De Gereformeerde Kerk te Kollumerzwaag (1)

De Gereformeerde Kerk in het Friese Kollumerzwaag werd op 29 mei 1851 geïnstitueerd als Christelijke Gereformeerde Afgescheidene Gemeente te Westergeest.

Kaart: Google.

In juni 1869 veranderde de naam in Christelijke Gereformeerde Gemeente te Westergeest, veroorzaakt door een landelijke kerkenfusie. Door eenzelfde oorzaak werd de naam in juni 1892 De Gereformeerde Kerk te Westergeest, die met ingang van 1935 veranderde  in De Gereformeerde Kerk te Zwagerveen. Uiteindelijk veranderde de naam in 1972 nogmaals, en wel in De Gereformeerde Kerk te Kollumerzwaag. Per 1 januari 2020 ontstond de plaatselijke Protestantse Gemeente.

Kollumerzwaag e.o.

De naam Kollumerzwaag kwam in 1435 voor het eerst voor in een officiële akte. Het dorp begon in de negentiende eeuw flink te groeien en in de twintigste eeuw smolt het samen met het naar het oosten liggende Zwagerveen en het gehucht Zandbulten. De twee laatstgenoemde dorpen werden in 1971 opgeheven en samengevoegd met Kollumerzwaag. Mede daarom ook de bovengenoemde verandering van de kerknaam in 1972.

De tegenwoordige ‘Foarwei’ te Kollumerzwaag lang geleden…

Vóór de Afscheiding te Westergeest.

Kollumerzwaag was rond 1850 een dorp met veertien ‘boerenplaatsen’ en iets meer dan honderd huizen langs de ‘hoofdweg’, de tegenwoordige Foarwei. Ook de hervormde kerk stond daar. Iets naar het oosten van Kollumerzwaag lag een gebied met een paar huisjes dat officieel behoorde tot het dorp Westergeest; het gebied kreeg later de naam Zwagerveen, dat dus tussen Kollumerzwaag en Feankleaster(Veenklooster) lag. De hervormde gemeente van Kollumerzwaag en die van het nabij gelegen dorp Augsbuurt waren gecombineerd (de dominee woonde in Augsbuurt). Ook de hervormde gemeenten van Westergeest – iets noordelijk van Kollumerzwaag – en die van Oudwoude waren gecombineerd. Rond 1850 werd in deze hervormde gemeenten een vrijzinnige prediking gehoord. Ds. J.W. Snethlage was daar de hervormde predikant.

De hervormde kerk te Westergeest.

In 1802 was oefenaar Jan de Jong in die omgeving een bekende ‘zwervende en rondreizende’ prediker. Tegen hem werd door ds. Snethlage van Oudwoude-Westergeest een klacht ingediend. De Jong zou een ‘verleidende invloed’ hebben op Snethlages gemeenteleden. Ook enkele van zijn hervormde gemeenteleden in Zwagerveen (die immers tot zijn gemeente te Westergeest behoorden) luisterden vaak naar Jan de Jong. Geen wonder dat ds. Snethlages aandacht op hem gevestigd werd. De Jong kwam op 30 en 31 augustus dat jaar (1802 ) namelijk naar Zwagerveen om daar tot twee maal toe in een schuur te prediken! De kerkenraad van Oudwoude-Westergeest had daar geen toestemming voor gegeven, maar desondanks was er een ‘grooten toevloed van allerley menschen’. Ook in de hervormde kerk van Kollumerzwaag had De Jong ‘eene openbaare oeffening’ gehouden. Ook daar had de plaatselijke hervormde predikant, ds. J.P. Andreae, geen toestemming voor gegeven, al vond een aantal kerkenraadsleden het wel goed.

Ds. J.W. Snethlage.

Kortom: De Jong werd er van beschuldigd ‘onrust, verwarring, verdeeldheid in het talrijkste Kerkgenootschap van dit Gewest te verbreiden’. Allerlei ‘ongeregelde samenrottingen’ waren daarvan het gevolg, waardoor ‘de Gemeenten in wanorde gebracht’ werden en ‘de dienst van derselver Leeraaren bij veelen nutteloos gemaakt’. De Jong werd door ds. Snethlage ook beschuldigd ‘kwaadsprekendheid, twist en bandeloosheid’ te veroorzaken en meende dat ‘hulde aan en voor het Hoogste Wezen met dwaaze dweeperije en blinde bijgeloovigheid wordt verwisseld’, zo schreef ds. Snethlage. Ondertussen bezochten hervormde gemeenteleden uit Kollumerzwaag en Westergeest (toen daar nog geen Afgescheiden Gemeente bestond), de Afgescheiden Gemeente te Driesum, die daar in december 1840 geïnstitueerd was. Ook gingen ze wel naar Drogeham, waar de bekende Afgescheiden predikant ds. S. van Velzen (1809-1896) nog predikant geweest was. Met andere woorden: oefenaar De Jong had veel invloed gehad; volgens ds. Sneethlage veel te veel.

De Afgescheiden Gemeente te Westergeest geïnstitueerd (1851).

Toen op 8 mei 1851 in het dorp Wanswerd de gelijknamige Afgescheiden classis bijeenkwam, waren er ook enkele afgevaardigden uit Westergeest aanwezig. Ze vroegen om in hun dorp een Christelijke Afgescheidene Gemeente te institueren en om daarbij medewerking te krijgen van ds. T.F. de Haan (1791-1868), die ‘hoogleeraar en Hoofdonderwijzer in de H. Godgeleerdheid enz. te Groningen’ genoemd werd, hoewel hij slechts bij zich thuis in Groningen Afgescheiden predikanten opleidde (de Theologische School in Kampen werd pas in 1854 opgericht). De classis stemde met beide verzoeken in.

Ds. T.F. de Haan (1791-1868).

Met hulp van de kerkenraad in het aanpalende Driesum werd op Hemelvaartsdag, 29 mei 1851, de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Westergeest geïnstitueerd. Tijdens de bijeenkomst in het dorp werd onder leiding van ds. De Haan als ouderling gekozen de 29-jarige landbouwer Reitze Feddes de Vries. Diaken werd de 30-jarige schoenmaker Geert Joh. Driesaard. Op dezelfde dag werden zij door ds. De Haan in het ambt bevestigd. Dát was dus de institueringsdag van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Westergeest.

Ook werd een kerkvoogd gekozen (een functie die was overgewaaid uit de hervormde kerk en in de Afgescheiden Gemeente nog even standhield): het was de 41-jarige winkelier Geert Goitzen Postma uit Kollumerzwaag. De jonge gemeente bestond op dat moment uit acht belijdende leden en vijftien doopleden, allen afkomstig uit de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Driesum.

Plannen voor een kerk en een pastorie.

De kerkdiensten van de Afgescheiden Gemeente te Westergeest werden aanvankelijk gehouden in de schuur bij de woning van Bokke Egberts Feenstra, gelokaliseerd recht tegenover de tegenwoordige protestantse (voorheen gereformeerde) Grutte Tsjerke (‘Grote Kerk’), waar dit verhaal over gaat. Al op de eerste kerkenraadsvergadering werd besloten een stuk grond te kopen van landbouwer Jan Willems de Boer om een kerk en een pastorie te bouwen (waarop tegenwoordig de Grutte Tsjerke staat). Het geld daarvoor viel natuurlijk niet uit te lucht, zodat de diaken en de kerkvoogd opdracht kregen om bij de gemeenteleden langs te gaan teneinde voldoende geld binnen te krijgen, maar ook ‘bij anderen die de Waarheid lief hebben’.

Overal in het land hielden ‘De Vrienden’ vergaderingen en ‘openbare bidstonden’.

Laatstgenoemden waren de ‘Vrienden der Waarheid’, leden van de plaatselijke afdeling van de gelijknamige landelijke Evangelisatievereniging die – uitdrukkelijk binnen de Hervormde Kerk – wilde proberen ‘op plaatsen waar de gereformeerde Waarheid niet meer gehoord wordt’ evangelisten te plaatsen of er zo nu en dan een te laten voorgaan, en/of er afdelingen op te richten.

Het kerkgebouw in gebruik genomen (1851).

Ds. F. Strik (1811-1889).

Hoe dan ook, de navolgende kerkenraadsvergadering onder leiding van ds. F. Strik (1811-1889) van Burum besloot bouwmateriaal aan te schaffen bij houthandel De Boer te Kollum (ook werden de eerste stappen gezet om tot het beroepen van een dominee te komen).

Ondertussen was men al met de bouw van de kerk en de pastorie begonnen; de pastorie was begin oktober 1851 gereed, en de kerk (waarvan geen foto bekend is) werd op 9 november 1851 in gebruik genomen. Natuurlijk was het dominee De Haan die de dienst leidde. Ter gelegenheid van de ingebruikneming hield hij een preek over 2 Kronieken 6 de verzen 10 en 11: “Zo heeft de HEERE Zijn woord bevestigd, dat Hij gesproken had; want ik ben opgestaan in de plaats van mijn vader David, en ik zit op den troon Israëls, gelijk als de HEERE gesproken heeft, en ik heb een huis gebouwd den Naam des HEEREN, des Gods van Israël. En ik heb daar de ark gesteld, waarin het Verbond des HEEREN is, hetwelk Hij maakte met de kinderen Israëls”.

Ds. R.P. Medema (van 1852 tot 1858).

Na een tweetal vergeefse beroepen nam ds. R.P. Medema (1799-1877) uit Hallum het op hem uitgebrachte beroep aan (van hem is geen foto bekend). Ds. De Haan was opnieuw aanwezig en bevestigde hem op 11 juli 1852 in het ambt. Zijn preek ging over Hebreeën 13 vers 17: “Zijt uw voorgangers gehoorzaam en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uw zielen, als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig“. Ds. Medema’s intreepreek was over 1 Cor. 2 vers 1 en 2: “En ik, broeders, als ik tot u ben gekomen, ben niet gekomen met uitnemendheid van woorden of van wijsheid, u verkondigende de getuigenis Gods. Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd“.

Ds. T.F. de Haan (1791-1868) bevestigde ds. Medema in het ambt.

Verzoekschrift aan de koning (1853).

In 1853 stond de Rooms-Katholieke kerk in ons land op het punt meer bewegingsvrijheid te krijgen. De Paus had dat in zijn brief ‘Ex qua die’ (‘Vanaf de dag’) aangekondigd. De protestanten waren volgens het pauselijk schrijven mensen ‘die onkruid gezaaid hadden tussen de tarwe’ en hij had bovendien het voornemen enkele bisschoppen aan te stellen en in Utrecht zelfs een Aartsbisschop.

In heel protestants Nederland was men onthutst over de plannen en besloot daartegen bezwaar aan te tekenen bij de regering (de April-beweging). Ook de Afgescheiden kerkenraad van Westergeest zag de toenemende presentie en invloed van de roomse kerk niet zitten en besloot in april 1853 ook een brief aan Koning Willem II te schrijven met het verzoek te zorgen dat de pauselijke plannen schipbreuk zouden lijden. Bovendien werd op 11 mei een vasten- en bededag tegen het pauselijk voornemen gehouden, zodat “wij mogten bewaard blijven voor de overheersching van den Antichrist”. Maar de pauselijke plannen vonden gewoon doorgang.

Koning Willem II (1792-1849).

De Afgescheidene Gemeente erkend (1853).

In november 1853 ontving de kerkenraad bericht uit Den Haag, dat de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Westergeest als zodanig werd erkend. Het kerkelijk leven vond ondertussen gewoon doorgang met kennelijk voldoende financiële middelen voor de diaconie (de collecte voor de diaconie werd namelijk aan ‘de kerk’ gegeven), zodat men kan vermoeden dat de kerkelijke gemeente weinig behoeftigen kende. Wel deden allerlei ziekten en epidemieën de ronde, onder meer de cholera, zodat de kerkenraad in 1855 met het oog daarop een bidstond uitschreef.

Ds. Medema legt het ambt neer (1858).

Van ds. Medema werd verteld dat “hij was een man met schoone gaven, zoodat men hem gaarne hoorde”. Maar ondertussen ging het met ds. Medema zélf minder goed. Al voor zijn intrede waren bij de classis beschuldigingen tegen hem ingebracht. Zo zou hij zich tijdens zijn predikantschap te Hallum schuldig gemaakt hebben aan ‘oneerbaar gedrag met vier vrouwen.‘ Hij was daarom in Hallum gedurende zes weken geschorst geweest en na een boetpreek in het ambt hersteld.

Maar ook tijdens zijn predikantschap in de gemeente van Westergeest had hij zich in 1857 volgens bij de classis binnengekomen berichten ‘niet zorgvuldig gehoed voor de schijn des kwaads’ in het bezoeken van bepaalde vrouwspersonen te Kollum, en werd hem verboden daar nog weer heen te gaan. En in de zomer van 1858 kwam bovendien aan het licht dat ds. Medema’s jongste (ongehuwde) dochter Trijntje, zwanger was. Op 15 augustus werd het lijkje van een pasgeboren kindje in de gracht achter de pastorie gevonden, wat Trijntjes kind bleek te zijn. Hoewel de predikant vrijwel alle beschuldigingen ontkende besloot de classis hem voor onbepaalde tijd te schorsen ‘om de zonde van leugen, onzedelijk gedrag en slapheid als huisvader en bedienaar des Evangelies’. De synode bevestigde op 5 oktober het vonnis, hoewel hij daartegen protesteerde. Op 12 oktober 1858 legde hij zijn ambt neer. De predikant overleed in 1877 in Stadskanaal.

Ds. J.M. Reinink (van 1859 tot 1868).

De kerkenraad moest dus op zoek naar een nieuwe dominee. Een paar beroepen waren vergeefs, maar ds. J.M. Reinink (1823-1894) uit Beilen nam het op hem uitgebrachte beroep aan en deed op 18 september 1859 intrede (van hem is geen foto bekend). Ds. S.H. Baron (1813-1889) van Bergum bevestigde hem in het ambt. Scriba Driesaard luchtte zijn hart door in het notulenboek op te merken: ‘Eben Haēzer’ (‘Tot hiertoe heeft de Heere ons geholpen’).

Ds. S.H. Baron (1813-1889) bevestigde ds. Reinink in het ambt.

Iets over het kerkelijk leven in die tijd.

Steeds weer kwamen er mensen bij de kerkenraad die belijdenis van het geloof wilden afleggen; de gemeente groeide. Ook toen op 26 november 1866 in Kollum de Christelijke Afgescheidene Gemeente werd geïnstitueerd en de gemeente van Westergeest daaraan enkele leden verloor, zette de groei door.  –⊕– Een vrouwelijk gemeentelid had een man beloofd met hem te trouwen, maar kennelijk bedacht ze zich, zodat de zaak voor de kerkenraad kwam. Daar bleef zij ’halsstarrig’ weigeren haar belofte gestand te doen. –⊕– Een ander vrouwelijk gemeentelid wilde van de kerkenraad graag de toezegging om winterturf te ontvangen. Maar de kerkenraad had ‘geen fonds om hier in te voorzien’. En de diaconie dan (denken wij er achteraan)? –⊕– Twee kerkdiensten waren volgens de kerkenraad niet voldoende om de gemeenteleden genoeg Bijbelkennis bij te brengen. Daarom werd besloten op zondagavond ook nog een Bijbelbespreking te houden.

Op 19 april 1868 nam ds. Reinink afscheid van de gemeente van Westergeest; hij vertrok naar die van Surhuisterveen, waar hij in 1894 ook overleden is.

Ds. J.J. Koopmans (van 1868 tot 1874).

‘De Bazuin’, 4 december 1868.

Nog hetzelfde jaar stond zijn opvolger op de preekstoel in de gemeente van Westergeest. Het was kandidaat J.J. Koopmans (1828-1911), die op 24 november 1868 intrede deed in zijn eerste gemeente. Ongeveer zes jaar was hij aan de gemeente verbonden. Zijn traktement bedroeg fl. 600 per jaar, waarvoor hij ‘erg dankbaar’ was.

Ouderling H.R. Zijlstra, die in De Bazuin onder meer het bericht van ds. Koopmans’ intrede had gepubliceerd, en een der steunpilaren van de kerk was geweest, overleed op 3 oktober 1873.

“De Christelijke Gereformeerde Gemeente” (1869).

Er zullen in de gemeente in die tijd weinig bijzonderheden hebben plaatsgevonden. Toch is de naamsverandering van 1869 het vermelden waard. In 1869 vond namelijk een landelijke kerkenfusie plaats. De Christelijke Afgescheidene Kerk ging in juni van dat jaar landelijk samen met het kleine kerkgenootschap van de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, dat zich rond 1838 van de Christelijke Afgescheidene Kerk had afgesplitst vanwege allerlei meningsverschillen. Begin jaren ’60 van de negentiende eeuw begon men zich op landelijk-synodaal niveau langzamerhand te beseffen dat onderhandelingen over eenwording wenselijk waren. In juni 1869 vond men elkaar uiteindelijk en men besloot samen verder te gaan als Christelijke Gereformeerde Kerk (enkele ‘Kruisgemeenten’ deden niet mee). Ook de naam van de gemeente van Westergeest veranderde dus: in het vervolg heette ze Christelijke Gereformeerde Gemeente te Westergeest.

De predikant van de gemeente losgemaakt (1874).

Enkele jaren later, in 1874, kreeg de kerkenraad klachten over ds. Koopmans. Hij zou zich – zei een gemeentelid – schuldig hebben gemaakt aan de zonde tegen het zevende gebod. Hem werd ten laste gelegd dat hij zich (wat we nu zouden noemen) schuldig had gemaakt aan ongewenste intimiteiten ten aanzien van zijn dienstmeisje. De kerkenraad onderzocht de klacht en het bleek dat deze gegrond was. De predikant gaf het toe en verklaarde zo snel mogelijk uit Westergeest weg te zullen gaan. Hij werd op 1 juni 1874 van de gemeente losgemaakt en werd hetzelfde jaar predikant in Holwerd.

Ds. H. Boomsma (van 1875 tot 1876).

‘De Bazuin’, 19 februari 1875.

De vierde predikant – als opvolger van ds. Koopmans – was de 34-jarige kandidaat H. Boomsma (1840-1876), die op 7 februari 1875 intrede deed, en in Westergeest zijn eerste gemeente vond. Slechts tien maanden kon hij in de gemeente van Westergeest zijn werk verrichten, want een keelaandoening benam hem het leven. Op 18 januari 1876 stierf hij in het harnas.

‘De Bazuin’, 21 januari 1876.

Ds. H.K. Dam (van 1876 tot 1908).

Op 17 december 1876, na bijna een jaar vacant te zijn geweest, ontving de gemeente van Westergeest haar nieuwe predikant, kandidaat H.K. Dam (1842-1910) uit Kampen, die op genoemde datum intrede deed. “Zijn gemeente was zeer uitgestrekt, bij zijn komst was het ledental zeer klein. Doch Dam heeft veel gewerkt in de evangelisatie; vier zondagsscholen werden opgericht; het ledental nam gestadig toe en een grotere kerk werd gebouwd”.

Ds. Dam was weduwnaar toen hij naar de gemeente van Westergeest overkwam, hij had drie kinderen. Al gauw bleek dat de predikantswoning daarop niet berekend was en daarom werd een tweetal slaapkamers bijgebouwd en kwam er een studeerkamer aan de voorkant. Doetje Rinsma uit Kollum werd op 8 augustus 1877 zijn tweede echtgenote.

Ds. H.K. Dam (1842-1910) van Westergeest.

Gedurende zijn ambtsperiode werd in 1880 een koster benoemd: J.T. Beerda. Ook de armen in de gemeente kregen aandacht, want intussen waren er acht gezinnen die van de diaconie een uitkering kregen van 25 cent per week en anderhalf brood, terwijl anderen later nog een roggebrood kregen. Dominee kreeg ook iets, weliswaar niet van de diaconie, maar wel van een dankbare kerkenraad: een vet varken werd bij de pastoriedeur bezorgd!

“De Gereformeerde Kerk te Westergeest” (1892).

Ondertussen was in het landelijk kerkelijk leven van alles gebeurd: in de jaren ’80 was de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk op gang gekomen, die we de Doleantie zijn gaan noemen en die vooral onder leiding stond van dr. A. Kuyper (1837-1920) te Amsterdam, waar op 16 december 1886, na een strijd met de kerkelijke besturen, de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) werd geïnstitueerd.

Dr. A. Kuyper (1837-1920).

Overigens: in Kootwijk was reeds in het begin van 1886 de eerste Dolerende Kerk ontstaan, al snel gevolgd door andere. Hoewel de leiders van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken elkaar in kerkelijke bladen nogal eens de maat namen, kon op 17 juni 1892 in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk toch het samengaan van beide kerken worden geproclameerd onder de naam: De Gereformeerde Kerken in Nederland. Vandaar dat ook de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Westergeest van naam veranderde. Die werd: De Gereformeerde Kerk te Westergeest.

Naar deel 2 >

© 2023. GereformeerdeKerken.info