De Gereformeerde Kerk te Asperen (1)

Het ontstaan en de eerste jaren; daarna enkele flitsen.

De Gereformeerde Kerk in het Gelderse Asperen werd geïnstitueerd op 9 februari 1893 vanuit twee van oorsprong Nederduitsche Gereformeerde Kerken (ontstaan vanuit de Doleantie), namelijk die van Schoonrewoerd en Leerdam B.

Kaart: Google.

De Gereformeerde Kerk te Asperen had bij de aanvang dus meer connecties met de Doleantie van 1886 (de tweede orthodoxe uittocht uit de Nederlandse Hervormde Kerk) dan met de eerste Afscheiding van de hervormde kerk, die in 1834 onder leiding van ds. H. de Cock (1801-1842) uit Ulrum plaatsvond. We komen er later op terug.

Dat wil echter volstrekt niet zeggen dat over Asperen niets te vertellen valt als we het over de Afscheiding van 1834 hebben; want in Asperen gebeurde genoeg dat aan de vergetelheid ontrukt moet worden, ook al ontstond daar toen geen zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeente.

Ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland.

De Afscheiding te Asperen.

In de tijd van de Afscheiding was ds. J. Hoolboom predikant van de plaatselijke hervormde gemeente; hij ‘stond’ daar van 1790 tot 1842. De predikant werd voor zover bekend in zijn eigen gemeente voor het eerst op 27 juni 1835 daadwerkelijk met de Afscheiding geconfronteerd, toen A. van Bruinswijk, J. van Someren Azn., C. van Bruinswijk en Geertje Vermeer hem schreven dat ze zich “van nue aan geheel afschijden van het zoo-genaamde hervormd Kerk bestuur van Asperen om zig te zamen te voegen onder het opzigt en de herderlijke bediening der zuivere Greformeerde Leeraars”. De hervormde kerkenraad nam de mededeling voor kennisgeving aan. We weten dat deze eerste Afgescheidenen te Asperen contact hadden met ds. H.P. Scholte (1805-1868) van Genderen, een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land.

Vermoedelijk werd op 30 juli 1835 de gecombineerde “Christelijke Gemeente van Leerdam, Asperen, Heukelum, enz.” geïnstitueerd, door de bevestiging van ambtsdragers. Arie van Bruinswijk was een van de ouderlingen en Cornelis van Bruinswijk een van de diakenen van de gemeente, die dus een streekgemeente was.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

De eerste diensten.

In Asperen werd onder leiding van de (vanwege zijn verzet tegen de kerkelijke reglementen als hervormd predikant afgezette) ds. Scholte op zondag 9 augustus 1835 een aantal diensten gehouden in de woning van de familie Van Bruinswijk. Burgemeester C.J. Hoolboom – familie van de dominee – had ds. Scholte voor die tijd al geschreven dat het gerucht de ronde deed dat hij daar zou gaan preken. Hij raadde hem dringend aan dat niet te doen en deelde de predikant mee dat de gevolgen voor eigen rekening zouden zijn. Ds. Scholte liet zich daardoor echter niet weerhouden naar Asperen te reizen.

De hervormde classis Gouda verklaarde later in een rapport over de plaatselijke situatie aan de Minister van Eeredienst, dat Arie van Bruinswijk ‘een woelziek mensch’ was, die zich verzette tegen het zingen van de (door de Afgescheidenen als vrijzinnig beschouwde) bundel ‘Evangelische Gezangen’, waarvan het gebruik in de hervormde erediensten door de regering (!) verplicht gesteld was.

Op bevel van de synode diende in elke kerkdienst minstens één lied uit de bundel ‘Evangelische Gezangen’ gezongen te worden.

Hoe het zij, ds. Scholte stond in Asperen in ieder geval op een door ‘Van Bruinswijk achter zijn huis vervaardigde stellaadje openlijk te prediken’, waarna hij bovendien kinderen doopte. Voor die misdaad – het was door de regering verboden om zonder toestemming van de plaatselijke overheid godsdienstige bijeenkomsten voor meer dan negentien personen te houden – werd Arie van Bruinswijk voor de Rechtbank gedaagd, maar hangende het proces liet hij op 22 september in zijn woning opnieuw een ‘ongeoorloofde gedienstige bijeenkomst’ houden, waar ‘naar gissing’ van de burgemeester meer dan vijftig personen aanwezig waren, ‘zodat het gerucht en opschudding maakte en veel volk voor zijn huis deed bijeenlopen’. In die tijd deed zelfs het gerucht de ronde dat ‘de Prins van Oranje’ (de latere koning Willem II) ‘de sekte is toegedaan’ (feit is dat hij, toen hij op de troon kwam, de door zijn vader ingestelde straffe maatregelen tegen de Afgescheidenen afschafte). Hoe dan ook, de diensten werden niet verstoord, wat kan duiden op een toegeeflijke houding van de overheid in Asperen.

Koning Willem II (1792-1849).

Rechtszaken.

Maar de burgemeester vertelde ondertussen wel precies aan de Minister wat er allemaal gebeurd was op die negende augustus 1835. Hij schreef onder meer dat Scholte niet had geluisterd naar zijn duidelijke waarschuwing, en dat de predikant om twaalf uur in de ochtend in de woning van Arie en Cornelis van Brunswijk voor enige honderden mensen uit de wijde omgeving had gepreekt, terwijl ‘bij afwisseling gebeden en gezongen werd (….) en zoowel in- als buitenshuis werd door Arie en Cornelis van Brunswijk, Jan van Someren uit Asperen en Arie van Ree uit Heukelum gecollecteerd werd’. Allemaal kenmerken van het feit dat het een ‘godsdienstoefening’ was (met meer dan het toegestane aantal hoorders en zonder toestemming van de burgemeester).

De daders werden voor het Hoog Gerechtshof in Den Haag gedaagd, waar de beide Van Bruinswijken en Jan van Ree veroordeeld werden tot een boete van fl. 100, en Jan van Someren tot een boete van fl. 80. Boven over de boetes heen kwamen ook nog de gerechtskosten, zodat de beide Van Bruinswijken samen wel fl. 500 moesten betalen. Een fenomenaal bedrag! Maar ze hebben het niet zelf betaald! Want toen de deurwaarder het geld kwam innen, vertelden ze hem waar het geld lag en lieten ze het hem zelf pakken. Achteraf bleek dat hij per ongeluk een gulden teveel meegenomen had. Maar de Van Bruinswijken deden verder geen moeite dat terug te vorderen.

De diensten in hun woning gingen overigens gewoon door, zoals ook in juli en augustus 1836, waarvoor opnieuw boetes werden opgelegd. De Van Brunswijken, zo dacht de burgemeester, konden het geld best betalen. Overigens werden, zoals we al eerder schreven, de vervolgingen onder Koning Willem II (die in 1840 op de troon kwam) veel minder streng.

Naar een eigen kerk.

Ds. L.H. Smilde (1859-1930).

Na vele jaren (we schrijven intussen de jaren ’80 van de negentiende eeuw) was het aantal Afgescheidenen in Asperen gestaag gegroeid. Verscheidenen kerkten in Leerdam, maar men verlangde meer en meer naar de instituering van een eigen kerk in Asperen zelf. Als voorbode van de naderende verandering werd in 1884 een eigen zondagsschool opgericht, waar kinderen uit niet-christelijke gezinnen van harte welkom waren en waardoor ‘de bevolking bewerkt’ werd. En twee jaar later kwam ds. L.H. Smilde (1859-1930) uit Leerdam regelmatig naar Asperen om er catechisatie te geven. Bovendien werd na de ochtenddiensten in Leerdam, ’s avonds in Asperen een preek gelezen en al snel kwamen classispredikanten en oefenaars naar Asperen om er de diensten te leiden.

Bekende namen in dat verband zijn ‘dominee Jongbloed’ en de oefenaars De Geus, Vermeer, Hienz en (de latere predikant) J.H. Landwehr (1864-1930). Wat die ‘ds. Jongbloed’ betreft is onzeker welke van de twee toen levende gereformeerde predikanten met die naam bedoeld werd. Beiden waren namelijk pas in of na 1895 predikant, zodat ze hooguit als student of kandidaat hebben kunnen voorgaan. Dat terzijde.

Achtereenvolgens kwamen de gereformeerden in Asperen bij elkaar in een kamer van de woning van de familie Van Bruinswijk in de Voorstraat, later in de grotere schuur van Dirk IJzerman in het Molenstraatje, en ten slotte in de woning van Adrianus van Leerdam op de hoek van de Gasthuisstraat en de Middelweg.

“… In de woning van Van Bruinswijk in de Voorstraat werden ‘ongeoorloofde godsdienstige samenkomsten’ gehouden …”.

Een eigen kerkgebouw (1892).

De wens om een eigen kerkgebouw te bezitten kwam wel heel duidelijk tot uiting in het feit dat de gemeenteleden gul offerden voor dat doel. Het kerkgebouw zou er eerder komen dan de instituering van de Gereformeerde Kerk, wat overigens veel vaker voorkwam. Maar de aankoop van de grond ging wel op een vrij unieke wijze. Op 10 juni 1892 tekende een aantal gemeenteleden namelijk de koopakte betreffende een perceel aan de Middelweg. Het waren de landbouwers Gerrit van Bruinswijk, Jacobus van Bruinswijk, Martinus Vink, Pieter de Kok en Frans Alewijn van Someren, bakker Cornelis de Kok, schoenmaker Klaas Blom en tenslotte Jan van Eyseren, zonder beroep. Ze kochten het terrein van Willemijntje van Rossum-Someren en Arie Toon van Rossum.

Voorafgaande aan de ondertekening van de koopakte had men het betreffende stuk grond ‘duidelijk door paaltjes aangeduid’. De kopers betaalden er fl. 800 voor. Bepaald werd dat de kopers moesten zorgen voor een ‘behoorlijke heining of ijzeren hek’ om het stuk land, terwijl ‘binnen vijf meter vanaf die omheining geen gebouwen of hoog opgaande beplanting’ geplaatst mochten worden.

De kerk gebouwd en in gebruik genomen (1892).

De gereformeerde kerk (met dank aan de heer G. Kuiper te Appingedam).

Toen kon de bouw beginnen. Op 16 juli 1892 werd de eerste steen gelegd door de 11 maanden jonge (jawel!) Cornelis Arie van Bruinswijk, maar naar we veilig mogen aannemen zal hij er wel enige hulp bij hebben gehad. Boven de hoofdingang kwam een gedenksteen met als tekst: ‘Dit is een huis des gebeds’. De bouw verliep voorspoedig, zodat de nieuwe kerk al In november 1892 in gebruik genomen kon worden.

De tekst op de gedenksteen boven de hoofdingang is nog net te lezen…

“De Gereformeerde Kerken in Nederland” (1892).

Op 17 juni 1892 werden in de Amsterdamse KeizersgrachtkerkDe Gereformeerde Kerken in Nederland’ officieel geproclameerd. Dat ging zo: in 1886 was de Doleantie ontstaan als tweede orthodoxe afscheiding van de Nederlandsche Hervormde Kerk. Deze kerkscheuring begon officieel in Kootwijk en rolde daarna snel verder over het land uit. Overal ontstonden zgn. Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende). In Amsterdam ontstond die kerk op 16 december 1886 onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920). Hij en zo’n tachtig andere ouderlingen en predikanten waren door de hervormde kerkelijke besturen afgezet wegens hun ‘verzet tegen de kerkelijke reglementen’. Ze waren het – kort gezegd – oneens met de vrijwel ongehinderde doorgang van de vrijzinnigheid in de hervormde kerk, en met de grote macht van de Algemene Synode, waaraan de plaatselijke gemeenten zich maar hadden te onderwerpen.

In dit boekje legde dr. A. Kuyper (1837-1920) uit hoe de Doleantie in Amsterdam tot stand gekomen was.

Zowel in het naburige Schoonrewoerd (op 16 juni 1889) als in het nabijgelegen Leerdam (op 17 juli 1889) ontstonden eveneens Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende). Het ontstaan van de kerk in Asperen heeft zeker te maken met de invloeden vanuit de twee genoemde kerken; we zullen dat hieronder nader aangeven.

De synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk (zoals de kerk uit de Afscheiding van 1834 sinds 1869 heette) en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende) zochten al snel contact met elkaar om te spreken over samengaan in één kerkgenootschap. Na vele onderhandelingen reikten de beide ‘leidslieden’ van de twee kerken elkander tijdens een gezamenlijke synodevergadering op 17 juni 1892 de broederhand: namens de Christelijke Gereformeerde Kerk de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896) – één van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land – en namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken: dr. A. Kuyper. Daarmee waren De Gereformeerde Kerken in Nederland officieel geproclameerd.

Dr. A. Kuyper (1837-1920) en ds. S. van Velzen (1809-1896).

“De Gereformeerde Kerk te Asperen” (1893).

Zoals al gemeld werd de wens van de voornamelijk in Leerdam kerkende Asperse gemeenteleden steeds sterker om in de eigen stad De Gereformeerde Kerk te institueren. Aan hun wens werd voldaan op 9 februari 1895. De kerkenraad van Leerdam B (de voormalige Dolerende Kerk) stemde ermee dat ds. A. Mulder (1860-1938) van De Gereformeerde Kerk te Schoonrewoerd de leiding zou hebben bij de institueringsvergadering. De Gereformeerde Kerk B van Leerdam was op dat moment namelijk vacant. Wel waren van de kerk van Leerdam B drie ouderlingen aanwezig. Na het zingen van psalm 86 vers 6 werd een intekenlijst aan de aanwezigen voorgelegd, waarop ieder, die zich wilde aansluiten bij de Gereformeerde Kerk van Asperen, zijn of haar gegevens kon invullen.

Ds. A. Mulder (1860-1938).

De formulering verraadt een Dolerende herkomst.

De tekst van het ondertekeningsformulier verraadt duidelijk de Dolerende herkomst van de kerk van Asperen, namelijk onder meer door de formulering ‘dat de ondertekening bedoelt: de gehoorzaamheid aan de [hervormde] synodale reglementen van 1816 op te zeggen; alzoo te breken met de Nederlandsche Hervormde Kerk en zich als lid van de Gereformeerde Kerk te verbinden’.

Natuurlijk behoefden degenen die al lid waren van de Gereformeerde Kerk (bijvoorbeeld die van Gereformeerd Leerdam B of gereformeerd Schoonrewoerd) niet meer te verklaren dat ze met de hervormde kerk braken, zo werd uitdrukkelijk opgemerkt.

De eerste kerkenraad (ill.: ‘Gereformeerde Kerk Asperen 1893-1993’).

Veertien mannelijke en twaalf vrouwelijke leden van de hervormde gemeente, elf mannelijke en vier vrouwelijke leden van de Gereformeerde Kerk en zeven doopleden gaven zich die dag als lid van De Gereformeerde Kerk te Asperen op. Maar de kerk zou pas officieel geïnstitueerd zijn als de ambtsdragers gekozen en bevestigd waren. Daarom werd de verkiezing meteen ter hand genomen: Vier ouderlingen werden gekozen: K. Blom, F.A. van Someren, M. Vink en G. van Bruinswijk. Als diakenen werden gekozen P. Duizer, A. de Kok en J. van Bruinswijk. Allen namen de benoeming aan.

Daarna werden de nieuwe ambtsdragers door ds. Mulder in het ambt bevestigd, waarna hun psalm 134 vers 3 toegezongen werd. Daarmee was De Gereformeerde Kerk te Asperen geïnstitueerd.

Ds. J.J. Smit (van 1893 tot 1897).

Op 25 november 1893 deed ds. J.J. Smit (1839-1915) uit Beverwijk intrede in de kerk van Asperen. Hij zou tot aan zijn emeritaat in 1897 aan de kerk verbonden blijven. “Hij was een zeer bescheiden mens. In eenvoudige deftigheid en stille toewijding voor de hem toevertrouwde kudde heeft hij zijn herdersambt biddend vervuld”, werd van hem geschreven.

Ds. J.J. Smit (1839-1915).

Een orgel (1894).

De kerkenraad was al enige tijd bezig uit te zien naar de aanschaf van een orgel. De gemeentezang werd aanvankelijk geleid door de ’voorzanger’, die tot taak had te zorgen dat de gemeente op de juiste toonhoogte begon en bleef zingen. Als een moeilijke psalm gezongen moest worden zong hij het een keer voor. Het verkregen orgel kwam uit Gorinchem. Orgelzaak Ph. van Wijk uit Gorcum leverde het instrument in Asperen af. Daar werd het op 1 april 1894 in gebruik genomen.

Ds. Smit vertrekt… (1897).

De ambtsperiode van ds. Smit in Asperen eindigde op pijnlijke wijze door de zware brand, die op 4 maart 1896 een groot deel van de Voorstraat (waaronder de hervormde kerk) in de as legde, en ook de gereformeerde pastorie met haar inboedel. De kerk had in maart 1896 bovendien te maken gekregen met een grote schuldenlast “die in geen jaren te boven gekomen kon worden”.

Waarom is niet bekend, maar “de gemeente was (gezocht of ongezocht) onwillig om het traktement van ds. Smit en wat verder voor het onderhoud der kerke nodig was, bijeen te brengen”. Daarom stelde de kerkenraad aan de predikant voor om zich van de gemeente los te maken! Ds. Smit deelde mee dat hij besloten had het voorstel van de kerkenraad op te volgen, “temeer daar bij den brand die de vorige week alhier had plaatsgehad, ook het door hem bewoonde huis in den asch was gelegd”. Om de gemeente vanuit Leerdam te bedienen was voor hem geen optie.

Ds. Smit nam op 9 november 1897 dus afscheid van zijn gemeente en ging toen in Amsterdam wonen, waar hij nog enige tijd ouderling was, tot zijn zwakke gezondheid hem noodzaakte het ambt neer te leggen. In 1908 vertrok hij naar Beverwijk, waar hij in 1915 overleed.

Vijftien jaar vacant (1897 tot 1912).

Natuurlijk trachtte de kerkenraad zo snel mogelijk een nieuwe predikant te beroepen. Maar de financiën waren het struikelblok. Pas in 1910 werd het eerste beroep uitgebracht, maar de betreffende predikant bedankte, evenals drie daarna beroepen predikanten. In de diensten gingen in de vacante periode classispredikanten of voorgangers van buiten de classis voor, of er werden ‘leesdiensten’ door ouderlingen gehouden.

Een nieuwe pastorie (1912).

De kerk (1892) en de pastorie (1912).

Het feit dat zoveel jaren geen traktement behoefde te worden betaald had, behalve het zeer grote nadeel dat er geen predikant was (terwijl de gemeente af en toe interne problemen kende), ook het voordeel dat andere dingen door geldbesparing mogelijk werden. Omdat bij de brand van maart 1896 ook de pastorie van ds. Smit in de Voorstraat de as gelegd was, moest er een nieuwe predikantswoning komen.

Aanvankelijk kocht men in 1910 een huis aan de Achterstraat om als predikantswoning te dienen, maar op 9 januari 1912 kon naast de kerk (!) een stuk grond gekocht worden. De oude pastorie werd dus meteen voor fl. 3.800 verkocht (hetzelfde bedrag als waarvoor het huis in 1910 gekocht was). Op 29 mei 1912 vond de aanbesteding van de nieuwe pastorie plaats, waarbij aannemer Gerdessen voor het laagste bedrag inschreef, namelijk voor fl. 4.495. De ‘eerste steen’ werd op 18 juni 1912 gelegd door Adriana Gerdessen. Afgesproken werd dat de werklieden elk ‘2 flesschen bier’ kregen zodra de pannen op het dak lagen. Dat vonden ze ongetwijfeld een heerlijk vooruitzicht!

Naar deel 2 (slot) >

© 2023. GereformeerdeKerken.info