De Gereformeerde Kerk te Schoonrewoerd (1)

De Gereformeerde Kerk te Schoonrewoerd, ressorterend onder de classis Zuid-Holland-Zuid, werd op 16 juni 1889 geïnstitueerd als Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) en sloot zich in 1892 aan bij De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Kaart: Google.

Ds. H.J.P. van der Linden was sinds 1879 hervormd predikant van Schoonrewoerd en vertrok enkele maanden na de Doleantie naar de hervormde gemeente te Elburg. Over hem wordt meegedeeld dat  ‘het Woord van God niet op de goede manier gebracht’ werd. Niet iedereen in Schoonrewoerd was trouwens lid van de hervormde gemeente. Enkele gezinnen hadden zich in Leerdam aangesloten bij de Christelijke Gereformeerde Gemeente uit de Afscheiding van 1834; anderen waren naar Amerika geëmigreerd om daar niet alleen een – economisch gezien – beter leven te krijgen, maar ook om meer lucht te krijgen voor hun godsdienstig en kerkelijk leven.

De eerste uitgave van het Algemeen Reglement van 1816.

Wel stoorde men zich ook in de hervormde gemeente van Schoonrewoerd aan het feit dat de kerk gebukt ging onder het door de overheid aan de kerk opgelegde ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk’. Dat reglement was bij de grote reorganisatie van de hervormde kerk die in 1816 door de overheid (!) werd doorgevoerd, in de plaats gekomen van de aloude Dordtse Kerkorde. Het ‘Algemeen Reglement’ liet aan de plaatselijke gemeenten nauwelijks ruimte. Bovendien gaf het reglement, naar het oordeel van velen, de vrijzinnigheid vrije doorgang in de hervormde kerk. Hoe dan ook, de kerkelijke touwtjes waren in handen van de Algemeene Synode en haar Synodale Commissie.

Daartegen werd in de jaren ’80 van de negentiende eeuw ook elders in het land strijd gevoerd. Hoewel de hervormde gemeente van Kootwijk de eerste was die in 1886 de Hervormde Kerk verliet en zich Nederduitsche Gereformeerde Kerk noemde – de oude naam van de hervormde kerk, vóórdat de kerkelijke reorganisatie door de overheid plaatsvond – stond op 16 december 1886 het uittreden van vele Amsterdamse hervormden veel meer in de aandacht.

Dr. A. Kuyper (1837-1920)

Daar waren zo’n tachtig kerkenraadsleden geschorst en later afgezet, onder wie dr. A. Kuyper (1837-1920), al jaren lang in woord en geschrift de meest opvallende gereformeerde stem in Nederland. Zijn politieke dagblad De Standaard en zijn kerkelijke weekblad De Heraut werden ook in Schoonrewoerd gelezen.

Een bespreking met veel gevolgen (eind 1888).

De hervormde kerk te Schoonrewoerd, lang geleden.

Frans Alewijn, Teunis den Hartog, C.F. van den Berg en A.W. de Leeuw Jzn. waren eind 1888 eens bij elkaar gaan zitten om over de situatie in de hervormde kerk en in de gemeente van Schoonrewoerd  te spreken. Ze hadden het over anders trouwe gemeenteleden die niet meer in de kerk kwamen, zich er niet meer thuis voelden, ook door de prediking van ds. Van der Linden. Ze bespraken de gemeenten in de omgeving, die dr. Kuyper waren gevolgd en er de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd hadden. Zou dat in Schoonrewoerd ook moeten? Na er langdurig over gesproken te hebben werd besloten op 19 november een vergadering te beleggen met gemeenteleden die het vermoedelijk met hen eens zouden zijn. Er kwamen in totaal veertig belangstellenden opdagen, van wie vierendertig uit de hervormde gemeente van Schoonrewoerd en zes van elders.

In de schuur van Kool (links onduidelijk te zien) werden van 16 juni 1889 tot 27 januari 1891 kerkdiensten gehouden (foto: ‘100 jaar Gereformeerde Kerk Schoonrewoerd’).

Het bleek inderdaad dat men het eens was: in het vervolg zouden de kerkdiensten in de hervormde kerk niet meer worden bijgewoond, maar zou men eigen samenkomsten gaan houden. De schuur van Antonie Kool aan de Overheicop 40 – ten westen van Schoonrewoerd – werd als  tijdelijke plaats van samenkomst  beschikbaar gesteld. De ruimte werd schoongemaakt en als kerkzaal ingericht en Antonie Kool zelf werd tot koster benoemd. Timmerman Schouten beloofde een stevige preekstoel te zullen maken. De week daarop besloot men een commissie in te stellen die onder meer predikanten van elders moest uitnodigen om in de diensten voor te gaan. A.J. Heijkoop nam zijn benoeming als voorzanger aan (als twaalfjarige jongen deed hij dat werk al in de hervormde gemeente).

De instituering van de Kerk (1889).

Ds. C.W.J. van Lummel (1856-1940).

Ongetwijfeld hadden de mannen ondertussen contact gelegd met de Dolerende predikant van Waarder, ds. C.W.J. van Lummel (1856-1940) die op 7 maart 1887 met zijn gemeente in Doleantie gegaan was. Hij stond hen met raad en daad bij en ging ook voor in de eerste officiële kerkdienst in de schuur, op 6 december 1888. Andere predikanten en evangelisten volgden zijn voorbeeld, of er werden preken gelezen. Die waren er ruim voldoende, want de Amsterdamse Dolerenden hadden intussen  talloze preken gepubliceerd onder de titel ‘Uit de Diepte’.

De eerste preken uit de serie ‘Uit de Diepte’.

Ds. Van Lummel zal de broeders in Schoonrewoerd ongetwijfeld ook van advies gediend hebben  over de verdere gang van zaken. Daarbij kon de predikant terugvallen op het Gereformeerd Kerkelijk Congres dat door de Amsterdamse Dolerenden van 11 tot en met 14 januari 1887 in ’s Lands hoofdstad gehouden was. Daar werd de  1.500 aanwezige hervormde kerkenraadsleden verteld hoe men de Doleantie plaatselijk het best kon vormgeven. Men kreeg de adviezen zelfs op schrift mee naar huis, want de organisatoren van het Congres hadden zgn. Modellenboekjes samengesteld, met ‘alle formulieren en brieven die te schrijven zouden zijn’ om de Doleantie plaatselijk voor te bereiden.

In ‘De Heraut’ van 9 januari 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

Daarbij hoorde natuurlijk allereerst het verzoek aan de kerkenraad om ‘de Reformatie der kerk ter hand te nemen’. Die brief ging dan ook op 4 maart 1889 de deur uit. De kerkenraad antwoordde niet, zodat ruim een maand later, op 8 april, besloten werd de kerkenraad niet meer te erkennen. Weer een maand later, op 8 mei, werden door vijfentwintig aanwezigen nieuwe kerkenraadsleden gekozen: de ouderlingen A.W. de Leeuw Azn., F.A. Middelkoop en H. ’t Lam; en de diakenen Harber Middelkoop, Harber Donker en Roelof van den Berg.

Schoonrewoerd, lang geleden.

Op zondag 16 juni 1889 kwam consulent ds. Van Lummel weer naar Schoonrewoerd om de gekozen ambtsdragers te bevestigen. Daarmee was de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Schoonrewoerd een feit. Omdat ds. Van Lummel er tóch was werd besloten ‘s avonds een kerkenraadsvergadering te houden, om ‘het Algemeen Reglement voor de kerk van Schoonrewoerd af te schaffen en opnieuw kracht en geldigheid te verlenen aan de Dordtse Kerkorde‘.

‘De Heraut’, 23 juni 1889.

Maar er moest nog iets gebeuren: de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ moest worden opgericht, die als een soort van Commissie van Beheer de stoffelijke belangen van de kerk zou gaan behartigen. Daarvoor was het verkrijgen van rechtspersoonlijkheid noodzakelijk. De Dolerende kerk van Schoonrewoerd maakte op grond van de toen geldende wettelijke regels wat dat betreft geen schijn van kans, maar de vereniging wél. Tot de oprichting van De Kerkelijke Kas was in januari 1887 tijdens het Gereformeerd Kerkelijk Congres al geadviseerd.

De bouw van de kerk (1890-1891).

De schuur aan de Overheicop, een behoorlijk eind ten westen van Schoonrewoerd, was geen handige plaats voor een kerkgebouw. Vandaar dat men op zoek ging naar een stuk grond dat in het dorp zélf lag. Men had succes. Aan de Dorpsstraat vond men een perceel dat voor het doel zeer geschikt was. Voor de zekerheid werd de verkopers van het stuk grond niet verteld waar het perceel voor bestemd was. De koper wekte kennelijk geen argwaan, en zo kon men voor ruim fl. 3.600 ongeveer 4.060 m² grond op de kop tikken. De verkoper vertelde later dat hij zijn land nooit zou hebben verkocht als hij geweten had dat er een Dolerende kerk gebouwd zou worden!

Meestershuis, kerk en pastorie in Schoonrewoerd.

Natuurlijk moest de burgerlijke gemeente nog wel toestemming geven; de (meest hervormde) heren in de Raad koesterden echter geen warme gevoelens voor de Dolerenden, en het resultaat was dat toestemming geweigerd werd. Ds. Van Lummel – sinds half oktober 1889 niet meer predikant van Waarder maar van Delft – sprong ook nu weer bij, en hielp de kerkenraad met het opstellen van een bezwaarschrift aan Gedeputeerde Staten. Gevraagd werd het besluit van de gemeenteraad te vernietigen. Ook de hoofdingenieur van de provincie Utrecht hielp mee door te verklaren, dat hij er van overtuigd was dat de kerkzang in de Dolerende kerk niet in de hervormde kerk gehoord zou kunnen worden. Op 25 maart 1890 werd het gemeenteraadsbesluit dan ook vernietigd en kreeg de kerkenraad toestemming om op de beoogde locatie een kerk te bouwen.

En niet alleen een kerk, maar – op advies van de classis – ook een school en een schoolwoning! Er was ruimte genoeg op de bouwplaats! Omdat de Dolerende Kerk even ver van de weg af moest staan als de hervormde kerk werd besloten de school vóór de kerk te bouwen. Met andere woorden: De Kerkelijke Kas had geen tijd voor duimen draaien! Architect R. Barneveld uit Vreeswijk werd gevraagd de bouwplannen te maken, zodat drie maanden later de aanbesteding kon plaatsvinden. De laagste inschrijver, timmerman H. Krul, had voor het karwei bijna fl. 14.000 berekend, en daarvoor werd de klus aangenomen. De bouw verliep weliswaar voorspoedig, maar de kosten werden uiteindelijk fl. 23.500, omdat veel extra werk gedaan moest worden: er moest nog een schuurtje achter de school komen en  een stovenhok, een steenkoolopbergplaats naast de kerkenraadskamer, en natuurlijk ‘een ijzeren hek met steenen voet’ vóór de gebouwen. Ook moest het kerkgebouw ingericht worden. De gemeenteleden zorgden in mei 1890 door grote offervaardigheid dat voor dat doel veel geld binnenkwam, en de rest kon bij gemeenteleden geleend worden. Een jaar later, mei 1891, konden al deze schuldbekentenissen verbrand worden! De gemeenteleden die geld aan de kerk geleend hadden, scholden de schuld kwijt.

Ds. C.W.J. van Lummel (1856-1940) op latere leeftijd.

Zo kon de nieuwe kerk op 27 januari 1891 in gebruik genomen worden. Ds. Van Lummel ging ook nu voor in de eerste dienst en hield een preek over Daniël 5 vers 25: “Dit nu is het schrift, dat daar getekend is: Mene, mene, tekel, upharsin” (Geteld, geteld, gewogen, te licht bevonden).

Het verenigingsleven.

Al snel na de instituering van de kerk werd in 1891 de Jongelingsvereniging Calvijn opgericht. De jongens begonnen de vergaderingen natuurlijk met gebed en met het zingen van een psalm en bestudeerden en bespraken vervolgens ijverig bijbelse onderwerpen en de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Dat gebeurde aan de hand van een inleiding die om beurten door een van de leden gemaakt was. Na de pauze werd de kerkgeschiedenis of een maatschappelijk onderwerp onder handen  genomen en besproken. Als eerste voorzitter was meester Motshagen van de christelijke school benoemd.

Gelukkig zorgde de landelijke Bond waarbij de vereniging was aangesloten na verloop van tijd voor ‘Schetsenbundels’, waarin de genoemde onderwerpen uitvoerig aan de orde kwamen. Regelmatig werd de jongelingsvereniging door een kerkenraadslid bezocht om te zien hoe de boys studeerden.

‘Gejoel en getier’.

De kerkenraad had zich ondertussen geërgerd aan de gebeurtenissen op de twee marktdagen in mei en september. Telkens weer hoorde men van ‘het gejoel en getier, het gevloek en gezwets op die dagen‘. Dat was dan ook de reden dat de kerkenraad in 1891 aan de burgerlijke gemeente een brief stuurde met het verzoek daar wat beter op te letten. Of dat gebeurd is…?

Ds. A. Mulder (van 1892 tot 1904).

Ds. A. Mulder (1860-1938).

De kerkenraad besloot in mei 1891 een predikant te beroepen. Afgesproken werd eerst een dominee in Apeldoorn te gaan ‘horen’. Zoiets gebeurde zonder aankondiging. Maar terwijl men in Utrecht overstapte werd de hoorcommissie door iemand aangeraden niet naar Apeldoorn te gaan – ‘da’s niks voor Schoonrewoerd’ – maar naar Sneek! Dus op weg naar Sneek. Lange reis gemaakt, maar bij de kerk aangekomen bleek dat de dominee door ziekte verhinderd was. Zo kon men onverrichter zake terugkeren naar Schoonrewoerd. In augustus 1891 werd uiteindelijk het eerste beroep uitgebrachte op ds. C. de Gooijer (1851-1919) van Nunspeet. Deze bedankte, evenals vier andere predikanten die na hem beroepen werden. In september 1892 werd echter een beroep uitgebracht op kandidaat A. Mulder (1860-1938) uit Bolnes. Hij nam het beroep aan op een jaartraktement van fl. 1.200 (met vrij wonen, vrijdom van belasting en vrij gebruik van de tuin) en deed op 13 november 1892 intrede in de Gereformeerde Kerk te Schoonrewoerd.

De Gereformeerde Kerk te Schoonrewoerd (1892).

Want de kerk had in 1892 intussen een andere naam gekregen. Sinds in 1886 de Doleantie plaatsvond waren al snel landelijke contacten ontstaan met de Christelijke Gereformeerde Kerk uit de Afscheiding van 1834. Hoewel de onderhandelingen niet altijd even makkelijk verliepen en er wederzijds een behoorlijke portie wantrouwen bestond, kon toch op 17 juni 1892 in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de eenheid beklonken worden tijdens een gezamenlijke synodevergadering. De naam van de verenigde kerken werd, zo was besloten, De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Ds. S. van Velzen (1809-1896).

Daar reikten de beide voormannen elkaar de broederhand: namens de Christelijke Gereformeerde Kerk de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896), en namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken dr. A. Kuyper. Omdat in Schoonrewoerd geen Christelijke Gereformeerde Gemeente bestond was plaatselijk overleg niet nodig en kon men zich snel als De Gereformeerde Kerk te Schoonrewoerd aansluiten bij het landelijk kerkverband.

Dampig in de kerk.

Er werd veel geadverteerd met ‘Gloed’, dat geen benauwde lucht zou veroorzaken.

In 1893 sprak de kerkenraad geregeld over de hinder van de kolendamp tijdens de kerkdiensten. Dit werd veroorzaakt door de turf die in de stoven gloeide. In die tijd werd echter veel geadverteerd met een nieuwe brandstof voor de stoven, ‘gloed’ genaamd, die veel minder last zou veroorzaken. Maar in elk geval werd afgesproken ook een verbetering aan de luchtkokers aan te brengen, ‘alsook een tijdige ventilatie door middel van deuren en kerkramen te zorgen’.

In 1898 werd de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ opgeheven en werd het beheer van de kerkelijke goederen opgedragen aan de kerkenraad. Wel werd nog overwogen de naam van de Vereeniging te handhaven, in verband met het mogelijk mislopen van erfenissen als iemand zijn nalatenschap had gesteld op naam van De Kerkelijke Kas. Dat hoefde volgens de notaris echter niet, zodat De Kerkelijke Kas sindsdien verleden tijd is.

De gereformeerde kerk (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

Op voorstel van de predikant werden ’s winters gedurende enkele weken ook zgn. ‘weekdiensten’ gehouden, diensten op woensdag. Bijzondere diensten werden ook gehouden tijdens de zgn. Boerenoorlogen, twee oorlogen die in Zuid-Afrika uitgevochten werden tussen de ‘Boeren’ en de Britten tussen 1880 en 1902. Deze ‘bidstonden’ voor de vrede werden gehouden in 1899 en in 1902 en enkele jaren later werd (overigens tevergeefs) getracht die in samenwerking met de hervormde gemeente te houden.

De Zending kreeg in de tijd van ds. Mulder bijzondere aandacht. Hoewel het er niet van kwam een door hem voorgestelde ‘Zendingsdag’ te houden, werd wel een Centsvereeniging opgericht, door middel waarvan gespaard werd voor het zendingswerk op de zendingsvelden in Indië. De gemeenteleden gaven elke week een cent.

In 1903 was het nodig met de jongens van de Jongelingsvereniging Calvijn te spreken over ‘het aanmaken en het stoken van de kachel’. Dominee en een ouderling  gingen er heen en afgesproken werd dat een van hen zich in het vervolg met het stoken bezig zou houden. Hij zou dan een fl. 1 als beloning voor het werk moeten krijgen. Maar wel uit de clubkas!

Op 20 november 1904 nam ds. Mulder afscheid van Schoonrewoerd wegens vertrek naar de kerk van Strijen. Zijn kleinzoon mr. dr. I.A. Diepenhorst (1916-2004), hoogleraar aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, stond later nog zo nu en dan op de preekstoel in Schoonrewoerd.

Ds. W.H. Bouwman (van 1906 tot 1914).

Ds. W.H. Bouwman (1878-1965).

Slechts twee predikanten hadden voor een beroep bedankt toen kandidaat W.H. Bouwman (1878-1965) uit Nijkerk het op hem uitgebrachte beroep aannam en op 29 april 1906 intrede deed.  Fietsen leerde ds. Bouwman pas in zijn volgende gemeente, Nederhorst den Berg, zodat hij zijn huisbezoeken lopend aflegde en daarbij ook eens een catechisant opzocht die de catechisatie nogal eens verzuimde. Hij trof de jongen aan het werk aan op het land. Het gesprek tussen de predikant en de jongeman verliep kennelijk niet naar wens, want ds. Bouwman zou – terwijl hij met zijn voeten op de grond stampte – geroepen hebben dat hij niet van het land af zou gaan voordat de jongen beterschap zou hebben beloofd. Het enige dat we zeker weten is, dat de predikant korte tijd later in elk geval weer gewoon door het dorp liep.

Het moest trouwens ook anders met de avondmaalswijn, zo werd in 1906 besloten. In het vervolg zou rode alcoholvrije wijn ingekocht worden. Drankmisbruik kon men beter voorkomen dan genezen. En mogelijk dat de avondmaalsbekers wat ongemakkelijk vasthielden of dronken, want de kerkenraad besloot ook meteen ‘betere randen’ aan de avondmaalsbekers te laten maken.

Opzicht en tucht.

Een van de taken van de predikant en de ouderlingen was natuurlijk het opzicht over ‘de heiligheid van het persoonlijk leven’ van de gemeenteleden, al dienden ze als ambtsdragers er ook elkaar op aan te spreken, indien nodig. In 1908 bezocht een diaken, zich kennelijk van geen kwaad bewust, de (overigens rechtzinnige) hervormde kerk in Leerdam! Daar werd hij natuurlijk stevig over onderhouden, want nog niet zo lang geleden was men als gereformeerden immers niet voor niets uit de hervormde kerk gestapt…?! Maar hij hoefde niet afgezet te worden, want de discussies over zijn daad duurden langer dan zijn nog resterende ambtstermijn.

Een ander voorkomend kwaad was het ‘vooruitgrijpen op het huwelijk, waardoor huwelijk noodzakelijk werd’, kortom overtreding van het zevende gebod. Als dit feit – desnoods na enig rekenwerk – geconstateerd was, diende men zich voor de kerkenraad te verantwoorden en (aanvankelijk) ook openlijk tijdens een kerkdienst schuld te belijden. De kerk zat dan heel vol. Later was schuldbelijdenis alleen voor de kerkenraad voldoende.

De catechisatie.

Het boekje van ds. Landwehr, dat vele  drukken kende.

Natuurlijk gaf dominee catechisatielessen in de kerkenraadskamer. Al bij de instituering van de kerk had zich een ouderling aangeboden om catechisatie te geven. Elke week werd een ‘Zondag’ met de vragen en antwoorden uit het hoofd geleerd. Sommige ‘Zondagen’ waren niet al te lang, maar ‘de zondag over de vervloekte paapse mis was berucht om zijn lengte’. Nadat het tijd werd voor de belijdeniscatechisatie kwam het boekje Kort Begrip der Christelijke Religie aan de orde, geschreven door ds. J.H. Landwehr (1864-1930), waarvan de eerste druk in 1915 verscheen. En was de ure van de ‘Openbare Belijdenis des Geloofs’ aangebroken, dan werden de kandidaten, alvorens te worden toegelaten, nog even door de ouderlingen doorgezaagd over alles wat ze geleerd hadden. In 1908 kregen de predikant en de catechisanten de beschikking over een landkaart van Palestina. Dat maakte de zaak natuurlijk een stuk aanschouwelijker.

Twee nieuwe jeugdverenigingen.

In 1910 werd een knapenvereniging opgericht. Die was bedoeld als voorloper van de Jongelingsvereniging, zodat ze wat gewend zouden zijn aan de werkwijze. Want ook de knapen moesten studeren: ‘Uiteindelijk profiteert ook de kerk weer van het jeugdwerk door een opleiding voor later ambtswerk’. Toen een jongen thuis eens vertelde dat hij gekozen was tot secretaris van de knapenvereniging, kreeg hij te horen dat hij dan later vast en zeker ouderling zou worden! Wow!

En als je ouderling was zat je in de kerkenraadskamer, waar stevig gerookt werd. Dat gebeurde ook tijdens de manslidmatenvergaderingen. Sommigen maakten er in 1913 bezwaar tegen, maar maakten weinig kans. Toen de preses een stemming over deze zaak aankondigde bleken 14 van de bijna 37 aanwezigen tegen roken te zijn, maar 23 voor… Dat ligt tegenwoordig helemaal anders.

De Grote Oorlog (1914-1918) had ook op de vrouwslidmaten indruk gemaakt. Vandaar dat rond 1918 besloten werd een meisjesvereniging op te richten, onder de naam Tryfosa, want men ‘wilde zich als vrouwen en meisjes niet helemaal buiten de grote gebeurtenissen van de tijd houden’.

Het eerste orgel (1909).

De ingang van de steeg naar de kerk (foto: ‘100 jaar Gereformeerde Kerk Schoonrewoerd’).

Aanvankelijk werd de kerkzang niet begeleid door een orgel. De voorzanger had tot taak de te zingen psalm voor te lezen, voor te zingen of de eerste toon aan te geven. Maar – de kerkenraad had er al geregeld over gesproken – uiteindelijk werd in 1909 toch een orgel gekocht, ‘wat de samenkomsten der gemeente aantrekkelijker zal maken’. De kerkenraad wilde dat ‘volgaarne, zoodra de orgelcommissie in staat zal zijn hem er een aan te bieden’. Intussen werd aan de gemeenteleden al gevraagd geld te geven voor de aanschaf van het instrument. In 1909 was het dus zover. De Remonstranten in Dordrecht hadden voor fl. 150 een orgel te koop. De orgelgalerij kostte echter twee maal zo veel! Bovendien bleek een jaar later al dat het een slecht orgel was. ‘Het geld gaat op aan reparaties’.

Hoe dan ook, vermoedelijk was de hoofdmeester de eerste organist. Hij was echter volstrekt afhankelijk van de orgeltrapper. Omdat het orgel niet voorzien was van een ‘windmotor’, moest iemand tegen een bescheiden vergoeding zich in het zweet werken op de treden  van de blaasbalg. En dat moest natuurlijk regelmatig gebeuren, omdat het orgelspel anders niet om aan te horen was.

Het was koud in de kerk…

Een kachel kwam in die tijd echter nog niet in de kerk. Dat zal wel te duur geweest zijn en de kerkenraad vond trouwens dat de kieren wel dichtgestopt konden worden. Kennelijk werd in de kerk nogal veel pruimtabak gespuwd (op een gegeven moment is de smaak er immers vanaf), maar dat gaf de koster zoveel onaangenaam werk, dat de kerkenraad besloot bordjes op te hangen: “Verzoeke niet op den grond te spuwen, wijl deze gedurig verontreinigd blijkt te worden”. Schoonrewoerd stond daarin overigens lang niet alleen. Ds. Bouwman nam op 27 september 1914 afscheid en vertrok naar de kerk van Nederhorst den Berg.

 Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info