De Gereformeerde Kerk te Rijsoord (1)

De Gereformeerde Kerk in het Zuid-Hollandse Rijsoord werd op 8 mei 1889 geïnstitueerd als Nederduitsche Gereformeerde Kerk, afkomstig uit de Doleantie, de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk.

Kaart: Google.

Ds. S. Sleeswijk Visser (van [1886] 1889 tot 1916).

Het is maar de vraag of de hervormde kerkenraad van Rijsoord door had welke predikant ze in huis haalden door ds. S. Sleeswijk Visser (1857-1916) uit Oostkapelle te beroepen. De voorgaande zestig jaar hadden in Rijsoord hervormde predikanten dienst gedaan die ‘moderne leeringen’ verkondigden.

Maar hoe dan ook, ds. Sleeswijk Visser werd door de Nederlandse Hervormde Gemeente van Rijsoord beroepen, hij nam het beroep aan en deed op 23 mei 1886 intrede. Hij had in Oostkapelle over de toestanden in Rijsoord gehoord dat, toen enkele rechtzinnige gemeenteleden in Rijsoord trachtten een christelijke school op te richten, ‘zij door den toenmaligen leeraar als dwazen geteekend’ werden.

Ds. S. Sleeswijk Visser (1857-1916).

De Doleantie.

Op vele plaatsen in het land, en ook in Amsterdam, werd in hervormde gemeenten strijd geleverd (1) tegen de almacht van de hervormde synode, die al snel de synodale hiërarchie genoemd werd en die de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten ernstig belemmerde en (2) tegen de oprukkende vrijzinnigheid in de hervormde kerk, waartegen door de kerkelijke besturen nauwelijks of niet werd opgetreden. Steeds meer kwamen velen tot de overtuiging dat in de hervormde kerk een ‘reformatie’ moest plaatsvinden, onder meer door het ‘Algemeen Reglement’ af te schaffen (dat in 1816 door de koning aan de hervormde kerk was opgelegd) en door de aloude gereformeerde ‘Dordtse Kerkorde’ weer ‘kracht en geldigheid te verleenen’.

De hervormde pastorie, waar ds. Sleeswijk Visser in zijn ‘hervormde periode’ woonde.

Het Gereformeerd Kerkelijk Congres (1887).

In Amsterdam liep deze strijd op 16 december 1886 uit op de instituering van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) aldaar, onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920). De Amsterdamse Dolerende kerkenraad organiseerde meteen een landelijke conferentie over de vraag hoe de ‘reformatie der hervormde kerk’ ook elders in het land ongehinderd voort kon gaan. Dit ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ werd van 11 tot en met 14 januari 1887 gehouden en daar kwam je alleen binnen als je tevoren een verklaring ondertekende waarin je onder meer instemde met de doelstelling van de bijeenkomst, en je ‘de reformatie der kerk’ plichtmatig’ achtte. De hervormde synode nam deze bijeenkomst zo serieus, dat men de bezoekers ervan zelfs schorsenswaardig achtte.

In ‘De Heraut’ van 9 januari 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

Een van de 1.500 aanwezigen was ds. S. Sleeswijk Visser, die daar als hervormd predikant samen met enkele kerkenraadsleden uit Rijsoord acte de présence gaf. Ook ds. Sleeswijk Visser kreeg daar een exemplaar van de twee ‘modelboekjes‘ die door het Congres werden uitgegeven met ‘concepten van alle formulieren en brieven die te schrijven zouden zijn’ om ‘de reformatie der kerk’ ter hand te nemen. De kerkenraad van Rijsoord ontving een schrijven van de hervormde synode met het verzoek de predikant die het Congres bezocht had, te schorsen. De kerkenraad voldeed daaraan niet.

De eerste ervaringen van ds. Sleeswijk Visser.

Ds. Sleeswijk tastte kennelijk nogal in het duister toen hij het beroep naar de hervormde gemeente van Rijsoord aannam. In zijn ‘Herinneringen’ schreef hij later onder meer het volgende: “Weldra kon ik ook nader kennismaken met den kerkeraad, zoowel als met het college van kerkvoogden en notabelen. Wat mijn gedachten wel waren te midden van deze zeer gemengde schare! Waren zij die mij in Zeeland [in Oostkapelle] omringden steeds meer of minder gereformeerd, hier [in Rijsoord] zag ik in de besturen mannen, die het heiligste met onverschilligheid bejegenden, hier heb ik getast veel Kuyperhaat en -vrees, en laat ik het zeggen, bij de tegenstanders van de Waarheid zeer weinig ontwikkeling! Totaal gemis van zelfstandig handelen, gemis ook van het vermogen om ook maar eenigszins een ingenomen standpunt te verdedigen. Onder kerkvoogden en notabelen vond ik echter mannenbroeders die toen reeds en nu na vijftien jaren nog even trouw aan mijn zijde staan”.

Dr. A. Kuyper (1837-1920).

Hoe dan ook, ds. Sleeswijk Visser helde over naar de Doleantie. Een van zijn ouderlingen, P. Visser Mzn., zei hem dat, als de nood aan de man kwam door de ‘vervolgingswoede van de synode’, zij ‘zich zullen  verdedigen tot redding van de Kerk van Christus’.

De kerkvoogden, notabelen en de kerkenraad ‘omgezet’.

Alleen de gemeenteleden die geld konden betalen voor hun zitplaats in de kerk (want voor hen was plaatsengeld verschuldigd) konden meedoen aan de verkiezing van kerkvoogden en notabelen (de laatsten hadden een stem bij de benoeming van predikanten). Daardoor bleef de liberale minderheid in de gemeente aan de macht. De ’kleine luyden’, de eenvoudigen in de gemeente, die voor de huur van een zitplaats geen geld hadden en die over het algemeen orthodox waren in hun geloofsbeleving, hadden geen invloed op het bestuur van de kerkelijke gemeente. Ds. Sleeswijk Visser wilde daaraan een eind maken en stelde in een rumoerige kerkenraadsvergadering voor het kiesrecht toe te kennen aan alle belijdende lidmaten en niet uitsluitend aan de mensen met wat meer geld. Dat had tot gevolg dat bij verkiezingen in het vervolg zowel de kerkenraad als de notabelen in meerderheid rechtzinnig waren.

De hervormde kerk te Rijsoord (rechts) en de bijbehorende pastorie, lang geleden.

Geen wonder dat de liberale minderheid van de gemeenteleden die ‘omzetting’ niet aangenaam vond. Daar kwam nog bij dat zij ook de stichting van een christelijke school moesten slikken. Want de christelijke school zou ongetwijfeld veel leerlingen van de openbare school trekken. Hulponderwijzer op die openbare school was M. de Zeeuw Azn. die door ds. Sleeswijk Visser geweigerd was toen hij in de kerk belijdenis had willen afleggen. Hij kon en wilde geen ‘ja’ antwoorden op de vragen die bij de geloofsbelijdenis gesteld werden. Uiteindelijk kwam De Zeeuw terecht bij de vrijzinnige hervormde gemeente van Oudenbosch. Daar werkte de vrijzinnige hervormde predikant aan zijn belijdenis doen mee. Vervolgens kwam hij bij de kerkenraad van Rijsoord terug met de wens ingeschreven te worden als belijdend lid van de gemeente met toegang tot het avondmaal. Dat werd door ds. Sleeswijk Visser geweigerd, hoewel het volgens de regels van het Algemeen Reglement verplicht was hem toe te laten.

Wat moest de predikant nu doen om onrust in de gemeente te voorkomen? Ds. Sleeswijk Visser kondigde toen vanaf de preekstoel af dat hij iemand, die bewezen had geen belijder van de opgestane Christus te zijn – zonder de naam van De Zeeuw te noemen – had geweigerd in te schrijven als belijdend lid van de gemeente. De gemeenteleden zongen de predikant toen staande toe psalm 134 vers 3: ‘Dat ’s Heeren zegen op u daal’. Dat de in de kerk aanwezige liberale gemeenteleden die demonstratie van rechtzinnigheid niet op prijs stelden, hoeven we hier niet te benadrukken.

M. de Zeeuw (foto: ‘Dolerenden en Mannenbroeders in Rijsoord’).

Toen bovendien een van de ouderlingen in december 1887 aftrad zou de kerkenraad dus een vervanger moeten kiezen. Deze toen nog grotendeels vrijzinnige hervormde ambtsdragers kozen de even vrijzinnige W. Nutgteren als opvolger. De predikant weigerde hem echter in het ambt te bevestigen en hij zou ook niet toestaan dat een vrijzinnige predikant de kansel beklom om de bevestiging te verrichten. De onenigheid liep hoog op, maar ds. Sleeswijk Visser kreeg het voor elkaar dat uiteindelijk P. van Rijs als ouderling werd benoemd, ‘een man naar het hart der gemeente’. Vanaf die dag waren de ouderlingen rechtzinnig (L. de Kool en P. van Rijs). Ook de pas verkozen diaken W. van Gilst beloofde zich aan de belijdenisgeschriften te houden.

De kerkelijke besturen verzetten zich na ontvangen klachten van vrijzinnige gemeenteleden natuurlijk tegen de gebeurtenissen in Rijsoord. Er volgden van de zijde der kerkelijke besturen schorsingen en afzettingen. Eind april 1889 leidden de conflicten er toe dat de kerkvoogden van de classis de opdracht kregen ds. Sleeswijk Visser niet meer op de preekstoel toe te laten zodra hij door de kerkelijke besturen zou worden geschorst. De bewuste schorsingsbrieven ontving de predikant op 6 mei 1889, zodat de kerkdienst van 5 mei de laatste was die hij in het hervormde kerkgebouw leidde. Ook de ouderlingen en de twee diakenen ontvingen een schrijven waarin werd meegedeeld dat ze waren afgezet. Omdat verder verzet geen zin had besloot de kerkenraad in Doleantie te gaan.

De Doleantie in Rijsoord.

Het was op 8 mei 1889 dat de kerkenraad besloot de gemeente los te maken van de kerkelijke besturen van de Nederlandse Hervormde Kerk, teneinde ‘gemeenschap te zoeken met de kerken waar Gods Woord in eere is’. De kerkenraad schafte het Algemeen Reglement van 1816 af en verleende ‘wederom kracht en geldigheid aan de Dordtse Kerkorde’, door de overheid in 1816 terzijde gesteld. Zo ontstond – kort door de bocht gezegd – de Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Rijsoord en Strevelshoek. Ook had de kerkenraad wel door dat het kerkgebouw niet lang meer ter beschikking zou staan van de Dolerende Kerk.

Hoofdmeester J. van der Laan (foto: ‘Dolerenden en Mannenbroeders in Rijsoord’).

Gelukkig bestond in Rijsoord een christelijke school! Deze telde inmiddels honderdveertig leerlingen die gediend werd door meester Jacob van der Laan, zelf ook met de Doleantie meegegaan. Net op de dag waarop aan de predikant en de kerkenraad door de kerkelijke besturen was meegedeeld dat ze waren afgezet, werd in de christelijke school een bestuursvergadering gehouden van de Vereeniging ’Een School met den Bijbel’. Erevoorzitter was ds. Sleeswijk Visser, die meteen het woord kreeg om te vertellen over de gebeurtenissen die juist hadden plaatsgehad. Met algemene stemmen gingen de aanwezige leden akkoord met het verzoek om de christelijke school vooralsnog te gebruiken als plaats van samenkomst.

‘De Heraut’, 19 mei 1889 (het in het artikeltje genoemde jaartal (1888) is niet juist. Dat moest zijn 1889).

Kerkdiensten in de school.

Timmerman Bestebreurtje en smid Wilschut werden nog dezelfde avond geraadpleegd over de vraag hoe in de school vierhonderdvijftig mensen op zondag een plaats konden krijgen. Besloten werd twee galerijen in te bouwen, die in enkele dagen gerealiseerd werden. Op zaterdagavond 11 mei werd in de school een bidstond gehouden, waar meteen ook meegedeeld werd dat de kerkdiensten op zondag 12 mei om half tien en twee uur gehouden zouden worden. In beide diensten was de school tot de nok toe gevuld met kerkgangers. ’s Ochtends preekte ds. Sleeswijk Visser over psalm 51 vers 20: “Doe wel bij Sion naar Uw welbehagen, bouw de muren van Jeruzalem op“. ’s Middags was zijn tekst gekozen uit 1 Petrus  2 vers 17: “Eert een iegelijk; hebt de broederschap lief; vreest God; eert den koning“ (koning Willem III zat veertig jaar op de troon).

De Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’.

Op 31 mei 1889 werd de Vereniging ‘De Kerkelijke Kas’ te Rijsoord door de regering erkend (beeld: ‘Dolerenden en Mannenbroeders in Rijsoord’).

Net als het Amsterdamse Gereformeerd Kerkelijk Congres in januari 1887 geadviseerd had werd ook in de Nederduitsche Gereformeerde Kerk van Rijsoord en Strevelshoek de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ opgericht. Omdat vanwege toen vigerende regels een nieuw kerkgenootschap geen officiële overheidserkenning (en daarmee rechtspersoonlijkheid) kon krijgen, maar een ‘vereniging’ wel, werd daarvoor erkenning van de koning gevraagd, die op 31 mei 1889 verleend werd. Nu kon de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ namens de kerkenraad handelend optreden ten aanzien van de kerkelijke goederen. Dat zou al snel van pas komen.

Zo moest er een koster benoemd worden. Acht sollicitanten stonden voor de deur van de school om naar de functie te solliciteren. De gelukkige was Bastiaan Opmeer. Hij werd benoemd. Ook moest een voorzanger/voorlezer worden aangesteld. Daarvoor werd hoofdonderwijzer J. van der Laan benoemd. Deze ontving een toelage van fl. 30 per jaar voor zijn arbeid.

Een nieuwe kerk.

Het was duidelijk niet de bedoeling om tot in lengte van jaren de kerkdiensten in de christelijke school te houden. Op 27 mei 1889 werd daarom een bouwcommissie ingesteld waarin behalve enkele leden van De Kerkelijke Kas, ook een aantal gemeenteleden zitting hadden, en natuurlijk ds. Sleeswijk Visser. Men had al gauw een geschikte locatie gevonden: een stuk grond naast de christelijke school en de inmiddels gebouwde onderwijzerswoning. Ook werd in zee gegaan met architect Pijl uit Alblasserdam, die aanvankelijk dacht dat de bouw van de kerk ongeveer fl. 7.000 zou gaan kosten en de pastorie fl. 5.000. Op verschillende plaatsen in het land (Bolnes en Dordrecht) werden kerkgebouwen bekeken.

De plattegrond van de kerk helemaal in het begin (ill.: ‘Dolerenden en Mannenbroeders in Rijsoord’).

Men besloot vervolgens een kerkgebouw te stichten van 20 bij 10 meter met een hoogte van 5½ meter. De pastorie, zo luidden de plannen, zou 12 bij 10 meter worden. De tekeningen werden door de architect gemaakt en ds. Sleeswijk Visser schreef een paar goed in de slappe was verkerende gereformeerden elders in het land met het verzoek geld te geven: bierbrouwer Willem Hovy (1840-1915), medestichter van de Vrije Universiteit in Amsterdam, en de heer Chevalier in Ede.

Willem Hovy (1840-1915).

Op 10 juni waren de tekeningen gereed en was berekend dat de kerk fl. 8.000 zou kosten en de pastorie fl. 6.000, een prijsverhoging van fl. 2.000, waarbij opgemerkt moet worden dat het heien van de palen voor de fundering niet meegerekend waren.  De grond kostte trouwens ook zo’n fl. 3.000. De totale kosten bedroegen dus fl. 17.000. Er kwamen meerdere toezeggingen van leningen binnen: de heer Chevalier had in Ede al veel financiën in de Edese kerk gestoken en deed dus in Rijsoord niet mee. Maar Hovy fourneerde fl. 5.000, terwijl anderen ook behoorlijke bedragen toezegden. De kerkenraad vond het toen verantwoord genoeg om met de bouw te beginnen. De aanbesteding was op 6 juli 1889, en de laagste inschrijver voor de kerkbouw was A. den Boer uit Nieuw-Lekkerland, die op een haar na fl. 8.000 berekende. Op 11 juli begon men met het werk.

Zo moest de kerk er volgens het bestek uit 1889 uitzien (illustratie: ‘Dolerenden en Mannenbroeders in Rijsoord’).

Wat de pastorie betreft: de laagste inschrijver van de pastorie was eveneens A. den Boer. Hij berekende fl. 5.743. Schilder P. Klootwijk uit Rijsoord mocht de kerk schilderen. Begin februari 1890 was de nieuwe pastorie gereed en kon het predikantsgezin haar intrek nemen in de nieuwe woning.

De kerk ingericht.

De bouwcommissie was tijdens de kerkbouw – die drie maanden duurde – druk bezig met plannen voor de inrichting van het toekomstige kerkgebouw. Stoelen werden aangeschaft, verlichting, een kachel voor de kerkenraadskamer, gordijnen, een versiering voor op het klankbord boven de kansel (waarover later meer), enz.

Maar ondertussen werden de kerkdiensten natuurlijk nog in de school gehouden. Deze was bij tijden zo vol dat niet iedereen een plaats kon krijgen. Vooral op zondag 13 oktober 1889 – toen de predikant uit de hervormde pastorie gezet was – zat de school tot de nok toe vol. Uiteindelijk werd op zondag 10 november de laatste dienst in de school gehouden.

De kerk in gebruik genomen.

De week, daarop, op zondag 17 november 1889 werd de eerste dienst in de nieuwe kerk gehouden. Deze stond uiteraard onder leiding van ds. Sleeswijk Visser en als eregast was aaanwezig ds. J.J.A. Ploos van Amstel uit het Friese Reitsum, een van de eerste Doleantiepredikanten. Burgemeester Kruyff en enkele gemeenteraadsleden waren eveneens aanwezig. Omdat er nog geen orgel in de kerk was gingen P. Klootwijk en A.R. van Nes Czn. de gemeentezang begeleiden met een serafine, een klein huisorgel.

Een serafine (foto: ‘Wikimedia Commons’).

Ds. Sleeswijk Visser preekte ’s ochtends over 2 Samuel 6 de verzen 16 en 17, handelend over de overbrenging van de Ark naar Jeruzalem. Ds. Ploos van Amstel hield ’s middags zijn preek over Efeziërs 2 de verzen 19 en 20 (“Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen“), bedoeld als een felle aanklacht tegen het ‘Reglementair geknutsel’ van de hervormde kerk.

De kerk – met haar 554 zitplaatsen – zat tot de nok toe vol. ’s Morgens waren er negenhonderd kerkgangers, ’s middags zelfs nog tweehonderd meer! “Volgens ds. Sleeswijk Visser meenden zij die buiten het gebouw waren, dat daarbinnen brand was, zoo ging de warme lucht door het torentje op het dak naar buiten; de vloer rondom den kansel is op dien dag iets gezakt. Zooveel menschen hadden daar een staanplaats!”

De dankbaarheid was groot. Dat was ook merkbaar aan de opbrengst van de collecte voor de diaconie: niet minder dan fl. 100. Hoe dan ook, ieder was tevreden met het nieuwe bedehuis.

De gereformeerde kerk en de pastorie in de beginjaren (de pastorie dateert echter van 1917).

Een Jongelingsvereniging gaat in Doleantie…

Sinds 1884 bestond in Rijsoord al een Jongelingsvereniging (JV); in dat jaar werd op 13 januari namelijk de eerste vergadering gehouden van de ‘Christelijke Jongelingsvereniging’. Toen in Rijsoord in 1889 de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) werd geïnstitueerd, ging een deel van de JV met de Doleantie mee en zette het werk binnen de Dolerende kerk voort. Als bestuursleden van de JV werden bij de oprichting gekozen: A.R. van Nes Czn. (president), Teunis Huizer, vice-president, Cornelis Stok, secretaris, Pieter van der Linden, vice-secretaris, Adr. De Jong Dzn., Penningmeester en Jan de Kool, vice-penningmeester. De Jongelingsvereniging kreeg ook een naam: ‘Colossenzen 3 vers 2’. Aanvankelijk werden ook de namen Excelsior en De Zoekende voorgesteld, maar de voorkeur werd gegeven aan ‘Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn’ uit Colossenzen.

Het insigne dat je als lid van de landelijke ‘Nederlandsche Bond van Jongelingsvereenigingen op Gereformeerden Grondslag’ op je revers kon spelden.

Kerkelijke tucht.

De kerkenraad hield toezicht op leer en leven van de gemeenteleden en natuurlijk ook op die van de mede-kerkenraadsleden. Ouderling Hooymeyer bleek in 1894 tweemaal de kerkdienst in Rijsoord te hebben verzuimd en in Heerjansdam naar de kerk te zijn geweest. En diaken J.G. de Zeeuw ontbrak tijdens een middagdienst. Over dit soort ‘onkerlelijk leven’ kwamen klachten binnen, zodat de kerkenraad met de broeders in gesprek ging.

Ook jonge gemeenteleden ‘maakten zich schuldig aan roekeloos kerkverzuim’, maar – zei ouderling D.W. Schuld – het viel nog mee in vergelijking met de hervormde gemeente, want daar had ‘het grootste deel het kerkgaan al lang verleerd’.  Maar dat hield de gereformeerde kerkenraad natuurlijk niet tegen om de jongelui een bezoek te brengen.

Er was sprake van allerlei overtredingen van wat men kerkelijk gezien als onwelvoeglijk hield. Het kaartspel was uit den boze, dit werd in 1895 ‘werk der duisternis’ genoemd. Hetzelfde gold voor het meedoen met een loterij.  De christelijke jeugdvereniging hield voor haar ‘Dolerende’ bekering nog wel eens een ‘samenspraak’ bij wijze van uitvoering tijdens de jaarfeesten, maar vanaf 1889 – de Doleantie in Rijsoord – was dat afgelopen.

En verder…

Bij de benoeming van ambtsdragers werden de kandidaten gesteld door de kerkenraad, waaruit de stemgerechtigde (belijdende) gemeenteleden konden kiezen. –⊕– De diakenen vergaderden in de begintijd altijd gezamenlijk met de ouderlingen. Ouderlingen en diakenen konden elkaar wat dat betreft aanvullen, vond men. In 1926 kwam daarin verandering. Vanaf dat jaar gingen de diakenen regelmatig in eigen kring vergaderen.  –⊕– Als er een zondag geen predikant beschikbaar was om in de dienst voor te gaan moest een preek gelezen worden door een van de ouderlingen of diakenen (die daar niet allemaal om stonden te springen). Diaken J.J. Hooymeyer belastte zich echter regelmatig met die bezigheid. Omdat sommige gemeenteleden wilden dat een ouderling de preken voorlas (in plaats van een diaken) probeerde de kerkenraad het aantal ouderlingen uit te breiden.

Ouderling Joh. van Nes.

Dat lukte wel, maar het aantal aspirant-preeklezers werd daar niet groter door, zodat de diaken met zijn ambtelijke arbeid voort kon gaan. Wel kwam ouderling Joh. van Nes in het vervolg in actie om de gebeden te doen.

Natuurlijk mochten alleen ‘goede gereformeerde preken’ worden voorgelezen. Hooymeyer las soms echter een preek van de Engelsman Charles Haddon_Spurgeon, en die was hoe je het ook bekeek niet gereformeerd (later kwam Hooymeyer buiten het verband van de Gereformeerde Kerken te staan). Er kwam in de gemeente trouwens onenigheid toen bleek dat gemeenteleden bezwaren hadden tegen het ‘preeklezen vanaf de kansel’. Dat hoorde niet, vond men. De dominee hoort op de kansel, niet een ouderling of een diaken. Ook werd vanaf 1903 niet meer aangekondigd dat het ‘preeklezen’ was. Dat had namelijk een negatieve uitwerking op de opkomst…

Naar deel 2 >

© 2024. GereformeerdeKerken.info

Translation into English:

The Reformed (Gereformeerde) Church in Rijsoord (1)

The Reformed (‘Gereformeerde’) Church in Rijsoord, located in the province of South Holland, was instituted on May 8, 1889, as the Nederduitsche Gereformeerde Kerk, originating from the Doleantie, the second orthodox departure from the ‘Nederlandse Hervormde’ Church.

Rev. S. Sleeswijk Visser.

It is doubtful whether the Reformed (Hervormde) church council of Rijsoord was aware of the type of preacher they were bringing in by calling Reverend S. Sleeswijk Visser (1857-1916) from Oostkapelle. For the previous sixty years, Reformed (Hervormde) ministers in Rijsoord had been preaching ‘modern doctrines’.

Regardless, Rev. Sleeswijk Visser was called by the Dutch Reformed (Nederlands Hervormde) Congregation of Rijsoord, he accepted the call and was installed on May 23, 1886. He had heard in Oostkapelle about the conditions in Rijsoord when some orthodox members of the congregation attempted to establish a Christian school, but were labeled as ‘fools’ by the then-current ‘hervormde’ minister.

The Doleantie.

In many places throughout the country, including Amsterdam, there was a struggle within Reformed (Hervormde) congregations (1) against the dominance of the Reformed (Hervormde) Synod, which quickly became known as the ‘synodal hierarchy’, severely inhibiting the autonomy of local congregations, and (2) against the advancing liberalism within the Reformed (Hervormde) Church, which was scarcely or not addressed by church authorities. More and more people came to the conviction that a ‘reformation’ had to take place within the Reformed (Hervormde) Church, including abolishing the ‘General Regulations’ (imposed on the Reformed (Hervormde) Church by the king in 1816), and reinstating the ancient Reformed (gereformeerde) ‘Dordt Church Order’ with ‘force and validity’.

The Reformed Church Congress – ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ (1887).

In Amsterdam, this struggle led to the institution of the ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ on December 16, 1886, under the leadership of Dr. A. Kuyper (1837-1920). The Amsterdam Doleantie church council immediately organized a national conference on how the ‘reformation of the Reformed (Hervormde) Church’ could proceed unhindered elsewhere in the country. This ‘Gereformeerde Kerkelijk Congres’ was held from January 11 to 14, 1887, and attendance was restricted to those who had previously signed a declaration agreeing with the objectives of the meeting and deemed ’the reformation of the church’ obligatory. The Reformed (Hervormde) Synod took this meeting so seriously that attendees were considered worthy of suspension.

One of the 1,500 attendees was Rev. S. Sleeswijk Visser, who, along with some members of the reformed (hervormde) church council from Rijsoord, attended as a Reformed (hervormde) minister.

Rev. Sleeswijk Visser also received copies of the two ‘model booklets’ issued by the Congress containing ‘drafts of all forms and letters to be written’ to undertake ’the reformation of the church’. The reformed (hervormde) church council of Rijsoord also received a letter from the Reformed (hervormde) Synod to suspend the minister who attended the Congress, but the council did not comply.

Rev. Sleeswijk Visser’s first experiences.

Rev. Sleeswijk apparently had some uncertainties when he accepted the call to the Reformed (hervormde) congregation of Rijsoord. In his ‘Memories’, he later wrote the following: “Soon I could also get acquainted with the church council, as well as with the board of (hervormde) churchwardens and notables in Rijsoord. What were my thoughts amidst this very mixed crowd! While those surrounding me in Zeeland [in Oostkapelle] were more or less ‘gereformeerd’, here [in Rijsoord] I saw men in the boards who treated the most sacred matters with indifference; here I found a lot of hatred and fear towards Kuyper, and let me say, very little understanding among the opponents of the Truth! Complete lack of independent action, also a lack of ability to defend any kind of taken position. However, among churchwardens and notables, I found brethren who, already then and even now after fifteen years, stand faithfully by my side”.

Regardless, Rev. Sleeswijk Visser inclined towards the Doleantie. One of his elders, P. Visser Mzn., told him that if the situation became dire due to the ‘persecution of the synod’, they ‘would defend themselves for the sake of the Church of Christ’.

The ‘hervormde’ church wardens, notables, and the church council ‘converted’.

Only the church members who could afford to pay for their seats in the church (because seat fees were due for them) could participate in the election of churchwardens and notables (the latter had a vote in the appointment of pastors). As a result, the liberal minority in the ‘hervormde’ congregation remained in power. The ‘common people’, the simple ones in the ‘hervormde’ congregation who did not have money for the rent of a seat and who were generally orthodox in their faith, had no influence on the (hervormde) congregation’s administration. Pastor Sleeswijk Visser wanted to put an end to this and proposed in a tumultuous church council meeting to grant voting rights to confessing members and not exclusively to those with more money. This resulted in subsequent elections where both the church council and the notables were predominantly orthodox.

It’s no wonder that the liberal minority of the congregation did not find this ‘conversion’ pleasant. On top of that, they also had to accept the establishment of a Christian school. Because the Christian school would undoubtedly attract many pupils from the public school. An assistant teacher at that public school was M. de Zeeuw Azn., who had been rejected by Pastor Sleeswijk Visser when he wanted to profess his faith in the ‘hervormde’ church. He could not and would not answer ‘yes’ to the questions asked during the confession of faith. Ultimately, De Zeeuw ended up with the liberal Reformed (hervormde) congregation of Oudenbosch. There, the liberal Reformed (hervormde) pastor assisted him in his confession. He then returned to the church council of Rijsoord with the desire to be registered as a confessing member of the congregation with access to communion. This was refused by Pastor Sleeswijk Visser.

What was the pastor to do now to prevent unrest in the ‘hervormde’ congregation? Pastor Sleeswijk Visser then announced from the pulpit that he had refused to register someone who had proven not to be a believer in the risen Christ – without mentioning De Zeeuw’s name – as a confessing member of the congregation. The congregation then sang to the pastor standing Psalm 134 verse 3: ‘May the Lord bless you’. It goes without saying that the liberal members of the ‘hervormde’ congregation present in the church did not appreciate this demonstration of orthodoxy.

Moreover, when one of the elders resigned in December 1887, so the church council would need to choose a replacement. These then predominantly liberal office bearers chose the equally liberal W. Nutgteren as his successor. However, the pastor refused to confirm him in office and would also not allow a liberal pastor to ascend the pulpit to perform the confirmation. Disagreements escalated, but Pastor Sleeswijk Visser managed to ensure that ultimately P. van Rijs was appointed as elder, ‘a man after the heart of the congregation’. From that day on, the elders were orthodox (L. de Kool and P. van Rijs). Also, the newly elected deacon W. van Gilst promised to adhere to the confessional documents.

After receiving complaints from liberal ‘hervormde’ congregation members, the ‘hervormde’ church authorities naturally opposed the events in Rijsoord. Dismissals followed from the side of the ‘hervormde’ church authorities. At the end of April 1889, the conflicts led to the ‘hervormde’ churchwardens of the classis being ordered not to allow Pastor Sleeswijk Visser onto the pulpit once he would be suspended by the church authorities.

The pastor received the relevant suspension letters on May 6, 1889, so the church service of May 5 was the last one he led in the ‘hervormde) church building. The elders and the two deacons also received letters informing them that they had been dismissed. Because further resistance was futile, the church council decided to join the ‘Doleantie’ movement.

The Doleantie in Rijsoord.

It was on May 8, 1889, that the ‘hervormde’ church council decided to detach the congregation from the ‘Nederlandse Hervormde’ Church, in order to ‘seek communion with the churches where God’s Word is honored’. The Doleantie church council abolished the General Regulation of 1816 and ‘again gave force and validity to the Dordrecht Church Order’, set aside by the government in 1816. Thus arose – to put it briefly – the ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk of Rijsoord and Strevelshoek’. The church council also realized that the ‘hervormde’ church building would not be available to the Doleantie congregation for long.

Fortunately, there was a Christian school in Rijsoord! This now had a hundred and forty pupils, served by Master Jacob van der Laan, who himself had joined the Doleantie movement. On the very day when the pastor and the church council were informed by the ‘hervormde’ church authorities that they had been dismissed, a board meeting of the Association ‘A School with the Bible’ was held in the Christian school. The honorary chairman was Pastor Sleeswijk Visser, who immediately took the floor to tell about the recent events. With unanimous consent, the present members agreed to the request to temporarily use the Christian school as a meeting place.

Church services in the school.

Carpenter Bestebreurtje and blacksmith Wilschut were consulted the same evening about how four hundred and fifty people could find a place in the school on Sundays. It was decided to build two balconies, which were installed within a few days. On Saturday evening, May 11, a prayer meeting was held in the school, where it was also announced that church services would be held on Sunday, May 12, at half past nine and two o’clock. The school was filled to the brim with churchgoers at both services. In the morning, Pastor Sleeswijk Visser preached on Psalm 51 verse 20: “Do good to Zion according to Your good pleasure; build the walls of Jerusalem.” In the afternoon, his text was chosen from 1 Peter 2 verse 17: “Honor all people. Love the brotherhood. Fear God. Honor the king” (King Willem III had been on the throne for forty years).

The Association ‘The Church Fund’ (de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’).

Just as the Amsterdam ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ had advised in January 1887, the Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ was also established in the ‘Gereformeerde Kerk of Rijsoord and Strevelshoek’. Because due to then-existing rules, a new church denomination could not receive official government recognition (and thus legal personality), but an ‘association’ could, recognition was sought from the king, which was granted on May 31, 1889. Now this Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ could act on behalf of the Gereformeerde church council regarding church property. This would soon come in handy.

A sexton had to be appointed. Eight applicants stood at the door of the school to apply for the position. The lucky one was Bastiaan Opmeer. He was appointed. A precentor/reader also had to be appointed. Headmaster J. van der Laan was appointed for this. He received an allowance of 30 guilders per year for his work.

A new church.

It was clear that it was not the intention to hold church services in the Christian school indefinitely. Therefore, on May 27, 1889, a building committee was appointed, consisting of some members of De Kerkelijke Kas, as well as a number of congregation members, and of course, Pastor Sleeswijk Visser. A suitable location was quickly found: a piece of land next to the Christian school and the already-built teacher’s residence. Architect Pijl from Alblasserdam was also engaged, who initially thought that the construction of the church would cost about 7,000 guilders and the parsonage 5,000 guilders. Church buildings were inspected in various places in the country (Bolnes and Dordrecht).

It was decided to build a church of 20 by 10 meters with a height of 5½ meters. According to the plans, the parsonage would be 12 by 10 meters. The drawings were made by the architect, and Pastor Sleeswijk Visser wrote to a few well-off ‘gereformeerde’ persons elsewhere in the country and requested them to send some money: brewer Willem Hovy (1840-1915), co-founder of the gereformeerde Free University in Amsterdam, and Mr. Chevalier in Ede.

On June 10, the drawings were ready, and it was calculated that the church would cost 8,000 guilders and the parsonage 6,000 guilders, an increase of 2,000 guilders, noting that the pile driving for the foundation was not included. The land also cost about 3,000 guilders. The total costs amounted to 17,000 guilders. Several promises of loans came in: Mr. Chevalier had already invested a lot of finances in the church in Ede and therefore did not participate in Rijsoord. But Hovy provided 5,000 guilders, while others also promised substantial amounts. The church council deemed it prudent enough to start construction. The tender was on July 6, 1889, and the lowest bidder for the church construction was A. den Boer from Nieuw-Lekkerland, who calculated almost 8,000 guilders. The work began on July 11.

As for the parsonage, the lowest bidder for the parsonage was also A. den Boer. He calculated 5,743 guilders. Painter P. Klootwijk from Rijsoord was allowed to paint the church. The new parsonage was completed at the beginning of February 1890, and the pastor’s family could move into the new residence.

The church furnished.

During the church construction, which lasted three months, the building committee was busy planning the furnishing of the future church building. Chairs were purchased, lighting, a stove for the church council chamber, curtains, a decoration for the sounding board above the pulpit (more on that later), etc.

However, church services were still held in the school in the meantime. At times, it was so crowded that not everyone could find a seat. Especially on Sunday, October 13, 1889 – when the pastor was evicted from the ‘hervormde’ parsonage – the school was filled to the brim. Eventually, the last service in the school was held on Sunday, November 10.

The Church Put into Use.

The following week, on Sunday, November 17, 1889, the first service was held in the new church. Naturally, it was led by Rev. Sleeswijk Visser, and as a guest of honor, Rev. J.J.A. Ploos van Amstel from the Friesian village of Reitsum, one of the first pastors of the Doleantie Movement, was present. Mayor Kruyff and several council members were also in attendance. Since there was no organ yet in the church, P. Klootwijk and A.R. van Nes Czn. accompanied the congregation’s singing with a seraphine, a small house organ.

In the morning, Rev. Sleeswijk Visser preached on 2 Samuel 6, verses 16 and 17, which dealt with the transfer of the Ark to Jerusalem. Rev. Ploos van Amstel delivered his sermon in the afternoon on Ephesians 2, verses 19 and 20 (“Built on the foundation of the apostles and prophets, with Christ Jesus himself as the chief cornerstone”), intended as a strong indictment against the “Regulation tinkering” of the ‘hervormde’ Church.

The new church, with its 554 seats, was filled to the brim. In the morning, there were nine hundred worshippers, and in the afternoon, two hundred more! “According to Rev. Sleeswijk Visser, those outside the building thought there was a fire inside, as the warm air escaped through the tower on the roof; the floor around the pulpit sank a bit on that day. So many people had to stand!”

Gratitude was immense. This was also evident in the collection for the diaconate, which amounted to no less than 100 Dutch guilders. In any case, everyone was satisfied with the new house of worship.

A Youth Association Adheres to the Separation…

Since 1884, there had been a Youth Association (YA) in Rijsoord; in that year, on January 13, the first meeting of the “Christian Youth Association” was held. When in 1889 the ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ was instituted in Rijsoord, a part of the YA joined the Doleantie and continued its work within the Doleantie church.

The following were elected as board members of the YA: A.R. van Nes Czn. (president), Teunis Huizer (vice-president), Cornelis Stok (secretary), Pieter van der Linden (vice-secretary), Adr. de Jong Dzn. (Treasurer), and Jan de Kool (vice-treasurer). The Youth Association also got a name: “Colossians 3 verse 2”. Initially, the names Excelsior and The Seekers were proposed, but preference was given to “Set your minds on things above, not on earthly things” from Colossians.

Church Discipline.

The church council supervised the doctrine and life of the church members, and naturally, that of the fellow church council members. Elder Hooymeyer was found to have missed church services in Rijsoord twice in 1894, attending instead services in Heerjansdam. And deacon J.G. de Zeeuw was absent during an afternoon service. Complaints about such “unchurchly behavior” came in, prompting the church council to hold discussions with the brethren.

Young church members were also guilty of ‘reckless church absence’, but – said Elder D.W. Schuld – it was not as bad as in the  ‘hervormde’ congregation, where ‘most had long forgotten attending church’. However, that did not stop the ‘Gereformeerde’ church council from visiting the youth.

Various violations of what was considered unbecoming from a church perspective were reported. Card playing was frowned upon; in 1895, it was called “works of darkness”. The same applied to participation in a lottery. The Christian Youth Association used to hold “dialogues” as part of their performances during annual festivities before their Doleantie conversion, but since 1889 – the Doleantie in Rijsoord – this practice ceased.

And furthermore…

During the appointment of church officers, candidates were nominated by the church council, from which the voting (professing) church members could choose. –⊕– In the early days, the deacons always held joint meetings with the elders. Elders and deacons complemented each other, it was believed. This changed in 1926. From that year on, deacons began to hold regular separate meetings. –⊕– If there was no minister available to lead the service on a Sunday, a sermon had to be read by one of the elders or deacons (who were not all eager to do so). However, Deacon J.J. Hooymeyer took on this task regularly. Since some church members preferred an elder to read the sermons (instead of a deacon), the church council tried to increase the number of elders.

That succeeded, but it didn’t increase the number of aspiring sermon readers, allowing the deacon to continue his ministerial work. However, Elder Joh. van Nes started leading the prayers. Only “good ‘gereformeerde’ sermons” were allowed to be read. However, sometimes Hooymeyer would read a sermon by the Englishman Charles Haddon Spurgeon, which, no matter how you looked at it, was not ‘gereformeerd’. Later, Hooymeyer found himself outside the framework of the ‘Gereformeerde’ Churches. There was discord in the congregation when it became apparent that members objected to the “sermon reading from the pulpit”. That wasn’t appropriate, they felt. The minister belongs on the pulpit, not an elder or a deacon. Also, from 1903 onwards, it was no longer announced that it was “sermon reading”. That had a negative impact on attendance…

To Part 2 >

© 2024. GereformeerdeKerken.info