De Gereformeerde Kerk te Scheveningen (2)

Van Afscheiding, Doleantie en Vereniging (2).

( < Naar deel 1 ) – Zoals we al eerder aangaven ontstond op 16 december 1886 in Amsterdam onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920) de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), al was dat niet de eerste Dolerende kerk in ons land, want die ontstond in februari dat jaar in Kootwijk.

Dr. Ph.J. Hoedemaker (1839-1910) was aanvankelijk eensgeestes met dr. Kuyper, maar toen het op de Doleantie aankwam was hij niet bereid daarin mee te gaan.

In Scheveningen sprak kort na de gebeurtenissen in Amsterdam prof. dr. Ph.J. Hoedemaker (1839-1920), toen nog hoogleraar aan de door dr. Kuyper in Amsterdam gestichte Vrije Universiteit. Hij wees er op dat ‘in de hervormde kerk de sleutel van de kerkelijke tucht verroest was’, omdat in die kerk geen werk gemaakt werd van de opdringende vrijzinnigheid. ‘Er was allerlei soort van leer, en de tucht werd niet gehandhaafd’.

Mede door de woorden van dr. Hoedemaker begon men zich – onder meer in het schoolbestuur – te beseffen dat misschien ook in Scheveningen de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) tot openbaring moest komen. Men nodigde sprekers uit, onder wie vooral oefenaar J. Taal genoemd moet worden. Deze sprak in het vergaderlokaal aan de Wassenaarsestraat en (na haar gereedkomen) in de Christelijke School in de Gondelstraat.

Ds. H.H. Veder (1853-1913).

Ondertussen was de Scheveningse hervormde gemeente bezig met het beroepen van een predikant. In februari 1887 ontving ds. H.H. Veder (1853-1913) van Schiedam een beroep. Hij antwoordde daarop dat hij best naar Scheveningen wilde komen, maar alleen als predikant van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende). Daar zag de hervormde kerkenraad geen heil in, zodat hij het beroepingswerk voortzette, nu met andere predikanten. Ds. Veder ging als Dolerend predikant daarna trouwens naar Rotterdam.

De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd (1888).

Ouderling Job Taal, een van de meest vooraanstaande figuren van de Dolerende Kerk te Scheveningen (foto: ‘Om ’s Heren Huis’).

Na afloop van deze mislukte beroeping maakte de hervormde kerkenraad aan sommige ‘bezwaarden’ duidelijk dat de kerkenraad niet genegen was met de Doleantie mee te gaan. Vandaar dat deze ‘bezwaarden’ in de woning van P.J. de Lugt aan de Kanaalweg bijeenkwamen om te overleggen wat nu te doen. Het waren J. Taal, H. Batenburg, T. Groen, J. van der Harst, P. den Heijer, F. van Hulsentop, J. Pauptit, G. de Lugt, M. Hoogenraad en Uijtenbroek.

H. Batenburg (foto: ‘Om ’s Heren Huis’).

Ze verzochten de kerkenraad op 1 december 1887 in een door twaalf personen ondertekende brief officieel “de reformatie der kerk ter hand te nemen, het [door de regering aan de hervormde kerk opgelegde] Algemeen Reglement van 1816 terzijde te stellen en opnieuw kracht en geldigheid te verlenen aan de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde“. De kerkenraad wees het verzoek af. Het gevolg daarvan was dat men besloot de hervormde kerk links te laten liggen en regelmatig in particuliere woningen bijeen te komen om kerkdiensten te houden.  Br. Taal ging meestal voor.

Ds. G. Vlug (1843-1912).

Op 10 juni 1888 werden onder leiding van ds. G. Vlug (1843-1912) van Leiderdorp ouderlingen en diakenen gekozen. En nog dezelfde dag werden zij door de predikant in het ambt bevestigd. De ouderlingen waren J. Taal en H. Batenburg, en de diakenen Jac. van der Harst en P.J. de Lugt. Ds. Vlug werd tot consulent van de Dolerende Kerk benoemd. Men beschouwde zich als de wettige voortzetting van de hervormde kerk.

‘De Heraut’, 24 juni 1888.

In ‘De Heraut’ van 24 juni 1888 werd een en ander meegedeeld. Daarmee was de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Scheveningen geïnstitueerd. Natuurlijk werd van de instituering ook kennis gegeven aan de burgemeester en aan de koning (het hoofd van de hervormde kerk).

Het antwoord van de hervormde kerkenraad.

Diaken P.J. de Lugt (foto: ‘Om ’s Heren Huis’).

De kerkenraad van de hervormde gemeente was onaangenaam getroffen en sommeerde de ambtsdragers van de Dolerende Kerk verantwoording van hun ‘scheurmakende daden’ af te leggen en op de kerkenraad te verschijnen. Alleen diaken P.J. de Lugt verscheen. Hij vertelde de kerkenraad nauwkeurig wat de redenen waren van de instituering van de Dolerende Kerk, en hij zal de hervormde ambtsdragers ongetwijfeld hebben opgeroepen zich te bekeren en alsnog ‘de reformatie ter hand te nemen’. Vast en zeker zal de kerkenraad op zijn beurt getracht hebben hem van zijn ‘dwaalwegen’ te laten terugkeren. Geen van de twee pogingen had succes.

De kerkenraad stuurde op 20 augustus 1888 de Dolerende broeders een brief waarin werd meegedeeld dat zij op grond van het ‘verstoren van orde en rust in de gemeente en ontrouw tegenover de verplichtingen, die als leden der Herv. Kerk op hen rusten’, ontzet waren van het lidmaatschap van de hervormde kerk.

Een Dolerend kerkgebouw: Pniël.

De Pniëlkerk aan de Nieuwe Laantjes te Scheveningen.

De kerkdiensten van de groeiende gemeente werden aanvankelijk gehouden in een gebouwtje aan de Drogersdijk, dat echter weldra te klein werd. Vandaar dat men op zoek ging naar een ruimer onderkomen. Aan de Nieuwe Laantjes stond een pand te koop voor fl. 5.000, dat door de Dolerende kerkenraad werd aangekocht. Er konden ongeveer driehonderd kerkgangers een plaats vinden. Omdat nog steeds ‘velen uit de hervormde gemeente’ naar de Dolerende Kerk overkwamen groeide men er al snel uit. Besloten werd – de gemeentevergadering gehoord hebbende – op dezelfde plaats als het aangekochte gebouw een nieuwe, grotere kerk te bouwen. Tijdens de bouw – onder architectuur van R. Kuipers te Amsterdam – werden de diensten gehouden in het gebouw van de gereformeerde Zondagsschoolvereniging aan de Korendijkstraat. De bouw duurde ongeveer een half jaar, waarna de nieuwe kerk, Pniël genaamd (de eerste van die naam), op een doordeweekse avond in gebruik genomen kon worden.

De Korendijkstraat.

“De Gereformeerde Kerk te Scheveningen A” (1892).

Ter herinnering: Toen de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende) op 17 juni 1892 landelijk samengingen in De Gereformeerde Kerken in Nederland, werd ook besloten dat alle plaatselijke kerken die daartoe behoorden meteen ook ‘Gereformeerde Kerk’ zouden gaan heten. Maar… als plaatselijk tussen beide kerken nog geen overeenstemming bereikt was om samen te gaan zou, ter onderscheiding van elkaar, de oudste van de twee gemeenten aan ‘A’ achter de kerknaam plaatsen en de jongste een ‘B’. Vandaar dat de Christelijke Gereformeerde Gemeente voorlopig ‘De Gereformeerde Kerk te Scheveningen A’ heette en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk zich sindsdien ‘De Gereformeerde Kerk te Scheveningen B’ noemde. Beide kerken gingen ondertussen wel met elkaar in overleg over de mogelijkheid om op termijn samen te gaan.

Ds. E. Eisma (van 1893 tot 1917).

Ds. E. Eisma (1854-1917).

Maar eerst leek het de kerkenraad van de Dolerende Kerk van belang zo spoedig mogelijk een eigen predikant te beroepen. In april 1889 had men het beroepingswerk opgepakt. Men beriep eerst de hierboven al genoemde ds. H.H. Veder, die eerder voor het beroep van de Scheveningse hervormde gemeente bedankt had! Maar ook nu bedankte hij. Maar liefst twintig vergeefse beroepen op andere predikanten waren nodig om uiteindelijk een predikant te vinden die het beroep in februari 1893 aannam!

Het was ds. E. Eisma (1854-1917) van Bennekom, die op 1 juni 1893 intrede deed. Hij was trouwens al eerder door de Scheveningse Dolerende kerkenraad beroepen: in augustus 1892; toen had hij bedankt. Ds. Eisma had de Doleantie in Bennekom geleid en het was voor hem dus niet makkelijk zijn gemeente los te laten. Hoe dan ook, op 1 juni werd hij bevestigd door ds. G.H. van Kasteel (1850-1931), Dolerend predikant te Den Haag.

De jaren tot de ‘Vereniging’ in 1917.

M. Hoogenraad (foto: ‘Om ’s Heren Huis’).

De verhouding tussen beide Scheveningse gemeenten was goed te noemen. Ook die tussen de beide predikanten: ds. W.H. Oosten (1864-1928) van de Gereformeerde Kerk A en ds. Eisma van ‘B’.

Op 28 oktober 1890 werd op verzoek van de brs. P. de Mos en P. Hoogenraad een gezamenlijke kerkenraadsvergadering gehouden om te spreken over gezamenlijke evangelisatiearbeid. Twee jaar later, op 19 februari 1892  – de landelijke eenwording was dus nog geen feit, die was in juni dat jaar – werd opnieuw een gecombineerde kerkenraadsvergadering gehouden. Men moest toen spreken over het beroep dat de kerkenraad van Kerk B had uitgebracht op ds. W.J. de Haas (1853-1899) uit Hattem, die daar echter tot de voormalige Christelijke Gereformeerde Gemeente (‘Kerk A’ dus) behoorde.  Ds. De Haas wilde – voordat hij het beroep zou aannemen – eerst weten hoe de kerkenraden van Kerk A en B er over dachten. Logisch. Maar wat gebeurde? De Dolerende kerkenraad kwam niet opdagen! Br. Vrolijk van ‘B’ kwam alleen met een brief van de Dolerende kerkenraad ter vergadering, waarin kerkenraad B zijn afwezigheid te kennen gaf. Dat ds. De Haas toen bedankte voor het beroep van Kerk B is niet zo vreemd.

Oefenaar (ouderling) J. Vrolijk.

Desondanks werd in mei 1892 afgesproken om als kerkenraden op geregelde tijden samen te vergaderen. Het is echter de vraag of dat ook gebeurd is. Het gebeurde in ieder geval wel in 1906 en 1907, toen beide predikanten er de nadruk op legden dat de eenheid ‘van God gewild’ was, maar ‘er bleven nog gedurig bezwaren van onderscheiden aard’. Pas tien jaar later zou er weer een gezamenlijke kerkenraadsvergadering plaatsvinden!

“De Gereformeerde Kerk te Scheveningen” (1917).

Ds. W.H. Oosten (1864-1928) van Kerk A.

Ds. W.H. Oosten van Kerk A zat de vergadering voor en beklemtoonde dat – “nu in de wereld de verwijdering der volkeren toeneemt door de Grote Oorlog – de aandrang in ons vaderland tot samensmelting der nog plaatselijk gescheiden levende Gereformeerde Kerken  sterker wordt”.

Ook namens kerkenraad B ‘werd de hartelijke wens tot eenheid uitgesproken’. Kennelijk was de wens tot ‘vereniging’ ook in kerkenraad A verder doorgedrongen, want ‘schier alle kerkeraadsleden spreken min of meer de vurige wens uit om tot ineensmelting te komen’. Stante pede werd nu een commissie van beide Kerken benoemd die een ‘ontwerp-overeenkomst tot ineensmelting’ moest samenstellen. De commissie bestond uit de beide predikanten (ds. Eisma was trouwens ziek), D. Verveen, J. Vrolijk, C. Vrolijk, G. van der Vliet, J. van Baal en J.E. van Kuyk. De commissie kwam negen maal bijeen en kon op 28 februari en 20 juni 1917 de conclusies voorleggen aan de manslidmaten van beide gemeenten, die er mee instemden. Zo werden beide Scheveningse kerken op 11 september 1917 ‘De Gereformeerde Kerk te Scheveningen’. Geen ‘A’ meer en geen ‘B’.

Ds. Eisma overleden (1917).

Ds. E. Eisma (1854-1917).

Kort voor de definitieve ineensmelting van beide Scheveningse Kerken was ds. E. Eisma overleden. Hij moest de laatste tijd al verstek laten gaan omdat ‘zijn gezicht de laatste jaren steeds minder werd, maar als vergoeding daarvan ondervond hij dat zijn geheugen sterker werd’. Hoe dan ook, op 18 juli 1917 overleed hij.

Ds. W.H. Gispen jr. (van 1918 tot 1934).

Op 9 april 1918 deed de volgende predikant intrede, die in december 1917 beroepen was. Het was ds. W.H. Gispen jr. (1871-1934) uit Zwolle. Zijn beroeping verliep niet zonder ‘een levendige discussie’, want al vóór de ineensmelting van beide gemeenten had kerkenraad B een ‘zestal’ gemaakt waaruit de nieuwe Dolerende predikant beroepen zou worden. de ineensmelting van beide gemeenten vroeg men zich af of dat ‘zestal’ eigenlijk wel geaccepteerd kon worden. Moest er niet een gezamenlijk ‘zestal’ van de beide vroegere kerken komen? Maar uiteindelijk ging men akkoord met het ‘zestal’ van kerkenraad B, echter wel nadat kerkenraad B eerst verklaard had dat sommigen in eigen kring van plan waren niet alleen het toen nog Dolerende ‘zestal’ te maken, maar ook te beroepen. ‘Die stemmen hebben wij het zwijgen op willen leggen’. Nog gauw even een nieuwe predikant voor Kerk B beroepen, terwijl de ‘Vereniging’ al bijna gesloten was, ging ook de kerkenraad van kerk B te ver.

Ds. W.H. Gispen jr. (1871-1934).

Hoe dan ook, de intreepreek ging over Johannes 17 vers 17: “Heilig hen in Uw waarheid; Uw Woord is de waarheid“.

Ds. Oosten ziek.

Ondertussen was ds. Oosten ziek geworden. De gebeurtenissen rond vele vissers die in de ‘Grote Oorlog’ van 1914 tot 1918 op zee om het leven gekomen waren hadden hem sterk aangegrepen, terwijl ook het vele werk van de groeiende gemeente voor hem te zwaar geworden was. Vandaar dat in april 1919 besloten werd een derde predikant te beroepen.

De Prins Willemkerk in gebruik genomen (1919).

De Prins Willemkerk.

Er wachtte de kerkenraad nog een belangrijke taak. Al voor de ineensmelting was kerkenraad A bezig geweest met plannen voor de bouw van een tweede kerk. Na de ineensmelting ging men gezamenlijk met de plannen verder. De bouwcommissie bestond uit de brs. Verveen, Van der Vliet en J. Vrolijk. Er werd een stuk grond gekocht aan de Hoge Prins Willemstraat en onder architectuur van de heer Anema uit Den Haag zou de nieuwe kerk gebouwd worden. Een ondertussen gevormd comité ging aan de slag om geld in te zamelen voor de bouw van een orgel in de nieuwe kerk, die Prins Willemkerk zou gaan heten. Afgesproken werd dat de twee bestaande kerkgebouwen nu ook een naam zouden krijgen. De kerk in de Heemraadstraat (die later vervangen zou worden door de kerk aan de Jurriaan Kockstraat) ging Bethelkerk heten en de kerk aan de Nieuwe Laantjes Pniëlkerk.

Het interieur van de gereformeerde Prins Willemkerk.

Op 10 april 1919 werd in de overvolle Prins Willemkerk de eerste kerkdienst gehouden. Organist A. van Nuffelen van de Pniëlkerk viel de eer te beurt het orgel van de Prins Willemkerk voor het eerst te bespelen, toen dat instrument, enkele maanden na de ‘inwijding’ van de kerk, op 17 december 1919 in gebruik genomen werd.

Ds. Oosten sprak: ”Hoe wondervol heeft de Heere hier Zijne uitgeleide kerk gezegend. In 1877 waren er ruim een dertigtal, die zich saamvereenigden, en nu is het getal meer dan verhonderdvoudigd, en naast de beide bestaande kerkgebouwen verrees nu het derde, met zijn kloeke massieve toren, statig naar boven wijzend”.

Nog maar net was de Prins Willemkerk in gebruik genomen, of men begon twee maanden later al na te denken over de bouw van nog een kerk, in de ‘Westduinen’.

En verder…

Op 1 januari 1919 werd de Commissie van Beheer officieel opgericht. De kerkenraad vond dat het beheer van de kerkelijke goederen zo langzamerhand door een aparte commissie, en niet meer door de kerkenraad, diende te worden behartigd, al was de Commissie van Beheer natuurlijk verantwoording aan de kerkenraad schuldig. Op 15 november 1918 was het inmiddels opgestelde concept-reglement met algemene stemmen goedgekeurd. –⊕– In diezelfde tijd werd het officieel orgaan van de Gereformeerde Kerk te Scheveningen opgericht. Tot nog toe werden de gereformeerde kerkdiensten in andere bladen opgenomen, maar een eigen kerkblad ontbrak nog. Vandaar dat in september 1918 het eerste nummer verscheen van het ‘Maandblad van de Gereformeerde Kerk te Scheveningen’, waarvan de redactie gevormd werd door ds. W.H. Gispen en ds. W.H. Oosten.

Ds. J.G. Feenstra (van 1921 tot 1955).

Ds. J.G. Feenstra (1888-1966).

Behalve een derde kerk was ook een derde predikant nodig, want de gemeente groeide stevig door. In juli 1919 werd daarover gesproken in de kerkenraad. Daarvoor moest echter jaarlijks fl. 10.000 meer binnenkomen. ‘Als ieder nu 85% meer bijdraagt is er geen financieel bezwaar om een ‘eenvoudig bedehuis’ te bouwen en een derde predikant te beroepen.

Een stuk grond aan de Westduinweg werd door een gemeentelid aan de kerk in erfpacht gegeven, en een ander zegde een jaarlijkse bijdrage toe, gevolgd door vele andere gemeenteleden. In een maand tijd was begin 1920 al fl. 7.000 bijeengebracht door jaarlijkse bijdragen en bovendien kwam aan giften nog eens fl. 4.000 binnen!

Nu kon de kerkenraad met een gerust hart overgaan tot het beroepen van de derde predikant voor de al ruim 5.600 leden tellende gemeente. Na drie vergeefse beroepen op andere predikanten te hebben uitgebracht nam ds. J.G. Feenstra (1888-1966) van Dirkshorn het op hem uitgebrachte beroep ‘met volle vrijmoedigheid’ aan en deed op 22 juni 1921 intrede, na op 19 juni in het ambt bevestigd te zijn.

De bouw van de Duindorpkerk – De Pniëlkerk verkocht.

De Duindorpkerk.

Men legde zich nu toe op de plannen voor de bouw van een kerk in de Geuzenwijk. Maar ook werd het besluit genomen om de Pniëlkerk aan de Nieuwe Laantjes te verkopen, om zo meer geld binnen te krijgen voor de financiering van de nieuwbouw. Maar ook was de verkoop van belang omdat de kerken in Scheveningen onpraktisch dicht bij elkaar stonden.

‘De Heraut’, 18 september 1921.

De verkoop kon spoedig geregeld worden. De Oud-Gereformeerde Gemeente nam de kerk namelijk over. De laatste dienst in de Pniëlkerk werd op 11 september 1921 gehouden. Ds. Oosten preekte, ouderling/oefenaar J. Taal sprak een stichtelijk woord.

Het interieur van de Duindorpkerk (foto: ‘Om ’s Heren Huis’).

De nieuwe Duindorpkerk kon een jaar later in gebruik genomen worden met een kerkdienst op 27 september 1922.

‘De Heraut’, 8 oktober 1922.

Ds. Oosten preekte toen over Psalm 34 vers 9a (“Smaakt en ziet, dat  de Heere goed is“). Na hem sprak ouderling Vrolijk – die veertig jaar in het ambt stond – over psalm 92 vers 5a (“Want Gij hebt mij verblijd, Heere, door Uw daden”). Ook ds. Feenstra en anderen kregen het woord. De kerkbouw had inclusief het meubilair ruim fl. 94.300 gekost.

‘De Heraut’ noemde de verkoop van de Pniëlkerk en de bouw van de Duindorpkerk een moedige stap (‘De Heraut’, 26 juni 1921).

In 1926 ondernam de Commissie van Beheer een financiële actie waardoor in de Duindorpkerk een centrale verwarming kon worden aangelegd. Hetzelfde gold voor de Bethelkerk.

Allerlei uitbreiding.

In november 1922 besloot de kerkenraad het evangelisatiewerk stevig ter hand te nemen. Een Centrale Commissie voor de Evangelisatiearbeid voor de Gereformeerde Kerk te Scheveningen werd benoemd met ds. Feenstra als voorzitter. Op 1 januari 1923 begon de commissie met haar werk. Er werden voor het praktische werk subcommissies benoemd: een voor de zondagsschool en een voor de lectuurverspreiding en het daarbij behorende huisbezoek. De zondagsscholen telden al snel twaalf groepen met in totaal ongeveer achthonderd kinderen! Meteen werd voor de leid(st)ers ook een zondagsschoolcursus ingesteld waar de te behandelen onderwerpen besproken werden.

Niet alleen het evangelisatiearbeid groeide. Ook de kerkenraad werd uitgebreid en de Commissie van Beheer werd aangevuld. Eén van de leden was br. P. Zaaijer, die vele jaren lang een trouwe steunpilaar van de Commissie werd. –⊕–  En verder werd in oktober 1926 het College van Collectanten ingesteld. Niet alleen zorgden zij voor het collecteren en tellen van de ingekomen gelden, maar ook stonden ze de Commissie van Beheer bij. –⊕– De jeugdverenigingen groeiden stevig. De twee Jongelingsverenigingen waren Jonathan, in 1888 opgericht, en Josia. De meisjesvereniging heette Eunice, terwijl de Knapenvergaderingen waren: Samuel, Immanuel, Aser en Timotheüs. De jongemeisjesvergadering heette Febe. Wel moest worden opgemerkt dat de afwezigheid van veel vissersjeugd (de boys zaten vaak op zee!) het aantal leden van de jongelingsverenigingen negatief beïnvloedde. –⊕– De gereformeerde scholen kenden  ook een flinke groei. In 1923 werd in Duindorp de Bewaarschool geopend. Dat was vooral voor de (werkende) ouders een goede zet, omdat zij hun kleine kinderen door de grote afstand moeilijk naar de school in de Heemraadstraat konden sturen.  –⊕– Op 1 april 1924 vond de opening plaats van de vijfde Gereformeerde Lagere School; drie jaar later konden in één week tijd in de Duindorpwijk nóg twee gereformeerde scholen geopend worden: een bewaarschool en een lagere school  aan de Tesselsestraat. Deze heette ‘Dr. H. Colijnschool’.

Ds. G.O. Donner (van 1926 tot 1960).

Ds. G.O. Donner (1892-1965).

Omdat ds. Oosten wegens ziekte afscheid moest nemen werd het beroepingswerk weer ter hand genomen. In december 1925 bracht de kerkenraad van de inmiddels 7.000 leden tellende kerk een beroep uit op ds. G.O. Donner (1892-1965) van Emmen. Hij deed op 21 april 1926 intrede nadat hij op 18 april door zijn vader, ds. A.M. Donner (1859-1937), in de Prins Willemkerk bevestigd was.

‘De Bazuin’, 11 september 1925.

Een gereformeerd Rusthuis (1926).

Ook het werk van de diaconie was veelomvattend. Behalve de verzorging van de behoeftigen in de gemeente was al eerder gesproken over de wens om in de kerk van Scheveningen een gereformeerd Rusthuis te hebben. Br. I. van der Loo werd aangewezen om te rapporteren over een daaromtrent uitgevoerd onderzoek. Op 9 april 1925 vertelde hij over zijn bevindingen. Een rusthuis, zo bleek hem, was niet alleen wenselijk, maar ook dringend noodzakelijk ‘om de gereformeerde broeders en zusters bij gelegenheid huisvesting te bieden’. Alleen was de financiële positie van de kerk te zwak om daarvoor geld opzij te kunnen leggen. Ook de diaconie zou dat niet kunnen opbrengen: fl. 4.000 per jaar, dat is rond de fl. 100 per week. Daarvoor zouden de collecten met de helft omhoog moeten. Vandaar dat door de diaconie negatief geadviseerd moest worden.

De pastorie aan de Keizerstraat 296 werd omgeturnd tot Rusthuis (foto: ‘Om ’s Heren Huis’).

Er kwam echter een oplossing! Omdat ds. Oosten per 1 november 1925 emeritaat had aangevraagd kwam de predikantswoning in de Keizerstraat 296 leeg te staan. De diaconie beraadslaagde vele malen over de mogelijkheid om het rusthuis in die pastorie onder te brengen. Opnieuw toog br. Van der Loo aan het werk en kwam daarmee op 25 februari 1926 in de kerkenraadsvergadering. De kerkenraad vond het een goed idee en gaf de diaconie toestemming het pand te kopen en aan te passen als rusthuis.

En op donderdag 30 september 1926 kon het Rusthuis officieel geopend worden. In de catechisatiekamer van de Bethelkerk kwam men samen voor de plechtigheid. Behalve de leden van de Rusthuiscommissie (waarin uiteraard ook br. Van der Loo zitting had) waren vele genodigden aanwezig, terwijl ook door afgevaardigden uit omliggende kerken het woord gevoerd werd. Nadat de bezichtiging van het rusthuis had plaatsgehad werd in de Bethelkerk onder leiding van ds. W.H. Gispen voor de gemeenteleden een samenkomst gehouden, die geopend werd met het zingen van psalm 103 vers 1.

De Bethelkerk aan de Jurriaan Kokstraat.

Intussen was het aantal gemeenteleden dusdanig gegroeid (in negen jaar verdubbelde het aantal gemeenteleden) dat de kerkenraad een vierde predikantsplaats noodzakelijk achtte. Daarvoor werden voorbereidende maatregelen getroffen.

Kerkelijke jubilea.

Omdat de Gereformeerde Kerk te Scheveningen op 17 december 1927 herdacht dat de kerk vijftig jaar geleden geïnstitueerd was, en dat bovendien veertig jaar geleden de Doleantie te Scheveningen een aanvang nam, deden enkele broeders en zusters een toezegging om hun vrijwillige bijdragen te verhogen teneinde een vierde predikant te beroepen. Dat was een extra stimulans voor een feestelijke herdenking van de kerkelijke jubilea. Ds. Feenstra sprak tijdens de herdenkingssamenkomst over Habakuk 3 vers: (“Uw werk, o Heere, behoud dat in het leven in het midden der jaren”). Ook werden toespraken gehouden door ds. Oosten, ds. Gispen en br. Vrolijk.

In zijn slottoespraak wees ds. Donner op de noodzaak dat de gemeente een eenheid is: “Die het heden zal kennen, moet eerst het verleden kennen. Wie in het heden zijn roeping verwaarloost, zet de toekomst op het spel. Reformatie is niet het werk van één dag. Reformatie moet er elke dag zijn, altijd”.

Ds. Oosten overleden (1928).

‘De Bazuin’, 10 augustus 1928.

“Kort na de plaatselijke ineeensmelting van de kerken uit de Afscheiding en de Doleantie werd ds. Oosten ziek. “De zware arbeid had teveel van zijn krachten gevergd. Vele slachtoffers waren in zijn gemeente gevallen als gevolg van het zeemijnengevaar en van de zee. En meestal vergezeld door oefenaarJan Vrolijk ging hij dan de woningen der nabestaanden binnen om hun de droeve tijding te brengen. Door overspannenheid moest hij rust nemen en kon hij zijn nieuwe collega ds. W.H. Gispen niet bevestigen. Buiten kennis lag hij neer en hij kwam nabij de dood. Zijn krachten verminderden en hij moest emeritaat aanvragen. Hij bleef te Scheveningen wonen, tot een kortstondige, hevige ziekte hem in augustus 1928 wegnam”.

Naar deel 3 >

© 2023. GereformeerdeKerken.info