Ds. S. Sleeswijk Visser (van 1889 tot 1916).
( < Naar deel 1 – To part 1 ) – We zagen al dat ds. S. Sleeswijk Visser (1857-1916) de leiding nam bij de ‘Doleantie‘ van de kerk te Rijsoord. De predikant preekte vaak drie maal per zondag waarbij hij ‘mudvolle kerken’ trok. Hij was voorzitter de van de kerkenraad en van de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’, en was tot zijn overlijden in 1916 in feite ook de scriba.
Behalve de drie zondagse kerkdiensten sprak hij ook op woensdagavond tijdens de zgn. ‘weekdiensten’, die over bijzondere onderwerpen handelden. Een onderwerp dat de predikant bezighield was het feit dat zoveel doopleden (en niet alleen jongeren!) moeilijk tot het doen van belijdenis kwamen. Als zulke doopleden een kind wilden laten dopen legden vaak belijdende grootouders de doopbeloften af als ‘borgen’ voor een christelijke opvoeding. Overigens waren niet alle kerkenraadsleden het met die praktijk eens. Maar ze waren het vermoedelijk wel eens met het belijden van schuld als een aanstaand echtpaar ‘het huwelijk noodzakelijk gemaakt had’, dus het zevende gebod overtreden had…
De kerkenraad en de predikant zagen toe op leer en leven van de gemeenteleden; vaak moest men optreden tegen zondagsontheiliging, dronkenschap, vloeken, dobbelen, en natuurlijk tegen het verzuimen van de kerkdiensten. Men kreeg dan de predikant of een kerkenraadsdelegatie op bezoek. Soms moest men een gemeentelid ‘wegens volhardende zonde’ van de kerk ‘afsnijden’.
De kerkenraad had ook geen goed woord over voor een in Rotterdam gehouden ‘passiespel’, waarbij het leven en sterven van Jezus op het toneel in beeld gebracht werd. ‘De droefheid was groot bij het horen van zoveel ongerechtigheid’, schreef ouderling Schuld later. In de consistorie werd een lijst neergelegd ter tekening en opzending naar B en W van Rotterdam, ten einde het passiespel te verbieden. Het haalde niet veel uit.
De jeugdverenigingen.
Zoals we al eerder aangaven werd in 1884 de Jongelingsvereniging (JV) ‘Colossenzen 3 vers 2a’ opgericht. Toen in Rijsoord in 1889 de ‘Doleantie’ plaatsvond (de tweede orthodoxe uittocht uit de Hervormde Kerk) ging een deel van de JV met de Doleantie mee en behoorde in het vervolg tot de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’, waaruit in 1892 uiteindelijk ‘De Gereformeerde Kerk te Rijsoord’ voortkwam. De leden van deze JV gingen vanaf 1895 meer en meer over tot het houden van ‘inleidingen’ over bepaalde onderwerpen, niet alleen over Bijbelse-, maar ook over (kerk-) historische onderwerpen. Samen discussieerde men dan over die toespraak.
Maar de kerkenraad weigerde aan de Jongelingsvereniging toe te staan op hun Jaarvergadering in het kerkgebouw ‘samenspraken’ te houden, een soort van toneelstuk in de vorm van dialogen. Later wilde de kerkenraad alleen toestemming geven als men de tekst van te voren mocht inzien. Soms moest een samenspraak worden afgekeurd ‘omdat er een enkele uitdrukking in voorkwam die niet was naar de reinheid des heiligdoms’.
In 1903 werd de Jongedochtersvereniging ‘Dorcas’ opgericht. Zoals in veel meer kerken de gewoonte was werkten de meisjes samen met de diaconie, door kleding te naaien en te breien. De kleding werd uitgedeeld aan de behoeftige gemeenteleden die door de diaconie ondersteund werden. De vereniging werd in 1927 opgeheven. Daarvoor in de plaats kwamen later Meisjesverenigingen.
In 1919 werd de Knapenvergadering ‘Samuel’ in het leven geroepen, bestemd voor jongens tot 16 jaar; na het bereiken van die leeftijdsgrens konden de boys overstappen naar de Jongelingsvereniging.
Een kerkzegel (1916).
Janna Sleeswijk Visser (de dochter van de predikant) ontwierp in 1916 het kerkzegel. ”Een gedrukte palmboom, symbool van Christus’ kerk, gedrukt door de wereld”, zo luidde het verklarende bijschrift. Aan de stam van de palmboom bevonden zich de wapens van Rijsoord en Strevelshoek. Het onderschrift (‘Pressa Valentior’) kwam niet helemaal correct uit de verf (er stond ‘Pressa Valentor’) hetgeen betekent dat ‘de kerk onder druk in kracht toeneemt’.
De ‘palmboom onder druk’ en de ondertekst (‘Pressa Valentior’) waren trouwens al eerder in de kerk aanwezig: in 1892 werd het klankbord boven de preekstoel er mee versierd. Maar omdat iemand dat ‘beeldendienst’ vond werd het naar de consistorie verbannen. Daar had niemand er last van…
Ds. Sleeswijk Visser overleed op 18 oktober 1916. De realisering van de plannen die inmiddels bedacht waren om de kerk uit te breiden maakte hij niet meer mee.
De kerk uitgebreid (1916).
Men vond in 1916 namelijk dat de galerijen in de kerk niet veilig genoeg waren. Als er brand uitbrak zouden veel kerkgangers niet makkelijk de kerk kunnen verlaten. Tijdens de discussies daarover werd ook voorgesteld om niet alleen het galerijenprobleem aan te pakken, maar de kerk tegelijk ook te vergroten, omdat het aantal kerkgangers steeg. Aan beide kanten van de kerk, zo luidden de plannen, zouden de muren vier meter naar buiten geplaatst worden, zodat de kerk acht meter breder en honderd zitplaatsen rijker zou worden. De kosten bedroegen naar verwachting fl. 8.500 (maar bleken later bijna fl. 3.000 duurder uit te vallen). De vaklui, timmerman Bestebreur, metselaar De Geur en schilder Klootwijk deden er slechts drie weken over om de plannen te realiseren. De kerkdiensten werden in die tijd gehouden in gebouw ‘ Volksvlijt’ .
Ds. V.K. Kuyvenhoven (van 1917 tot 1922).
Op 23 september 1917 deed de nieuwe predikant intrede. Het was ds. V.K. Kuyvenhoven (1881-1965) uit Zwammerdam. Het aannemen van het beroep had wel enige voeten in de aarde gehad, want de oude pastorie was aan vernieuwing toe. Daarover werd door hem met de kerkenraad overlegd. De kerkenraad besloot om tegelijk met de vergroting van de kerk naast de kerk een nieuwe pastorie te bouwen, waar de predikant in 1917 zijn intrek nam. De kosten van de bouw hadden fl. 20.500 bedragen en de realisering van de bouwplannen werd opgedragen aan aannemer G. Bestebreurtje.
De kerkenraad besefte trouwens zelf ook wel dat de verbouwing of verbetering van de oude pastorie ‘eene groote vereischte’ was, omdat er anders vermoedelijk mooit een predikant naar Rijsoord zou willen komen. Gelukkig gaf een gemeentelid fl. 5.000, zodat de nieuwe predikantswoning kon worden gebouwd. Ds. Kuyvenhoven ontving een jaartraktement van fl. 2.000, wat in 1920 werd opgekrikt naar fl. 4.000.
Iets over het kerkelijk leven.
De predikant begon met het initiatief om kerkwijken vast te stellen zodat ouderlingen wisten bij wie ze op huisbezoek moesten gaan. Ook werd een nieuwe ledenadministratie aangelegd in de vorm van een kaartsysteem. Verder werd besloten de Jongelingsvereniging onder kerkelijk toezicht te plaatsen (wat trouwens in veel Gereformeerde Kerken gewoonte was).
Het aantal belijdende leden was laag (toen de predikant in Rijsoord kwam bestond de gemeente slechts voor een kwart uit belijdende leden). Vandaar dat de predikant gemeenteleden aanmoedigde er werk van te maken om tot belijdenis te komen. Bij zijn vertrek in 1922 was bijna een derde deel van de gemeente belijdend lid, vooral vrouwen
Kerkelijke tucht.
In 1918 had ouderling De Koning de predikant er op gewezen dat laatstgenoemde op de Dag des Heeren gebruik gemaakt had van een huurrijtuig en dat hij met een bootje de rivier was overgestoken. Daarmee overtrad de predikant het gebod van de zondagsrust, vond hij. Ds. Kuyvenhoven verdedigde zich door te zeggen dat hij op het laatste moment gevraagd was in Dordrecht een kerkdienst te leiden en dat hij daar niet anders dan op deze manier had kunnen komen.
Een van de ouderlingen ontdekte in 1919 dat zich tijdens de bazaar in gebouw ‘Volksvlijt’ onacceptabele zaken hadden voorgedaan: “Er was geloot door met een hengel iets op te vissen, er was voor geld geraden naar een naam van een bepaalde zaak, wat ook een loterij is, en bovendien werd het zingen van psalmen verenigd met drankgebruik en kermispret”, zo luidden de klachten. Ds. Kuyvenhoven was er niet ondersteboven van, maar vroeg de kerkenraad er wel op toe te zien dat gemeenteleden zich niet met dat soort zaken zouden bezighouden.
En hoewel burgemeester De Zeeuw van Ridderkerk – een gereformeerde broeder, behorende tot de kerk van Rijsoord – beloofd had te zullen zorgen voor het verhinderen van ‘alle vermakelijkheden en volksspelen’ in het dorp, had deze geen bezwaar gemaakt tegen kermisvermaak op een zangconcours op Tweede Pinksterdag. Die kermisactiviteiten waren overigens, zo bleek, zonder zijn toestemming gehouden. Toch vond de kerkenraad dat hij de burgemeester, gemeentelid zijnde, over deze zaak vermanend moest toespreken. Deze ‘beleed volkomen schuld en zonde’.
Ds. Kuyvenhoven kreeg van de kerkenraad op een gegeven moment toestemming vanaf de preekstoel de namen voor te lezen van degenen die de catechisaties niet trouw bezochten. Het ging om maar liefst 43 minderjarigen, en men hoopte dat die actie gezegend zou worden. Er kwamen echter slechts negen jongelui tot inkeer. De predikant spoorde de ouderlingen aan de overige ‘onkerkelijken’ op te sporen en uiteindelijk bleken dertig jonge gemeenteleden in aanmerking te komen voor vermaan van de kerkenraad. Negen van hen kregen in 1921 zelfs de mededeling thuisgestuurd dat ze van de kerk zouden worden ‘afgesneden’ vanwege hun onkerkelijk leven.
Dat veel gemeenteleden en kerkenraadsleden deze gang van zaken desondanks wel wat erg harteloos vonden werd duidelijk, toen bleek dat de ouderlingen de aansporingen van de predikant om ontrouwe jongelui te rapporteren verder in de wind sloegen. De vrede in de gemeente stond immers op het spel.
Toen ds. Kuyvenhoven in 1921 tijdens de kerkdienst zijn gemeenteleden opriep zich tijdens het Koninginnedagfeest niet schuldig te maken aan wereldse geneugten ‘als het ronddraaien in een mallemolen’, en de gemeenteleden aanraadde zich van de feestelijkheden afzijdig te houden, stond br. Jacob van Nes Nzn. op en riep de predikant toe: “Dominee, niet u bepaalt hoe Koninginnedag gevierd moet worden, maar de Oranjevereniging doet dat! Burgers van Rijsoord, ik verwacht u allen op de wei, want het feest zal doorgaan”. Deze gebeurtenis zal ongetwijfeld flink wat ophef veroorzaakt hebben…
De kerk opnieuw uitgebreid (1919).
De kerk was in 1916 dan wel acht meter breder geworden, maar het kerkgebouw was enkele jaren later al weer te klein! Aanvankelijk dacht men aan de inbouw van twee galerijen (die samen 152 zitplaatsen opleverden), maar uiteindelijk werd één galerij aan de westmuur van de kerk ingebouwd met een vermeerdering van 72 zitplaatsen tot gevolg. Ook werd besloten de achtergevel van de kerk vier meter naar achteren uit te bouwen, zodat een nieuwe kerkenraadskamer en een nieuwe consistorie gebouwd konden worden.
Een nieuw orgel (1921).
In 1902 was in plaats van het al eerder genoemde serafine-orgel een nieuw instrument aangeschaft, maar dat orgel voldeed al snel niet meer. In 1919 moest men zelfs vrezen dat het instrument er onverwachts helemaal de brui aan zou geven. Korte tijd werd de kerkzang toen begeleid door hoornmuziek en een harmonica, al vonden sommigen het ‘de duivel in de kerk’. Maar al gauw kwam er een nieuw orgel met negentien registers en vrij pedaal, dat ruim fl. 12.000 kostte, waarvoor de manslidmaten fl. 4.000 bij elkaar brachten, omdat dat bedrag nog ontbrak. De bouwer was A. Standaart. Op Hemelvaartsdag 1921 werd het nieuwe orgel in gebruik genomen.
Ds. Kuyvenhoven vertrekt (1922).
In 1922 kreeg de predikant een beroep van de kerk van Hengelo (Ov.) wat hij aannam. Op 5 maart dat jaar nam hij afscheid van de kerk van Rijsoord.
Ds. D. Pol (van 1922 tot 1942).
Al snel vond de kerkenraad een nieuwe predikant. Het was ds. D. Pol (1877-1958) uit Boskoop, die op 7 mei 1922 intrede deed. Hij zou twintig jaar lang, tot zijn emeritaat in 1942, aan de kerk van Rijsoord verbonden blijven. De kerk van Rijsoord telde inmiddels 1.425 leden; er wachtte hem dus als enige predikant veel werk.
Ds. Pol waarschuwde de kerkenraad niet ‘afbrekend’ te werk te blijven gaan in tuchtkwesties, zoals die over doopleden en onwillige catechisanten. Hij adviseerde voorzichtig te zijn met het verbreken van de gemeenschap van de kerk. Men kon ontrouwe doopleden beter terugwinnen dan hen van de kerk ‘af te snijden’, al waren er anderen, die een strakkere tucht voorstonden. Het inzicht brak in de loop der jaren echter langzaam door dat vermaningen weliswaar op hun plaats konden zijn, “maar dat de kerkenraad met gestrengheid zijn doel kon missen, en dat lankmoedigheid, waaraan het overigens vroeger ook nooit ontbroken had, tot zegen kon strekken”. De predikant gaf overigens catechisatie een vier groepen jongens, vier groepen meisjes en een groep belijdeniscatechisanten.
Zending.
Een Zendingscommissie was er al in de tijd dat ds. Kuyvenhoven in Rijsoord predikant was. Deze commissie had tot taak bij de gemeenteleden belangstelling voor het gereformeerde zendingswerk in Indië te wekken, en gelden in te zamelen voor het werk op de zendingsvelden.
Ds. Pol werkte daaraan ijverig mee en werd in 1923 door de generale synode zelfs benoemd tot rapporterend Deputaat voor de landelijke zending. Ds. Pol schreef trouwens een doorwrocht boek over de Zending van de Gereformeerde Kerken: “Handboek voor de Zending op Midden-Java ten Zuiden”. Ook schreef hij het tekstboekje bij de bekende “Java-Soemba film”, die op voorlichtingsvergaderingen kon worden gedraaid. Verder was hij mederedacteur van het Zendingsblad ‘De Macedoniër’.
De crisisjaren dertig.
Toen in oktober 1929 de New Yorkse Effectenbeurs op Wall Street ‘crashte’, werd de wereld in een grote economische crisis gestort, waarvan de gevolgen ook in ons land te merken waren. Werkloosheid en armoede streden in ons land om de voorrang en de diaconie had de handen vol aan de steunverlening aan werkloze gemeenteleden. Ds. Pol deelde de kerkenraad in 1932 mee dat hij van zijn jaartraktement van fl. 4.000 (met ‘vrij wonen’) fl. 350 als vrijwillige bijdrage wilde afstaan; hij verhoogde dit bedrag drie jaar later tot fl. 450. ‘Als de predikant zo voortgaat’, meldde de kerkenraad dankbaar, ‘zal het tekort van de kerk wel worden opgelost’.
De laatste jaren van ds. Pol in Rijsoord.
In 1926 werd het zilveren ambtsjubileum van de predikant door de gemeente ‘vol blijken van liefde en hoogachting’ gevierd en herdacht. In 1933 was ds. Pol koninklijk onderscheiden voor zijn vele werkzaamheden, maar in 1938 overleed zijn echtgenote. De pastorie werd te groot voor hem en de kerkenraad besloot hem op zijn verzoek een kleiner en gerieflijker huis aan de andere kant van de kerk aan te bieden. In 1942 vroeg hij emeritaat aan, wat hem per 1 november dat jaar verleend werd. Op 25 oktober 1942 ging hij in de laatste door hem geleide dienst in Rijsoord voor. Hij verleende nog enige tijd hulpdiensten in Renswoude.
Bij het emeritaat van ds. Pol telde de Gereformeerde Kerk te Rijsoord inmiddels 1.526 zielen. Ook was in 1931 de Meisjesclub ‘Bidt en Werkt’ opgericht, bestemd voor meisjes tot 16 jaar, en in 1936 kwam de Meisjesvereniging ‘Mirjam’ tot stand.
Ds. A. Dercksen (van 1943 tot 1948).
Op 11 juli 1943 deed ds. A. Dercksen (1897-1963) uit Feijenoord (Rotterdam) intrede in Rijsoord. De Tweede Wereldoorlog woedde. Ten gevolge daarvan moest ds. Dercksen in mei 1944 enige tijd onderduiken in een leegstaande pastorie in Slikkerveer.
De ‘Westerkerk’ (1944)
De hervormde gemeente van Rijsoord begon in 1943 met het organiseren van kerkdiensten in het westen van het dorp, ‘Westzij’ genoemd. Ds. Dercksen onderkende het gevaar en stelde aan de kerkenraad voor om eveneens in het westen van het dorp met het houden van erediensten te beginnen. De kerkenraad stemde daarmee in en benoemde spoorslags een bouwcommissie, die plannen voor kerkbouw moest gaan maken.
Aannemer/timmerman P. Bestebreurtje werd verzocht door de verbouw van de voormalige timmerfabriek van Paul Bestebreurtje een kerk voor ongeveer tweehonderd personen te realiseren. De kerk zou centrale verwarming krijgen, zou worden aangesloten op de elektriciteit, en er moesten kerkbanken, een preekstoel en een orgel komen. Al met al zou dit zo’n fl. 15.000 gaan kosten.
Veel gemeenteleden gaven royaal, en zo kwam het kerkgebouw langzaam maar zeker tot stand, hoewel de verwarming er pas in 1945 in kwam, en het orgeltje uit 1944 drie jaar later vervangen werd door een beter instrument. Bij orgelbouwer Vermeulen werd namelijk een combinatie harmonium/pijporgel besteld.
Op 1 augustus 1944 werd deze ‘ Westerkerk’ in gebruik genomen tijdens een kerkdienst die geleid werd door dr. P. Prins (1899-1956) uit Dordrecht (ds. Dercksen was afwezig). P. Bakker werd benoemd tot koster van de ‘Westerkerk’. De kerk van Rijsoord werd in twee wijken verdeeld. Vanaf een bepaald punt, zo werd besloten, dienden de gemeenteleden te kerken in de ‘Westerkerk’, maar sommige kerkgangers in die omgeving wilden niet in de ‘Westerkerk’ naar de kerk. In ‘het oosten’, in de ‘Oosterkerk’ (later ‘Opstandingskerk’ genoemd), kregen ze echter geen zitplaatsen. De kerkenraad besloot later dit soort zaken niet op de spits te drijven en de keuze aan de kerkgangers te laten.
© 2024. GereformeerdeKerken.info