De Gereformeerde Kerk te Scheveningen (1)

Van Afscheiding, Doleantie en Vereniging (1).

De Gereformeerde Kerk te Scheveningen ontstond op 11 september 1917 door het samengaan van de Christelijke Gereformeerde Gemeente (ontstaan in 1877) en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (geïnstitueerd in 1888), respectievelijk afkomstig uit Afscheiding en Doleantie.

Kaart: Google.

In Den Haag.

In Den Haag was op 8 februari 1837 een Christelijke Afgescheidene Gemeente ontstaan. Het kerkgebouw stond in de Nobelstraat en daar stonden als voorgangers achtereenvolgens oefenaar J. van Golverdinge (1813-1888) van 1842 tot 1849, ds. H. Joffers (1807-1874) van 1849 tot 1868, ds. P.M. Dijksterhuis (1814-1882) van 1869 tot 1873 en ds. W. Doorn (1836-1908) van 1875 tot 1908).

Oefenaar Jan van Golverdinge (1813-1888).

Er was ook een Afgescheiden Gemeente in de Wagenstraat, die behoorde tot de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, een klein kerkgenootschap dat zich rond 1840 had afgesplitst van de Christelijke Afgescheidene Kerk. Vooral ds. W.G. Smitt (1842-1912), die daar van 1865 tot 1878 predikant was, had naam gemaakt. Daar gingen de meeste Scheveningers ter kerke, die bezwaren hadden tegen de vrijzinnigheid in hun hervormde gemeente.

Christelijke Gereformeerde Kerk (1869).

In 1869 gingen beide Haagse Afgescheiden gemeenten mee met de landelijke kerkenfusie van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Men had afgesproken dat beide kerkgenootschappen samen verder zouden gaan als Christelijke Gereformeerde Kerk. De beide gemeenten in Den Haag behoorden nu dus ook tot deze Christelijke Gereformeerde Kerk.

In Scheveningen.

De Afscheiding van 1834, die in het Groningse Ulrum begon onder leiding van ds. H. de Cock (1801-1842), breidde zich over het hele land uit. Ook in Scheveningen waren hervormde gemeenteleden die zich in de plaatselijke hervormde gemeente niet meer thuis voelden vanwege de steeds verder opdringende vrijzinnigheid in hun kerk, waartegen door de kerkelijke besturen nauwelijks of niet werd opgetreden. Ze hadden ook bezwaren tegen de plaatselijke hervormde predikanten in Scheveningen: ds. J. Kraijenbelt (die van 1857 tot 1864 predikant in Scheveningen was) en ds. I.C. de Vijver, die er van 1866 tot 1887 stond.

Zo zag de Haagse Nobelstraatkerk er uit (met hartelijke dank aan de heer G. Kuiper te Appingedam).

Een aantal ‘bezwaarde’ hervormde gemeenteleden liet in het vervolg hun hervormde kerk in Scheveningen dus links liggen en zetten koers naar de Afgescheiden Gemeente in de Haagse Wagenstraat of (in mindere mate) naar de gemeente in de Nobelstraat. Tot de eerste Scheveningse Afgescheidenen behoorden onder meer Daniel Verbaan, A. de Mos, M. de Ruiter, Job Knoester, Dirk van der Zwan, G.Z. Jol en vele anderen. Ze waren in Scheveningen echter niet de enige ‘bezwaarden’.

Er waren er namelijk ook die ’s zondags in Scheveningen bleven en als ‘huisgezelschap’, ook ‘conventikel’ genoemd, onder meer bijeen kwamen in de woning van J. de Ruiter, het waren er een dertigtal.

Dirk van der Zwan (foto: ‘Om ’s Heren Huis’).

‘Sodom en Gomorra’…

Toen een Amerikaanse prediker met Kerst 1876 een godsdienstige toespraak in Den Haag zou houden, weigerde hij dat te doen in Scheveningen, omdat die plaats volgens hem, als een soort Sodom en Gomorra, door de oordelen Gods getroffen zou worden. De verbazing en de boosheid waren groot. Maar die gebeurtenis miste zijn doel niet, want de ‘bezwaarden’ kwamen meer en meer tot de overtuiging dat ook in Scheveningen een Christelijke Afgescheidene Gemeente gesticht moest worden, zodat men een eigen kerkelijk leven kon opbouwen. De Scheveningse conventikels besloten zich samen voor dat doel in te zetten.

Zo moet de kerk aan de Wagenstraat er uit gezien hebben (ill.: ‘Waar Hagenaars kerkten’).

De kerkenraad van de Haagse Wagenstraat had trouwens al voor 1877 een aantal Scheveningse broeders in zijn kerkenraad benoemd: Jacob Knoester en Dirk van der Zwan als ouderlingen, en Thomas Prins en Arie de Mos als diakenen. En toen de Scheveningse ‘bezwaarden‘ de Haagse kerkenraad van de Wagenstraat met het plan benaderden om in Scheveningen een eigen gemeente te stichten ging deze er, ds. Smitt voorop, mee akkoord.

Th. Prins (foto: ‘Om ’s Heren Huis’).

De Christelijke Gereformeerde Gemeente te Scheveningen (1877).

Op 10 september 1877 kwam men voor dat doel bijeen in het als kerk ingerichte achterste gedeelte van de Christelijke School aan de Heemraadstraat. Daar was toen ook ds. Smitt uit Den Haag aanwezig. Hij had zijn huiswerk goed gedaan: door hem was een oorkonde opgesteld waarin de precieze gang van zaken van de gemeentestichting werd aangegeven. Ook van beide Christelijke Gereformeerde Gemeenten (in de Nobelstraat en in de Wagenstraat) waren vertegenwoordigers aanwezig. De steeds groeiende groep Haagse leden uit Scheveningen “had behoefte aan eigen gemeentelijk leven, de bediening der H. Sacramenten en de openbare handhaving der Gereformeerde belijdenis”.

Ds. W.G. Smitt (1842-1912).

In de door ds. Smitt opgestelde oorkonde werd meegedeeld dat de gemeente in Scheveningen vooral bestond uit leden van de Wagenstraatgemeente, ‘en enige weinige leden der gemeente Nobelstraat’. De al eerder door de kerkenraad van de Wagenstraatgemeente benoemde ouderlingen en diakenen zouden met ‘algemeene toestemming’ als kerkenraad van de nieuwe Scheveningse gemeente dienen. Oefenaar J. van Golverdinge had ermee ingestemd dat hij in de Scheveningse Christelijke Gereformeerde Gemeente als voorganger dienst zou doen, totdat de gemeente in staat zou zijn een eigen predikant te beroepen. Van hem werd getuigd te zijn “een man van getrouwheid en Godvrezend boven velen”. De latere ds. Kleinendorst schreef over hem: “Hij was rijk aan geestelijke kennis. Hij was niet alleen een schijnend licht wegens zijn uitgebreide kennis, maar ook wegens de beminnelijke deugden, die hem als Christen versierden. Wie met onzen broeder omgang had, die leerde hem kennen in zijn oprechtheid en voorzichtigheid, in zijn zachtmoedigheid en getrouwheid, alsmede dat hij geringe gedachten had van zichzelven en een ander hoogschatte”.

Nadat de verkozen ambtsdragers door ds. Smitt in het ambt bevestigd waren, werd de oorkonde ondertekend door de nieuwe Scheveningse kerkenraad: preses Job Knoester, ouderling Dirk van der Zwan, diaken Th. Prins en diaken-scriba A. de Mos. De consulent van de nieuwe gemeente was ds. Smitt. Uiteraard.

Ds. J. Schotel (van 1880 tot 1883).

Ds. J. Schotel (1825-1914).

Ds. J. Schotel (1825-1914) van Alphen aan den Rijn was de voorganger tijdens de eerste avondmaalsdienst in Scheveningen, die op 13 januari 1878 gehouden werd. Twee jaar later, in januari 1880, werd door de kerk van Scheveningen (uit een viertal) een beroep op hem uitgebracht, dat hij aannam. Alles werd gedaan om oefenaar Van Golverdinge, die men zeer hoogachtte, niet te kwetsen door een predikant te beroepen. Men ging bij hem op bezoek om zijn mening te horen, maar het bleek dat hij al lang wist dat zijn roeping ‘eene tijdelijke’ zou zijn ‘en dat hij zelve de noodzaak ervan inzag’. De gemeente was namelijk sterk gegroeid, ‘omdat vele broeders en zusters thans uit de hervormde kerk tot ons overkwamen’.

‘De Bazuin’, 23 april 1880.

Op 18 april 1880 deed ds. Schotel intrede. ‘De kerk kon de toegestroomde menigte niet bevatten’. Een week eerder, op 11 april 1880, was br. Van Golverdinge voor het laatst in een kerkdienst voorgegaan.

De Bethelkerk (1880).

J. Knoester (foto: ‘Om ’s Heren Huis’).

De prediking van ds. Schotel trok veel toehoorders; de gemeente groeide! Vandaar dat het nodig werd om het achterste gedeelte van de christelijke school als kerkgebouw te verlaten en daar achter een nieuwe kerk te bouwen. Een commissie werd benoemd die bestond uit ds. Schotel, en de ambtsdragers J. Knoester en A. de Mos.

A. de Mos (foto: ‘Om ’s Heren Huis’).

De nieuwbouwplannen waren al spoedig onderwerp van bespreking: ‘het bouwen van een nieuwe kerk op de grond achter het thans in gebruik zijnde kerkgebouw en wel voor 900 zitplaatsen’. De kerkenraad liet er dus geen gras over groeien! Het moest een grote kerk worden. Op 13 juli 1880 werd de aanbesteding gehouden. De laagste inschrijver was aannemer Prins, die voor fl. 18.500 inschreef en de klus dus kreeg. De bouw verliep voorspoedig en in 1880 kon de nieuwe kerk in gebruik genomen worden. De naam van de kerk werd Bethel.

De ‘eerste Bethelkerk’ in Scheveningen (foto: ‘Om ’s Heren Huis’).

Problemen…

De wijze van aftreding van kerkenraadsleden was in het begin even een probleem. In oktober 1882 nam men het besluit dat geloot zou worden wie het eerst zou aftreden. Degenen die aftraden zouden direct herkiesbaar zijn. Voor het geval ze niet herkozen zouden worden, mochten deze oud-ouderlingen en oud-diakenen hun leven lang de kerkenraadsvergaderingen bijwonen waar ze bovendien een voorkeurstem hadden. Overigens ging deze beslissing alleen over de eerste kerkenraadsleden die sinds de instituering in het ambt weren. Maar de gemeenteleden waren het met het besluit niet eens, zodat het moest worden teruggedraaid.

Toen werd opnieuw een merkwaardig besluit genomen: de kerkenraad zou aanblijven, zonder dat iemand zou aftreden, totdat gemeenteleden aftreding zouden verlangen. Pas dan zou de gemeente een ambtsdrager mogen gaan kiezen. Natuurlijk konden meerdere gemeenteleden zich hiermee niet verenigen en al spoedig kwam er dan ook een door zevenendertig gemeenteleden ondertekend schrijven binnen, waarin jaarlijkse aftreding werd verzocht, op grond van de Dordtse Kerkorde. Dit alles leverde ook onenigheid op tussen kerkenraad en predikant. In de gemeente ontstonden daardoor twee groepen: de ene steunde de kerkenraad, de andere ds. Schotel.

Ook waren enkele vrouwelijke gemeenteleden het oneens met wat de organist na de dienst speelde. Het mochten dan wel christelijke liederen zijn die hij ten gehore bracht, maar zij verlangden uitsluitend psalmen te horen. In deze sfeer van verdeeldheid nam ds. Schotel het beroep van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Haarlem aan. Op 21 oktober 1883 nam hij afscheid.

De onrust en het onderling wantrouwen, en het verwijt aan het adres van de kerkenraad dat hij het leven van ds. Schotel moeilijk had gemaakt, bleven in de gemeente doorsudderen. Ja zelfs onttrokken zich enkele leden aan de kerk, terwijl anderen wegens ‘weerspannigheid en onkerkelijk leven’ door de kerkenraad ‘uit de gemeente werden gesloten’. Het was dus belangrijk zorg te dragen voor een snelle vervulling van de predikantsvacature…

Ds. K. Kleinendorst (van 1884 tot 1892).

Ds. K. Kleinendorst (1820-1892).

Na vier op de andere predikanten uitgebrachte vergeefse beroepen nam ds. K. Kleinendorst (1820-1892) uit Arnhem het op hem uitgebrachte beroep aan. Op 2 oktober 1884 deed hij intrede. “Zijn zachtmoedig en vredelievend karakter, dat echter nimmer oprechtheid en beslistheid uitsloot, verwierf hem die liefde en achting in ruime mate, terwijl hij door zijn ware godsvrucht – die in zijn prediking helder uitkwam, maar niet minder in zijn levenswandel openbaar werd – allen in zijn gansche omgeving eerbied afdwong”. Het bleek dat de predikant in staat was de onrust in de gemeente tot bedaren te brengen. “Het tijdperk van ds. Kleinendorst kenmerkte zich dan ook als een tijd van rust en vrede”.

De christelijke school (1886).

De predikant was ook actief op het gebied van het christelijk onderwijs. Op 9 juni 1886 werd in Scheveningen de eerste christelijke school geopend, die uitging van de in 1879 opgerichte ‘Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs’, die in het begin onder voorzitterschap stond van br. J. Vrolijk.

Oefenaar (ouderling) J. Vrolijk was ook voorzitter van het schoolbestuur.

Vóór die tijd waren er al een Christelijke Naai- en Breischool en een Christelijke Bewaarschool opgericht. Het oude gebouw van de kerk werd als lagere school ingericht en iets vergroot. De school begon in 1886 met honderdtwintig leerlingen, die voor die tijd allemaal op de openbare school zaten. In 1890 moest de christelijke school met maar liefst vier lokalen worden uitgebreid. Later kwamen in Scheveningen nog meer christelijke scholen.

Ds. Kleinendorst overleden (1892).

Ds. Kleinendorst werd echter na zeven jaar in Scheveningen te hebben gediend, ernstig ziek. “Hij overleed na langdurig en smartelijk lijden” op 24 januari 1892. Tijdens zijn ziekte werd br. J. Vrolijk verzocht voorlopig in de diensten voor te gaan en ook de catechisaties op zich te nemen. Bij de begrafenis speelden ook twee hervormde predikanten een rol: ds. Van Heijningen en ds. Lammerinck. Beiden getuigden ze van de goede verstandhouding die er – ondanks de kerkelijke verschillen – met de overledene hadden bestaan. Zelfs dr. A. Kuyper schreef in zijn kerkelijk weekblad De Heraut over het sterven van ds. Kleinendorst.

‘De Heraut’, 7 februari 1892.

De Gereformeerde Kerken in Nederland (1892).

In hetzelfde jaar dat de christelijke school in Scheveningen werd opgericht, 1886, vond in ons land een tweede kerkscheuring plaats, waardoor de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende) ontstonden. Het was – na de Afscheiding van 1834 – de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk, die we de Doleantie zijn gaan noemen. Net als tijdens de Afscheiding van 1834 waren er grote bezwaren tegen de doorgaande vrijzinnigheid in de hervormde kerk waartegen door de kerkelijke besturen niet of nauwelijks werd opgetreden. Ook wilde men af van het Algemene Reglement dat in 1816 door de regering (!) aan de hervormde kerk was opgelegd. Daarin speelde de Algemene Synode in de kerk de hoofdrol en werd nauwelijks ruimte gelaten voor de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten.

Dr. A. Kuyper als minister-president (1901-1905).

De eerste Dolerende Kerk was die in Kootwijk, die op 2 februari 1886 ontstond, spoedig in 1886 en daarna door veel meer Nederduitsche Gereformeerde Kerken gevolgd. Die in Amsterdam werd geïnstitueerd op 16 december 1886, waarbij dr. A. Kuyper (1837-1920) de leiding had, die ook landelijk veel invloed had op de organisatie van het nieuwe kerkgenootschap. Dat beschouwde zichzelf overigens als de wettige voortzetting van de hervormde kerk. Ook in Scheveningen zou in 1888 een Dolerende Kerk ontstaan; daarop komen we later terug.

Nu alvast kan in herinnering geroepen worden dat de kerken uit de Afscheiding en de Doleantie in 1892 landelijk samengingen als De Gereformeerde Kerken in Nederland. Ook in Scheveningen bestonden in 1892 zoals we zagen twee Gereformeerde Kerken: de voormalige Christelijke Gereformeerde Gemeente en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk. Omdat deze het nog niet direct eens konden worden om in 1892 samen te gaan, had de synode besloten dat in die gevallen beide gemeenten desondanks al meteen ‘De Gereformeerde Kerk’ genoemd zouden worden, maar dat ter onderscheiding de oudste van de twee gemeenten een ‘A’ aan de kerknaam zou toevoegen, en de jongste een ‘B’. In Scheveningen bestonden sinds 17 juni 1892 dus De Gereformeerde Kerk te Scheveningen A en De Gereformeerde Kerk te Scheveningen B. Beide gemeenten waren verder geheel zelfstandig, tot het moment dat ze ook plaatselijk zouden kunnen samengaan als één kerk met één kerkenraad. Dat zou in Scheveningen pas in 1917 gebeuren. Ook daarover later meer.

Ds. L. van der Valk (van 1892 tot 1904).

Ds. L. van der Valk (1838-1910).

Nog in het sterfjaar van ds. Kleinendorst trad de nieuwe predikant aan, ds. L. van der Valk (1838-1910) uit Delft. Hij deed op 26 juni 1892 intrede. Als pastorie werd de woning Keizerstraat 296 aangekocht. De consulent, ds. W. Doorn van Den Haag, bevestigde de nieuwe predikant voorafgaande aan diens intrede in het ambt. De predikant “gaf voor de vuist gesproken, maar niettemin bestudeerde preken. Zijn voordracht was enthousiast; er ging bezieling van uit”.

De nieuwe pastorie, Keizerstraat 296 (foto: ‘Om ’s Heren Huis’).

“Zonder gewichtige gebeurtenissen ging het verblijf van ds. Van der Valk te Scheveningen voorbij. Twee zaken trokken echter bijzonder de aandacht van de toenmalige prediker. De eerste was zijn belangstelling voor Zuid-Afrika, inzonderheid voor Transvaal en de Oranje Vrijstaat [in die tijd stonden de Boerenoorlogen tegen de Engelsen namelijk in het middelpunt van de belangstelling]. Door bijzondere omstandigheden was ds. Van der Valk in nauwe aanraking gekomen met de voormannen in Zuid-Afrika. Het  gevolg daarvan was dat, toen de Zuid-Afrikaanse deputatie ons land bezocht, ook Scheveningen door hen niet werd vergeten. Velen zullen zich nog herinneren de kerkbeurten, waar president Paul Kruger [van Zuid-Afrika] en de andere Transvaalmannen met de gemeente alhier opgingen. Eerst was hun tocht naar de kerk en dan ging het naar de pastorie”.

Ds. Van der Valk nam in 1904 het op hem uitgebrachte beroep van de Kerk te Oosterbeek aan en nam op 13 november 1904 afscheid van Scheveningen, hoewel overigens de begonnen bouw van de grotere, tweede, Bethelkerk nog niet afgerond was. “Men zag hem met groot leedwezen vertrekken”.

Ds. W.H. Oosten (van 1905 tot 1925).

Ds. W.H. Oosten (1864-1928).

De kerkenraad van Scheveningen bracht na het vertrek van ds. Van der Valk een beroep uit op kandidaat W.H. Oosten (1864-1928) uit Enkhuizen, die destijds aan de Theologische School in Kampen gestudeerd had (‘waar hij een aantrekkelijke en beminde figuur was’), en deed op  6 augustus 1905 intrede deed in De Gereformeerde Kerk A te Scheveningen.

De tweede Bethelkerk (1905).

Als een van de eerste belangrijke gebeurtenissen in het ambtelijk werk van ds. Oosten gold wel de avond van 10 november 1905, toen het nieuwe kerkgebouw aan de Jurriaan Kockstraat in gebruik genomen kon worden, de tweede Bethelkerk. De eerste Bethelkerk was al in de jaren van ds. Van der Valk te klein geworden. Daarom had men aanvankelijk in de Korendijkstraat een tweede plaats van samenkomst geopend, waar de trouwe oefenaar J. Vrolijk voorging. Later werd dit gebouw vervangen door een ander in de Badhuisstraat. Laatstgenoemde plaats van samenkomst werd afgestoten toen de tweede Bethelkerk in gebruik genomen werd.

De nieuwe Bethelkerk aan de Jurriaan Kockstraat.

Maar ook deze tweede grote Bethelkerk was al spoedig te klein voor de sterk groeiende gemeente, zodat opnieuw een tweede plaats van samenkomst in gebruik genomen moest worden; opnieuw ging daar oefenaar Vrolijk voor.

“Op velerlei gebied heeft [ds. Oosten] gearbeid. Een werkzaam aandeel heeft hij in Scheveningen gehad in het werk van ‘Bethsaïda’, in de arbeid onder de Scheveningse vissers te Lerwick in Schotland, welke vereniging hij eerst als vicevoorzitter, daarna als voorzitter diende. Tot drie maal toe, het laatst in 1923 met ds. H.J. Heida (1875-1964) van Vlaardingen, heeft hij zelf te Lerwick onder de vissers (uit Scheveningen) gewerkt”.

Het interieur van de (tweede) Bethelkerk (foto: ‘Om ’s Heren Huis’).

“Ook in de arbeid der evangelisatie en der strandzending nam hij een werkzaam aandeel. Hij was oprichter van ‘Ons Tehuis’, voor meisjes van buiten. Hij was bestuurslid van het Gereformeerd Tractaatgenootschap Filippus, evenals van de Christelijke H.B.S. te Den Haag, die hij ook diende als secretaris van de Commissie van Advies. De A.R.-Kiesvereniging te Scheveningen, die een kwijnend bestaan leidde, mocht hij als voorzitter tot grote bloei brengen”.

Voordat we verder gaan met de geschiedenis van de kerk te  Scheveningen, werpen we eerst een blik op de Doleantie, die, zoals al opgemerkt, in Scheveningen plaatsvond in juni 1888.

Naar deel 2 >

© 2023. GereformeerdeKerken.info