De Gereformeerde Kerk te Rijsoord (2)

Ds. S. Sleeswijk Visser (van 1889 tot 1916).

( < Naar deel 1 – To part 1 ) – We zagen al dat ds. S. Sleeswijk Visser (1857-1916) de leiding nam bij de Doleantie van de kerk te Rijsoord. De predikant preekte vaak drie maal per zondag waarbij hij ‘mudvolle kerken’ trok. Hij was voorzitter de van de kerkenraad en van de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’, en was tot zijn overlijden in 1916 in feite ook de scriba.

Ds. S. Sleeswijk Visser (1857-1916).

Behalve de drie zondagse kerkdiensten sprak hij ook op woensdagavond tijdens de zgn. ‘weekdiensten’, die over bijzondere onderwerpen handelden. Een onderwerp dat de predikant bezighield was het feit dat zoveel doopleden (en niet alleen jongeren!) moeilijk tot het doen van belijdenis kwamen. Als zulke doopleden een kind wilden laten dopen legden vaak belijdende grootouders de doopbeloften af als ‘borgen’ voor een christelijke opvoeding. Overigens waren niet alle kerkenraadsleden het met die praktijk eens. Maar ze waren het vermoedelijk wel eens met het belijden van schuld als een aanstaand echtpaar ‘het huwelijk noodzakelijk gemaakt had’, dus het zevende gebod overtreden had…

De kerkenraad en de predikant zagen toe op leer en leven van de gemeenteleden; vaak moest men optreden tegen zondagsontheiliging, dronkenschap, vloeken, dobbelen, en natuurlijk tegen het verzuimen van de kerkdiensten. Men kreeg dan de predikant of een kerkenraadsdelegatie op bezoek. Soms moest men een gemeentelid ‘wegens volhardende zonde’ van de kerk ‘afsnijden’.

De kerkenraad had ook geen goed woord over voor een in Rotterdam gehouden ‘passiespel’, waarbij het leven en sterven van Jezus op het toneel in beeld gebracht werd. ‘De droefheid was groot bij het horen van zoveel ongerechtigheid’, schreef ouderling Schuld later. In de consistorie werd een lijst neergelegd ter tekening en opzending naar B en W van Rotterdam, ten einde het passiespel te verbieden. Het haalde niet veel uit.

De jeugdverenigingen.

Het gedenkboekje bij het vijfenzeventigjarig bestaan van de gereformeerde JV te Rijsoord.

Zoals we al eerder aangaven werd in 1884 de Jongelingsvereniging (JV) ‘Colossenzen 3 vers 2a’ opgericht. Toen in Rijsoord in 1889 de ‘Doleantie’ plaatsvond (de tweede orthodoxe uittocht uit de Hervormde Kerk) ging een deel van de JV met de Doleantie mee en behoorde in het vervolg tot de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’, waaruit in 1892 uiteindelijk ‘De Gereformeerde Kerk te Rijsoord’ voortkwam. De leden van deze JV gingen vanaf 1895 meer en meer over tot het houden van ‘inleidingen’ over bepaalde onderwerpen, niet alleen over Bijbelse-, maar ook over (kerk-) historische onderwerpen. Samen discussieerde men dan over die toespraak.

Maar de kerkenraad weigerde aan de Jongelingsvereniging toe te staan op hun Jaarvergadering in het kerkgebouw ‘samenspraken’ te houden, een soort van toneelstuk in de vorm van dialogen. Later wilde de kerkenraad alleen toestemming geven als men de tekst van te voren mocht inzien. Soms moest een samenspraak worden afgekeurd ‘omdat er een enkele uitdrukking in voorkwam die niet was naar de reinheid des heiligdoms’.

In 1903 werd de Jongedochtersvereniging ‘Dorcas’ opgericht. Zoals in veel meer kerken de gewoonte was werkten de meisjes samen met de diaconie, door kleding te naaien en te breien. De kleding werd uitgedeeld aan de behoeftige gemeenteleden die door de diaconie ondersteund werden. De vereniging werd in 1927 opgeheven. Daarvoor in de plaats kwamen later Meisjesverenigingen.

In 1919 werd de Knapenvergadering ‘Samuel’ in het leven geroepen, bestemd voor jongens tot 16 jaar; na het bereiken van die leeftijdsgrens konden de boys overstappen naar de Jongelingsvereniging.

Een kerkzegel (1916).

Het kerkzegel van De Gereformeerde Kerk te Rijsoord.

Janna Sleeswijk Visser (de dochter van de predikant) ontwierp in 1916 het kerkzegel. ”Een gedrukte palmboom, symbool van Christus’ kerk, gedrukt door de wereld”, zo luidde het verklarende bijschrift. Aan de stam van de palmboom bevonden zich de wapens van Rijsoord en Strevelshoek. Het onderschrift (‘Pressa Valentior’) kwam niet helemaal correct uit de verf (er stond ‘Pressa Valentor’) hetgeen betekent dat ‘de kerk onder druk in kracht toeneemt’.

De ‘palmboom onder druk’ en de ondertekst (‘Pressa Valentior’) waren trouwens al eerder in de kerk aanwezig: in 1892 werd het klankbord boven de preekstoel er mee versierd. Maar omdat iemand dat ‘beeldendienst’ vond werd het naar de consistorie verbannen. Daar had niemand er last van…

Ds. Sleeswijk Visser overleed op 18 oktober 1916. De realisering van de plannen die inmiddels bedacht waren om de kerk uit te breiden maakte hij niet meer mee.

De kerk uitgebreid (1916).

Een van de twee aanbouwen aan de zijkanten van de kerk (foto: ‘Geschiedenis Gereformeerde Kerk Rijsoord’).

Men vond in 1916 namelijk dat de galerijen in de kerk niet veilig genoeg waren. Als er brand uitbrak zouden veel kerkgangers niet makkelijk de kerk kunnen verlaten. Tijdens de discussies daarover werd ook voorgesteld om niet alleen het galerijenprobleem aan te pakken, maar de kerk tegelijk ook te vergroten, omdat het aantal kerkgangers steeg. Aan beide kanten van de kerk, zo luidden de plannen, zouden de muren vier meter naar buiten geplaatst worden, zodat de kerk acht meter breder en honderd zitplaatsen rijker zou worden. De kosten bedroegen naar verwachting fl. 8.500 (maar bleken later bijna fl. 3.000 duurder uit te vallen). De vaklui, timmerman Bestebreur, metselaar De Geur en schilder Klootwijk deden er slechts drie weken over om de plannen te realiseren. De kerkdiensten werden in die tijd gehouden in gebouw ‘ Volksvlijt’ .

Ds. V.K. Kuyvenhoven (van 1917 tot 1922).

Ds. V.K. Kuyvenhoven (1881-1965).

Op 23 september 1917 deed de nieuwe predikant intrede. Het was ds. V.K. Kuyvenhoven (1881-1965) uit Zwammerdam. Het aannemen van het beroep had wel enige voeten in de aarde gehad, want de oude pastorie was aan vernieuwing toe. Daarover werd door hem met de kerkenraad overlegd. De kerkenraad besloot om tegelijk met de vergroting van de kerk naast de kerk een nieuwe pastorie te bouwen, waar de predikant in 1917 zijn intrek nam. De kosten van de bouw hadden fl. 20.500 bedragen en de realisering van de bouwplannen werd opgedragen aan aannemer G. Bestebreurtje.

De gereformeerde kerk en de pastorie van 1917.

De kerkenraad besefte trouwens zelf ook wel dat de verbouwing of verbetering van de oude pastorie ‘eene groote vereischte’ was, omdat er anders vermoedelijk mooit een predikant naar Rijsoord zou willen komen. Gelukkig gaf een gemeentelid fl. 5.000, zodat de nieuwe predikantswoning kon worden gebouwd. Ds. Kuyvenhoven ontving een jaartraktement van fl. 2.000, wat in 1920 werd opgekrikt naar fl. 4.000.

Iets over het kerkelijk leven.

De predikant begon met het initiatief om kerkwijken vast te stellen zodat ouderlingen wisten bij wie ze op huisbezoek moesten gaan. Ook werd een nieuwe ledenadministratie aangelegd in de vorm van een kaartsysteem. Verder werd besloten de Jongelingsvereniging onder kerkelijk toezicht te plaatsen (wat trouwens in veel Gereformeerde Kerken gewoonte was).

Een van de herinneringsborden van de landelijke Gereformeerde Jongelingsbond.

Het aantal belijdende leden was laag (toen de predikant in Rijsoord kwam bestond de gemeente slechts voor een kwart uit belijdende leden). Vandaar dat de predikant gemeenteleden aanmoedigde er werk van te maken om tot belijdenis te komen. Bij zijn vertrek in 1922 was bijna een derde deel van de gemeente belijdend lid, vooral vrouwen

Kerkelijke tucht.

In 1918 had ouderling De Koning de predikant er op gewezen dat laatstgenoemde op de Dag des Heeren gebruik gemaakt had van een huurrijtuig en dat hij met een bootje de rivier was overgestoken. Daarmee overtrad de predikant het gebod van de zondagsrust, vond hij. Ds. Kuyvenhoven verdedigde zich door te zeggen dat hij op het laatste moment gevraagd was in Dordrecht een kerkdienst te leiden en dat hij daar niet anders dan op deze manier had kunnen komen.

Een van de ouderlingen ontdekte in 1919 dat zich tijdens de bazaar in gebouw ‘Volksvlijt’ onacceptabele zaken hadden voorgedaan: “Er was geloot door met een hengel iets op te vissen, er was voor geld geraden naar een naam van een bepaalde zaak, wat ook een loterij is, en bovendien werd het zingen van psalmen verenigd met drankgebruik en kermispret”, zo luidden de klachten. Ds. Kuyvenhoven was er niet ondersteboven van, maar vroeg de kerkenraad er wel op toe te zien dat gemeenteleden zich niet met dat soort zaken zouden bezighouden.

Burgemeester J .G. de Zeeuw van Ridderkerk woonde in Rijsoord.

En hoewel burgemeester De Zeeuw van Ridderkerk – een gereformeerde broeder, behorende tot de kerk van Rijsoord – beloofd had te zullen zorgen voor het verhinderen van ‘alle vermakelijkheden en volksspelen’ in het dorp, had deze geen bezwaar gemaakt tegen kermisvermaak op een zangconcours op Tweede Pinksterdag. Die kermisactiviteiten waren overigens, zo bleek, zonder zijn toestemming gehouden. Toch vond de kerkenraad dat hij de burgemeester, gemeentelid zijnde, over deze zaak vermanend moest toespreken. Deze ‘beleed volkomen schuld en zonde’.

Ds. Kuyvenhoven kreeg van de kerkenraad op een gegeven moment toestemming vanaf de preekstoel de namen voor te lezen van degenen die de catechisaties niet trouw bezochten. Het ging om maar liefst 43 minderjarigen, en men hoopte dat die actie gezegend zou worden. Er kwamen echter slechts negen jongelui tot inkeer. De predikant spoorde de ouderlingen aan de overige ‘onkerkelijken’ op te sporen en uiteindelijk bleken dertig jonge gemeenteleden in aanmerking te komen voor vermaan van de kerkenraad. Negen van hen kregen in 1921 zelfs de mededeling thuisgestuurd dat ze van de kerk zouden worden ‘afgesneden’ vanwege hun onkerkelijk leven.

Dat veel gemeenteleden en kerkenraadsleden deze gang van zaken desondanks wel wat erg harteloos vonden werd duidelijk, toen bleek dat de ouderlingen de aansporingen van de predikant om ontrouwe jongelui te rapporteren verder in de wind sloegen. De vrede in de gemeente stond immers op het spel.

In de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) bleef Nederland neutraal, maar herbergde Rijsoord een interneringskamp voor Belgische soldaten (foto: ‘De Combinatie’).

Toen ds. Kuyvenhoven in 1921 tijdens de kerkdienst zijn gemeenteleden opriep zich tijdens het Koninginnedagfeest niet schuldig te maken aan wereldse geneugten ‘als het ronddraaien in een mallemolen’, en de gemeenteleden aanraadde zich van de feestelijkheden afzijdig te houden, stond br. Jacob van Nes Nzn. op en riep de predikant toe: “Dominee, niet u bepaalt hoe Koninginnedag gevierd moet worden, maar de Oranjevereniging doet dat! Burgers van Rijsoord, ik verwacht u allen op de wei, want het feest zal doorgaan”. Deze gebeurtenis zal ongetwijfeld flink wat ophef veroorzaakt hebben…

De kerk opnieuw uitgebreid (1919).

De tweede uitbreiding van de kerk in 1919 (foto: ‘Dolerenden en Mannenbroeders in Rijsoord’).

De kerk was in 1916 dan wel acht meter breder geworden, maar het kerkgebouw was enkele jaren later al weer te klein! Aanvankelijk dacht men aan de inbouw van twee galerijen (die samen 152 zitplaatsen opleverden), maar uiteindelijk werd één galerij aan de westmuur van de kerk ingebouwd met een vermeerdering van 72 zitplaatsen tot gevolg. Ook werd besloten de achtergevel van de kerk vier meter naar achteren uit te bouwen, zodat een nieuwe kerkenraadskamer en een nieuwe consistorie gebouwd konden worden.

Een nieuw orgel (1921).

Het orgel van 1902 (foto: ‘Geschiedenis Gereformeerde Kerk Rijsoord’).

In 1902 was in plaats van het al eerder genoemde serafine-orgel een nieuw instrument aangeschaft, maar dat orgel voldeed al snel niet meer. In 1919 moest men zelfs vrezen dat het instrument er onverwachts helemaal de brui aan zou geven. Korte tijd werd de kerkzang toen begeleid door hoornmuziek en een harmonica, al vonden sommigen het ‘de duivel in de kerk’. Maar al gauw kwam er een nieuw orgel met negentien registers en vrij pedaal, dat ruim fl. 12.000 kostte, waarvoor de manslidmaten fl. 4.000 bij elkaar brachten, omdat dat bedrag nog ontbrak. De bouwer was A. Standaart. Op Hemelvaartsdag 1921 werd het nieuwe orgel in gebruik genomen.

Het orgel dat in 1921 geplaatst werd.

Ds. Kuyvenhoven vertrekt (1922).

In 1922 kreeg de predikant een beroep van de kerk van Hengelo (Ov.) wat hij aannam. Op 5 maart dat jaar nam hij afscheid van de kerk van Rijsoord.

Ds. D. Pol (van 1922 tot 1942).

Al snel vond de kerkenraad een nieuwe predikant. Het was ds. D. Pol (1877-1958) uit Boskoop, die op 7 mei 1922 intrede deed. Hij zou twintig jaar lang, tot zijn emeritaat in 1942, aan de kerk van Rijsoord verbonden blijven. De kerk van Rijsoord telde inmiddels 1.425 leden; er wachtte hem dus als enige predikant veel werk.

Ds. D. Pol (1877-1958).

Ds. Pol waarschuwde de kerkenraad niet ‘afbrekend’ te werk te blijven gaan in tuchtkwesties, zoals die over doopleden en onwillige catechisanten. Hij adviseerde voorzichtig te zijn met het verbreken van de gemeenschap van de kerk. Men kon ontrouwe doopleden beter terugwinnen dan hen van de kerk ‘af te snijden’, al waren er anderen, die een strakkere tucht voorstonden. Het inzicht brak in de loop der jaren echter langzaam door dat vermaningen weliswaar op hun plaats konden zijn, “maar dat de kerkenraad met gestrengheid zijn doel kon missen, en dat lankmoedigheid, waaraan het overigens vroeger ook nooit ontbroken had, tot zegen kon strekken”. De predikant gaf overigens catechisatie een vier groepen jongens, vier groepen meisjes en een groep belijdeniscatechisanten.

Zending.

Op de zendingskaart van Nederlands Oost-Indië zijn de gereformeerde zendingsvelden van ‘Midden Java ten Zuiden’ en Soemba met een pijl aangeduid.

Een Zendingscommissie was er al in de tijd dat ds. Kuyvenhoven in Rijsoord predikant was. Deze commissie had tot taak bij de gemeenteleden belangstelling voor het gereformeerde zendingswerk in Indië te wekken, en gelden in te zamelen voor het werk op de zendingsvelden.

Ds. Pol werkte daaraan ijverig mee en werd in 1923 door de generale synode zelfs benoemd tot rapporterend Deputaat voor de landelijke zending. Ds. Pol schreef trouwens een doorwrocht boek over de Zending van de Gereformeerde Kerken: “Handboek voor de Zending op Midden-Java ten Zuiden”. Ook schreef hij het tekstboekje bij de bekende “Java-Soemba film”, die op voorlichtingsvergaderingen kon worden gedraaid. Verder was hij mederedacteur van het Zendingsblad ‘De Macedoniër’.

Het tekstboekje door ds. D. Pol bij de Java-Soembafilm (met dank aan de heer A. Laninga uit Canada).

De crisisjaren dertig.

Toen in oktober 1929 de New Yorkse Effectenbeurs op Wall Street ‘crashte’, werd de wereld in een grote economische crisis gestort, waarvan de gevolgen ook in ons land te merken waren. Werkloosheid en armoede streden in ons land om de voorrang en de diaconie had de handen vol aan de steunverlening aan werkloze gemeenteleden. Ds. Pol deelde de kerkenraad in 1932 mee dat hij van zijn jaartraktement van fl. 4.000 (met ‘vrij wonen’) fl. 350 als vrijwillige bijdrage wilde afstaan; hij verhoogde dit bedrag drie jaar later tot fl. 450. ‘Als de predikant zo voortgaat’, meldde de kerkenraad dankbaar, ‘zal het tekort van de kerk wel worden opgelost’.

De laatste jaren van ds. Pol in Rijsoord.

In 1926 werd het zilveren ambtsjubileum van de predikant door de gemeente ‘vol blijken van liefde en hoogachting’ gevierd en herdacht. In 1933 was ds. Pol koninklijk onderscheiden voor zijn vele werkzaamheden, maar in 1938 overleed zijn echtgenote. De pastorie werd te groot voor hem en de kerkenraad besloot hem op zijn verzoek een kleiner en gerieflijker huis aan de andere kant van de kerk aan te bieden. In 1942 vroeg hij emeritaat aan, wat hem per 1 november dat jaar verleend werd. Op 25 oktober 1942 ging hij in de laatste door hem geleide dienst in Rijsoord voor. Hij verleende nog enige tijd hulpdiensten in Renswoude.

Bij het emeritaat van ds. Pol telde de Gereformeerde Kerk te Rijsoord inmiddels 1.526 zielen. Ook was in 1931 de Meisjesclub ‘Bidt en Werkt’ opgericht, bestemd voor meisjes tot 16 jaar, en in 1936 kwam de Meisjesvereniging ‘Mirjam’ tot stand.

Ds. A. Dercksen (van 1943 tot 1948).

Ds. A. Dercksen (1897-1963).

Op 11 juli 1943 deed ds. A. Dercksen (1897-1963) uit Feijenoord (Rotterdam) intrede in Rijsoord. De Tweede Wereldoorlog woedde. Ten gevolge daarvan moest ds. Dercksen in mei 1944 enige tijd onderduiken in een leegstaande pastorie in Slikkerveer.

De ‘Westerkerk’ (1944)

De hervormde gemeente van Rijsoord begon in 1943 met het organiseren van kerkdiensten in het westen van het dorp, ‘Westzij’ genoemd. Ds. Dercksen onderkende het gevaar en stelde aan de kerkenraad voor om eveneens in het westen van het dorp met het houden van erediensten te beginnen. De kerkenraad stemde daarmee in en benoemde spoorslags een bouwcommissie, die plannen voor kerkbouw moest gaan maken.

De ‘Westerkerk’ was van 1944 tot 1966 in gebruik (foto: ‘Dolerenden en Mannenbroeders in Rijsoord’).

Aannemer/timmerman P. Bestebreurtje werd verzocht door de verbouw van de voormalige timmerfabriek van Paul Bestebreurtje een kerk voor ongeveer tweehonderd personen te realiseren. De kerk zou centrale verwarming krijgen, zou worden aangesloten op de elektriciteit, en er moesten kerkbanken, een preekstoel en een orgel komen. Al met al zou dit zo’n fl. 15.000 gaan kosten.

Een harmonium met orgelpijpen (‘zuigblaasharmonium’).

Veel gemeenteleden gaven royaal, en zo kwam het kerkgebouw langzaam maar zeker tot stand, hoewel de verwarming er pas in 1945 in kwam, en het orgeltje uit 1944 drie jaar later vervangen werd door een beter instrument. Bij orgelbouwer Vermeulen werd namelijk een combinatie harmonium/pijporgel besteld.

Tijdens een kerkdienst in de ‘Westerkerk’ (op de kansel ds. J.J. Ritsema). Foto: ‘Dolerenden en Mannenbroeders in Rijsoord’.

Op 1 augustus 1944 werd deze ‘ Westerkerk’  in gebruik genomen tijdens een kerkdienst die geleid werd door dr. P. Prins (1899-1956) uit Dordrecht (ds. Dercksen was afwezig). P. Bakker werd benoemd tot koster van de ‘Westerkerk’. De kerk van Rijsoord werd in twee wijken verdeeld. Vanaf een bepaald punt, zo werd besloten, dienden de gemeenteleden te kerken in de ‘Westerkerk’, maar sommige kerkgangers in die omgeving wilden niet in de ‘Westerkerk’ naar de kerk. In ‘het oosten’, in de ‘Oosterkerk’ (later ‘Opstandingskerk’ genoemd), kregen ze echter geen zitplaatsen. De kerkenraad besloot later dit soort zaken niet op de spits te drijven en de keuze aan de kerkgangers te laten.

Naar deel 3 >

© 2024. GereformeerdeKerken.info

Translation into English:

The Reformed (Gereformeerde) Church of Rijsoord (2)

Rev. S. Sleeswijk Visser (from 1889 to 1916).

We have already seen that Rev. Sleeswijk Visser took the lead in the ‘Doleantie’ of the church in Rijsoord. The minister often preached three times on Sundays, drawing ‘crowded churches’. He served as the chairman of the church council and of the Association ‘De Kerkelijke Kas’, and until his death in 1916, he effectively acted as the clerk.

Apart from the three Sunday church services, he also spoke on Wednesday evenings during the so-called ‘weekday services’, which dealt with special topics. One topic that occupied the minister was the difficulty many baptismal members (not just young people!) had in coming to confession of faith. When such baptismal members wanted to have a child baptized, confessing grandparents often made the baptismal promises as ‘guarantors’ for a Christian upbringing. However, not all church council members agreed with this practice. But they probably did agree with confessing guilt if an engaged couple ‘necessitated marriage’, meaning they had violated the seventh commandment…

The church council and the minister thus supervised the doctrine and life of the congregation members; often they had to act against Sabbath desecration, drunkenness, swearing, gambling, and of course, the neglect of church services. In such cases, the minister or a delegation from the church council would visit the individual. Sometimes, a church member had to be ‘cut off from the church for persistent sin’.

The church council also had no kind words for a ‘passion play’ held in Rotterdam, where the life and death of Jesus were depicted on stage. ‘The sorrow was great upon hearing of such injustice’, wrote Elder Schuld later. A list was laid in the consistory for signing and sending to the Mayor and Aldermen of Rotterdam. It didn’t accomplish much.

Youth associations.

As mentioned earlier, the Young Men’s Association (JV) ‘Colossians 3 verse 2a’ was founded in 1884. When the ‘Doleantie’ took place in Rijsoord in 1889 (the second orthodox departure from the Reformed (Hervormde) Church), a part of the JV joined the ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (Dolerende)’, from which eventually, in 1892, ‘The Gereformeerde Kerk of Rijsoord’ emerged. From 1895 onwards, the members of this JV increasingly engaged in ‘introductions’ on specific subjects, not only on biblical but also on (church-) historical topics. Together they would then discuss the speech.

But the church council refused to allow the Young Men’s Association to hold ‘conversations’ during their Annual Meeting in the church building, a kind of play with dialogues. Later, the church council would only grant permission if they were allowed to review the text beforehand. Sometimes a conversation had to be rejected ‘because it contained an expression that was not in line with the purity of the sanctuary’.

In 1903, the Young Daughters’ Association ‘Dorcas’ was founded. As was customary in many other churches, the girls worked together with the diaconate, sewing and knitting clothing. The clothing was distributed to needy congregation members supported by the diaconate. The association was dissolved in 1927. Later, Girls’ Associations took its place.

A church seal (1916).

Janna Sleeswijk Visser (the daughter of the minister) designed the church seal in 1916. “A printed palm tree, symbol of Christ’s church, pressed by the world”, read the explanatory caption. The coats of arms of Rijsoord and Strevelshoek were located at the trunk of the palm tree. The subtitle (‘Pressa Valentior’) did not come out entirely correctly (it said ‘Pressa Valentor’), which means ’the church under pressure increases in strength’. The ‘palm tree under pressure’ and the subtitle (‘Pressa Valentior’) were already present in the church; in 1892, they were used to decorate the sounding board above the pulpit. But because someone considered it ‘idolatry’, it was banished to the consistory. No one there had any objections…

Rev. Sleeswijk Visser passed away on October 18, 1916. He did not live to see the realization of the plans that had been devised to expand the church.

The church expanded (1916).

In 1916, it was found that the balconies in the church were not safe enough. If a fire broke out, many churchgoers would not be able to leave the church easily. During the discussions about this, it was also proposed to not only address the balcony problem but also to enlarge the church, as the number of churchgoers was increasing. According to the plans, the walls on both sides of the church would be moved four meters outward, making the church eight meters wider and gaining a hundred more seats. The expected cost was fl. 8,500 (but later turned out to be almost fl. 3,000 more). The craftsmen, carpenter Bestebreur, bricklayer De Geur, and painter Klootwijk, only took three weeks to realize the plans. During that time, church services were held in the ‘Volksvlijt’ building.

Rev. V.K. Kuyvenhoven (from 1917 to 1922).

On September 23, 1917, the new minister took office. It was Rev. V.K. Kuyvenhoven (1881-1965) from Zwammerdam. Accepting the call had been somewhat complicated because the old parsonage was in need of renovation. Rev. Kuyvenhoven discussed this with the church council. The church council decided to build a new parsonage next to the church, simultaneously with the expansion of the church, where the minister moved in 1917. The construction costs amounted to fl. 20,500, and the realization of the construction plans was entrusted to contractor G. Bestebreurtje. The church council also realized that renovating or improving the old parsonage was ‘a great requirement’, as otherwise, presumably no minister would want to come to Rijsoord. Fortunately, a church member donated fl. 5,000, so a new minister’s residence could be built. The minister received an annual salary of fl. 2,000, which was raised to fl. 4,000 in 1920.

Something about church life.

The minister initiated the establishment of church districts so that elders knew who to visit. A new membership administration was also established in the form of a card system. Furthermore, it was decided to place the Young Men’s Association under church supervision (which was customary in many ‘Gereformeerde’ Churches). The number of members who had made confession of faith was low (when the minister came to Rijsoord, the congregation consisted of only a quarter confessing members). Hence, the minister encouraged congregation members to make confession of faith. When he left in 1922, almost a third of the congregation was confessing members, especially women.

Church discipline.

In 1918, Elder De Koning pointed out that the minister had used a hired carriage on the Lord’s Day and had crossed the river in a boat. According to De Koning, the minister violated the commandment of Sabbath rest. Rev. Kuyvenhoven defended himself by saying that he had been asked at the last minute to come to Dordrecht to lead a church service and that he had no other option but to come this way.

In 1919, one of the elders discovered that unacceptable things had happened during the bazaar at the ‘Volksvlijt’ building: “There was gambling by fishing something out with a fishing rod, there was gambling for money by guessing the name of a particular item, which is also a lottery, and besides, the singing of psalms was combined with drinking and fairground fun”, the complaints read. Rev. Kuyvenhoven was not particularly bothered by it, but asked the church council to ensure that congregation members would not engage in such activities.

And although Mayor De Zeeuw – a ‘gereformeerde’ brother – had promised to ensure the prevention of ‘all amusements and folk games’ in the village, he had not objected to fairground entertainment at a singing contest on Whit Monday. Those fairground activities, however, were, as it turned out, held without his permission. Still, the church council felt that as a fellow congregation member, they should admonish him concerning the matter. He ‘confessed complete guilt and sin’.

At one point, Rev. Kuyvenhoven was granted permission by the church council to read out the names of those who were not faithfully attending catechism classes from the pulpit. There were as many as 43 minors, and it was hoped that this action would lead to repentance. However, only nine young people came to repentance. The minister urged the elders to identify the remaining ‘unchurched’ and ultimately, it turned out that thirty young congregation members were eligible for admonishment by the church council. Nine of them were even informed in 1921 that they would be excommunicated from the church because of their unchurched life.

However, it became clear that many congregation members and church council members found this approach rather heartless, when it turned out that the elders disregarded the minister’s exhortations to report unfaithful young people. After all, the peace in the congregation was at stake…

When Rev. Kuyvenhoven during a church service in 1921 called on his congregation not to indulge in worldly pleasures such as riding on a carousel during Queen’s Day festivities and advised the congregation to abstain from the festivities, Brother Jacob van Nes Nzn. stood up and shouted to the minister: “Reverend, it’s not up to you to determine how Queen’s Day should be celebrated, but the Orangemen’s Association does! Citizens of Rijsoord, I expect you all in the meadow, for the festival will continue.” This incident undoubtedly caused quite a stir…

The church expanded again (1919).

Although the church had become eight meters wider in 1916, the church building was already too small a few years later! Initially, there was talk of installing two balconies (which together provided 152 seats), but eventually, one balcony was built into the west wall of the church, resulting in an additional 72 seats. It was also decided to extend the rear facade of the church by four meters, so that a new council chamber and a new consistory could be built.

A new organ (1921).

In 1902, instead of the previously mentioned seraphine organ, a new instrument had been purchased, but that organ quickly became inadequate. In 1919, there was even fear that the instrument would unexpectedly give up altogether. For a short time, church singing was accompanied by horn music and a harmonica, although some considered it ’the devil in the church’. But soon a new organ with nineteen registers and a free pedal was acquired, costing over fl. 12,000, for which the male members collected fl. 4,000, as that amount was still lacking. The builder was A. Standaart. On Ascension Day 1921, the new organ was put into use.

Rev. Kuyvenhoven departs (1922).

In 1922, the minister received a call from the church of Hengelo (Ov.), which he accepted. On March 5 of that year, he bid farewell to the church of Rijsoord.

Rev. D. Pol (from 1922 to 1942).

The church council soon found a new minister. It was Rev. D. Pol (1877-1958) from Boskoop, who took office on May 7, 1922. He would remain connected to the church of Rijsoord for twenty years, until his retirement in 1942. The church of Rijsoord now counted 1,425 members; therefore, he had a lot of work as the sole minister.

Rev. Pol warned the church council not to proceed ‘destructively’ in disciplinary matters, such as those concerning baptismal members and unwilling catechumens. He advised caution in breaking the communion of the church. It was better to reclaim unfaithful baptismal members than to cut them off, although there were others who advocated stricter discipline. Over the years, it slowly became apparent that admonitions might be appropriate, “but that the church council could miss its goal with severity, and that patience, which had never been lacking before, could be a blessing”. The minister also gave catechism classes to four groups of boys, four groups of girls, and a group of catechumens.

Mission.

The Mission Committee existed during the time Rev. Kuyvenhoven was minister in Rijsoord. This committee was tasked with arousing interest among congregation members for the reformed (gereformeerde) missionary work in the Dutch East Indies and collecting funds for the work in the mission fields. Rev. Pol diligently worked on this and in 1923 was appointed by the General Synod as a reporting delegate for national missions. Rev. Pol also wrote a thorough book on the Mission of the ‘Gereformeerde’ Churches: “Handbook for the Mission in Central Java to the South”. He also wrote the text booklet for the well-known “Java-Soemba film”, which could be shown at informational meetings. Furthermore, he was a co-editor of the Missionary Magazine ‘De Macedoniër’.

The thirties’ crisis.

When in October 1929 the New York Stock Exchange collapsed on Wall Street, the world was plunged into a major economic crisis, the effects of which were also felt in our country. Unemployment and poverty were also competing for precedence in our country, and the diaconate had its hands full with assisting unemployed congregation members. In 1932, Rev. Pol informed the church council that he wanted to donate fl. 350 of his annual salary of fl. 4,000 (with ‘free housing’) as a voluntary contribution; three years later, he increased this amount to fl. 450. ‘If the minister continues like this,’ the grateful church council reported, ’the church’s deficit will probably be resolved’.

Rev. Pol’s last years in Rijsoord.

In 1926, the minister’s silver anniversary in the ministry was celebrated and commemorated by the congregation with ‘full expressions of love and esteem’. In 1933, Rev. Pol was awarded a royal decoration for his many activities, but in 1938, his wife passed away. The parsonage became too large for him, and the church council decided to offer him a smaller and more comfortable house on the other side of the church at his request. In 1942, he applied for retirement, which was granted to him on November 1 of that year. On October 25, 1942, he conducted his last service in Rijsoord. He continued to provide assistance for some time in Renswoude.

At Rev. Pol’s retirement, the ‘Gereformeerde’ Church in Rijsoord counted 1,526 souls.

Rev. A. Dercksen (from 1943 to 1948).

On July 11, 1943, Rev. A. Dercksen (1897-1963) from Feijenoord (Rotterdam) took office in Rijsoord. World War II was raging. As a result, Rev. Dercksen had to go into hiding for some time in May 1944 in an empty rectory in Slikkerveer.

The ‘Westerkerk’ (1944).

The ‘Hervormde’ congregation of Rijsoord started organizing church services in the west of the village in 1943, called ‘Westzij’. Rev. Dercksen recognized the danger and proposed to the church council to also start holding ‘gereformeerde’ worship services in the west of the village. The church council agreed, and a building committee was promptly appointed to make plans for church construction. Contractor/carpenter P. Bestebreurtje was asked to realize a church for about two hundred people from the renovation of the former carpentry factory of Paul Bestebreurtje. The church would have central heating, would be connected to electricity, and church benches, a pulpit, and an organ were to be installed. All in all, this would cost around fl. 15,000. Many congregation members gave generously, and thus, the church building slowly but surely came into being, although the heating was not installed until 1945, and the organ from 1944 was replaced three years later by a better instrument. At organ builder Vermeulen, a combination harmonium/pipe organ was ordered.

On August 1, 1944, the ‘Westerkerk’ was inaugurated during a church service led by Dr. P. Prins (1899-1956) from Dordrecht (Rev. Dercksen was absent). P. Bakker was appointed as the sexton of the ‘Westerkerk’. The church of Rijsoord was divided into two districts. From a certain point, it was decided, congregation members should attend church in the ‘Westerkerk’, but some churchgoers in that area did not want to attend church in the ‘Westerkerk’. In ’the east’, in the ‘Oosterkerk’ (later called the ‘Opstandingskerk’), they did not have seats. The church council later decided not to push such matters to the extreme.

To Part 3 (end) >

© 2024. GereformeerdeKerken.info