Scheepsma (van 1919 tot 1922).

Ds. G.D. Scheepsma (1879-1929).

De kerkenraad besloot een predikant met ervaring te beroepen. Het werd ds. G.D. Scheepsma (1879-1929) uit het Groningse Roodeschool. Op 21 september 1919 deed hij intrede in de gemeente van Westergeest. Ook hij stond ongeveer drie jaar in de gemeente. De reden daarvan was dat hij het werk in de uitgebreide gemeente maar nauwelijks aankon.

En verder…

Koster J.T. Beerda was in 1920 veertig jaar aan de gemeente van Westergeest verbonden! Benoemd in 1880 had hij het grootste deel van zijn werkzame leven in dienst van de kerk gesteld. Hij kreeg als aandenken een driedelig pendulestel. –⊕– De kerkenraad ging niet akkoord met het verzoek om een gemeentelid in het Leeuwarder ziekenhuis te bezoeken. Men besloot de kerkenraad van Leeuwarden te vragen hem eens te bezoeken. –⊕– Ds. Scheepsma nam op 29 oktober 1922 afscheid en vertrok naar de kerk van Stedum. Twee maanden later, op 22 december, vertrok ook hoofdmeester Blanken, zodat de kerkenraad een nieuwe predikant en een nieuwe organist moest zien te krijgen. Mej. G. Sijens volgde meester Blanken op. Maar ze werd niet lang daarna ziek, waarop de kerkenraad mej. A. Dam vroeg (de dochter van wijlen ds. H.K. Dam). Deze was in de eerste sollicitatieronde kennelijk gepasseerd en weigerde tot tweemaal toe organiste te worden. Dat pikte de kerkenraad niet. ‘Voor straf verliest ze haar plekje in de domineesbank. Daar mag voortaan alleen haar moeder nog zitten!’

Achtereenvolgens werden maar liefst acht predikanten beroepen die allemaal bedankten. Dat had tot gevolg dat er nog al eens ‘preeklezen’ op het zondagse programma stond. Een van de ouderlingen gebruikte in zijn gebed nogal vaak de woorden ‘oppe datte’ [opdat]. Soms namen kerkgangers voor de grap die uitdrukking van hem over. Ook die twee gemeenteleden die zich ’s nachts op pad begaven om te gaan stropen: “Zegt de een tegen de ander: ‘Oppe datte wij deze nag menig haasje vangen mag’”.

Ds. J. van Loo (1924 tot 1940).

Ds. J. van Loo (1875-1944).

Ds. J. van Loo (1875-1944), die op 20 juli 1924 intrede deed in de gemeente van Westergeest, was voordien predikant van de voor de dienst des Woords gecombineerde kerken van Mijdrecht en Uithoorn. Hij was tot zijn emeritaat in 1940, ongeveer zestien jaar lang, aan de kerk van Westergeest verbonden.

Een nieuwe kerk (1925).

In 1925 kwam de vergroting van de kerk aan de orde en bovendien werd de vraag gesteld of het orgel de vergrote kerk wel kon bespelen. De orgelbouwer zei dat het aanbrengen van een extra register (een ’trompet’) voldoende zou zijn.

Op 26 mei 1925 werd de ‘eerste steen’ van de nieuwe kerk gelegd door ds. Van Loo. Er werd ook een ’tweede steen’ gelegd: de weduwe van ds. H.K. Dam legde de oude gedenksteen die bij de bouw van de tweede kerk (in 1894) was geplaatst. Die tweede steen droeg alleen de letters H.K.D. De nieuwe kerk was een flink stuk groter dan het vorige bedehuis en geheel aangepast.

Ds. Van Loo legde op 26 mei 1925 de eerste steen voor de nieuwe kerk (foto: ‘Ik ferkundigje jim Kristus’).

Een ander orgel (1927).

Al snel bleek dat het oude orgel – zoals gevreesd – ongeschikt was voor de begeleiding van de gemeentezang in de grote kerk (ook het toevoegen van een extra register zou geen zin hebben gehad). De gemeenteleden werd dus gevraagd een bijdrage te geven voor een nieuw instrument, hoewel één van de kerkenraadsleden tegen stemde omdat ‘hij nog niet rijp is voor deze zaak’. De gemeente gaf echter gul. Orgelbouwer A.S.J. Dekker uit Goes leverde het nieuwe instrument. Verdeeld over twee klavieren en een pedaal telde het orgel twintig stemmen. De kerkenraad en de gemeente waren blij met hun nieuwe kerk en hun nieuwe orgel!

En verder…

Ds. Van Loo was de eerste inwoner van het dorp die in het bezit was van een radio. –⊕– Natuurlijk werd het vijfenzeventigjarig bestaan van de kerk in 1926 nadrukkelijk herdacht. Ter gelegenheid daarvan werd ook besloten alle predikanten in de consistorie op te hangen (althans hun portret). –⊕– In 1930 werd vergaderd over de invoering van het vrouwenkiesrecht in de kerk. Kennelijk was er weinig belangstelling voor: vier broeders namen aan de discussie deel (ze waren er voor), maar het gebeurde nog niet. –⊕– In oktober 1929 was in New York de beurs van Wall Street gecrasht. Daardoor ontstond een jarenlang durende wereldwijde economische crisis, waaraan ook ons land niet ontkwam. Ook de kerkelijke financiën werden er door beïnvloed: de collecten brachten minder op en voorgesteld werd het salaris van de predikant en de koster te verminderen. De organist wilde daar niets van weten. Maar de predikant had daartoe zelf al eerder besloten. Ook verder werd zuinig aan gedaan: geen versnaperingen meer tijdens de kerkenraadsvergaderingen. –⊕– Op 14 februari 1934 werd de Gereformeerde Mannenvereniging ‘Onderzoekt de Schriften’ opgericht, die meteen al achtentwintig leden telde.

Het nieuwe kerkgebouw van (toen officieel nog) de Gereformeerde Kerk te Westergeest.

“De Gereformeerde Kerk te Zwagerveen” (1935).

De kerkenraad besloot de naam van De Gereformeerde Kerk te Westergeest met ingang van 1935 te wijzigen  in De Gereformeerde Kerk te Zwagerveen. Dat aanvankelijk kleine buurtschap  met enkele huizen was inmiddels tot een flink dorp uitgegroeid. Het lag volgens de kerkenraad dan ook voor de hand dat niet meer Westergeest maar nu Zwagerveen de naamgeefster van de kerk zou zijn.

Iets over het kerkelijk leven.

Toen de Generale Synode in 1933 besloot de uitbreiding van de (toch nog flinterdunne) bundel Eenige Gezangen te gebruiken in de kerkdiensten, sprak de kerkenraad van (toen nog) Westgeest er ook over en besloot dat honderd exemplaren voor eigen rekening van de predikant en een ouderling zouden worden besteld om ‘de uitbreiding’ langzamerhand in te voeren. Daarbij moest men extra attent zijn op hen die de gezangen niet wilden zingen of zelfs de kerk zouden uitlopen. Deze ‘bezwaarden’ vonden namelijk dat de Psalmen rechtstreeks vanuit de Bijbel op rijm en wijs gezet waren, in tegenstelling tot de meeste liederen uit de ‘Eenige Gezangen‘.

Niet alle gemeenteleden waren blij met de uitbreiding van het flinterdunne bundeltje ‘Eenige Gezangen’.

Toneelstukken waren in die tijd in de gereformeerde wereld vaak not done. Vandaar dat de Oranjevereniging in 1937 besloot geen toneelstuk ter gelegenheid van het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard op te voeren, maar ‘een tableau’, een toneelstuk zonder woorden! Daarvoor gaf de kerkenraad wel toestemming. En natuurlijk ging ook de vlag uit in verband met het huwelijk. –⊕–  Ondertussen dreven dreigende oorlogswolken vanuit het oosten naderbij. Er werd hulp gevraagd voor vervolgde Joden en in 1939 werd in de gereformeerde kerk van Zwagerveen een bidstond gehouden ‘voor de nood der tijden’. –⊕– Ds. Van Loo was ondertussen ‘ernstig ongesteld’ geworden en vroeg en verkreeg emeritaat per 1 juli 1940.

Ds. H. Hazenberg (van 1940 tot 1946).

Ds. H. Hazenberg (1908-2002).

De kerkenraad nam het beroepingswerk dus ter hand en bracht een beroep uit op ds. H. Hazenberg (1908-2002) uit Ureterp. Deze nam het beroep aan en deed op 22 september 1940 intrede. Hij was gedurende de Tweede Wereldoorlog predikant in de gemeente van Zwagerveen. De predikant ontving een jaartraktement van fl. 2.500 plus vrij wonen. Ook kreeg hij fl. 400 inrichtingskosten en een toeslag van fl. 50 per kind.

De Tweede Wereldoorlog.

Voedselbonnen werden in de Tweede Wereldoorlog door de schaarste een bekende verschijning. Ook ten behoeve van het avondmaalsbrood moesten in Den Haag broodbonnen worden aangevraagd (later kon dat in Kollum). Als de kerkenraadsleden de classis bezochten moesten ze zelf broodbonnetjes meenemen om ter plaatse ingewisseld te worden tegen brood. De koster werd voorzien van suikerbonnen en koffiesurrogaat, zodat tijdens de kerkenraadsvergaderingen ‘koffie’ geschonken kon worden.

Omdat voedsel schaars werd kwamen er in de oorlog voedselbonnen om de verdeling zo eerlijk mogelijk te laten verlopen.

In de grote steden in het westen van ons land ontstond ernstige voedselschaarste; de diaconie besloot vierenvijftig kinderen uit die streek in het dorp onder te brengen, al moesten enkele gezinnen als vergoeding dan wel een (verhoogde) diaconale bijstand ontvangen. Het jeugdwerk werd door de bezetters verboden; ook de catechisaties moesten anders worden georganiseerd. Mannen in een bepaalde leeftijd moesten verplicht in de Arbeitseinsatz, om voor de Duitse oorlogsindustrie te werken. Als je dat niet wilde dook je onder. Vandaar dat de kerkenraad tijdens de huisbezoeken daarover met de gemeenteleden een principieel gesprek aanging. Toch deden enkele gemeenteleden het wel; ze kregen van de kerkenraad het blad ‘Nederland in den vreemde’ toegestuurd. De notulen van de kerkenraad spreken nauwelijks over de oorlogstoestand. Er was veel dat geheim moest blijven…

En verder…

Ds. H. Hasper (1886-1974).

Ds. H. Hasper (1886-1974) – behorend tot de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband, een afsplitsing van De Gereformeerde Kerken in Nederland die in 1926 ontstond door de ‘kwestie-Geelkerken – had in 1949 een nieuwe psalmberijming gemaakt, waarin de psalmen op lange en korte noten gezongen werden (ook in de Gereformeerde Kerken zong men destijds de psalmen op lange noten). De kerkenraad besloot die berijming eens te gaan oefenen (de synode had daarvoor ruimte gegeven). Uiteindelijk werd deze nieuwe psalmberijming in de Gereformeerde Kerken door allerlei oorzaken niet ingevoerd.

De proefbundel ‘150 psalmen’.

Later, in de jaren ’60, volgde de eigen gereformeerde ‘proefbundel’ met de ‘150 Psalmen’ en ook de bundel ‘119 Gezangen’. Wat de Gereformeerde Kerken betreft waren die twee bundels een stap in de richting van het Liedboek voor de Kerken, dat in het begin van de jaren zeventig verscheen.

Er was ook een blauwe editie met slappe omslag van deze bundel ‘119 Gezangen’.

De Vrijmaking.

Al in de jaren ’30 waren in de Gereformeerde Kerken meningsverschillen ontstaan over verscheidene ‘leerstukken’. Het zwaartepunt lag vooral bij de beschouwing over de doop. Dat verschil van mening werd in de jaren ’30 opnieuw actueel, nadat de generale synode van 1905 de beide doopbeschouwingen in de kerk had toegelaten. Maar in de jaren ’40 leek de generale synode te kiezen voor één van die twee, wat een deel van de hoogleraren in Kampen en van een deel van de predikanten en de gemeenteleden in verzet bracht. Ook dr. K. Schilder (1890-1952) van ‘Kampen’ volhardde in zijn verzet tegen de synodebesluiten en werd uiteindelijk door de synode afgezet als predikant en als hoogleraar.

Ook ds. Hazenberg had bezwaren tegen de wijze waarop de generale synode de ‘leergeschillen’ behandelde. Hij ondertekende daarom dit bezwaarschrift, dat in 1946 verscheen, maar ging niet met de ‘Vrijmaking’ mee.

De kwestie mondde uiteindelijk in 1944 uit in een kerkscheuring, de Vrijmaking genoemd, nadat dr. Schilder in Den Haag op 11 augustus de Acte van Vrijmaking of Wederkeer voorlas en tekende. Zijn voorbeeld werd door velen gevolgd. De stichtten De Gereformeerde Kerken in Nederland (vrijgemaakt); de laatste toevoeging slechts ‘om postale redenen’, want men beschouwde zich als de voortzetting van De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Prof. dr. K. Schilder tijdens de ‘Vrijmakingsvergadering’ van 11 augustus 1944 in Den Haag.

Ook in de kerkenraad van Zwagerveen ontstond verdeeldheid, maar uiteindelijk ‘maakte zich daar niemand vrij’. Wel was ds. Hazenberg mede-ondertekenaar van een bezwaarschrift, getiteld Getuigenis en Gravamen, dat in 1946 verscheen. Daarin werd de synode onder meer gevraagd te erkennen dat de eisen die door haar uitspraak aan de geschorste predikanten gesteld werden, ’te ver gingen en niet mochten worden gesteld’.

Op 14 oktober 1947 ontstond de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt) te Kollumerzwaag-Zwaagwesteinde, tot 1950 ‘Zwagerveen’ genoemd.

Naar deel 3 >

Bronnen onder meer:

© 2023. GereformeerdeKerken.info