De Gereformeerde Kerk te Ouderkerk a/d IJssel (2)

( < Naar deel 1 – To Part 1 ) – De notulenboeken van De Gereformeerde Kerk te Ouderkerk aan den IJssel beginnen bij 1925. Daarvóór zijn ze onvindbaar, verwoest door de Watersnoodramp van 1953. We moeten het er mee doen…

De nieuwe gereformeerde kerk.

Dat wil niet zeggen dat we uit de voorgaande periode niets weten. In de eerste plaats weten we dat de Gereformeerde Kerk in Ouderkerk ongeveer 150 leden telde; het kerkgebouw was wel wat groot voor de kleine kudde. Hoe dan ook, de tijd vanaf 1918 werd getekend door armoede en werkloosheid. De ‘Grote Oorlog’ van 1914 tot 1918 liet duidelijke sporen na, ook in de kerk van Ouderkerk. Maar eerst iets over de predikanten Van der Sluis en Vogel.

Ds. J. van der Sluis (van 1923 tot 1932).

Toch had de kerkenraad al vrij vlot na het vertrek van ds. Vesseur het beroepingswerk ter hand genomen. In februari 1919 werd het eerste beroep uitgebracht op kandidaat W. Bech (1893-1945) uit ‘s-Gravenhage. Maar deze bedankte. Hij nam het beroep van de kerk van Pijnacker aan. Tien beroepen werden daarna op andere predikanten c.q. kandidaten uitgebracht, maar geen van hen nam het beroep aan. Uiteindelijk werd het twaalfde beroep een schot in de roos: ds. J. van der Sluis (1862-1943) uit Genderen nam het beroep aan en deed op 16 december 1923 intrede.

Ds. J. van der Sluis (1862-1943).

Over deze periode is verder overigens niet veel bekend, maar wel dat hij verscheidene boeken schreef. Zo stelde hij het historisch overzicht samen van de Gereformeerde Kerken in De Graafschap en verscheidene andere werken. Ouderkerk aan den IJssel was zijn laatste gemeente, want in 1932 ging hij met emeritaat, waartoe hij op 2 maart dat jaar afscheid nam. Zijn afscheidspreek werd later in druk uitgegeven.

Ds. D.A. Vogel (van 1933 tot 1947).

Het beroepingswerk voor de opvolger van ds. Van der Sluis verliep aanmerkelijk sneller. In oktober 1932 werd kandidaat D.A. Vogel (1906-1985) uit Ermelo beroepen, die het beroep aannam en op 22 februari 1933 intrede deed in zijn eerste gemeente. De predikant bleef veertien jaar lang aan deze kerk verbonden.

Het Dekker orgel werd in 1947 vernieuwd.

Financiën en gebouwen.

Gelukkig dat de particuliere synode aan de kerk van Ouderkerk op verzoek een jaarlijkse financiële steun van fl. 200 bood. De classis vond echter dat de geldelijke problemen misschien op een andere manier konden worden opgelost: door samen te gaan met de kerk van Moordrecht. Laatstgenoemde kerk ging daarmee echter niet akkoord. Om de financiële toestand draaglijker te maken besloot de kerkenraad – de gemeenteleden gehoord – om de Vaste Vrijwillige Bijdragen in te voeren, wat overigens door sommigen niet werd geaccepteerd. Nodig was fl. 4.000, toegezegd werd fl. 3.000. Mooi was, dat meer vermogende gemeenteleden ook meer bijdroegen. Een kerkenraadslid  schonk een kachel voor in de consistorie. Zelfs de (gereformeerde) burgemeester, Van Beeck Calkoen, was aanvankelijk kritisch over de VVB, maar gaf toch in één keer fl. 100.

Misschien kon door de financiële opbrengst toch een belangrijke verbetering aan het kerkgebouw werden voltooid: de vervanging van alle 3.200 leien op het kerkdak, dat lekte als een vergiet. En ook kon in 1935 in de kerk door vrijgevige bijdragen van de gemeenteleden centrale verwarming worden aangelegd.

Ds. D.A. Vogel (1906-1985).

Opzicht en tucht.

Het pastorale werk van de predikant strekte zich ook uit tot de verste uithoeken van het kerkelijk territoir. Het dorp Berkenwoude lag nogal ver verwijderd van Ouderkerk; sommige leden lonkten naar de Gereformeerde Gemeente (niet: Gereformeerde ‘Kerk’) in dat dorp om daar de diensten bij te wonen in plaats van twee keer per zondag naar de gereformeerde kerk in Ouderkerk koers te zetten. Huisbezoek  werd weliswaar afgekondigd van de preekstoel, maar als je een ontrouwe kerkganger was hoorde je dat natuurlijk niet en liep de predikant voor niets een verre tocht te maken.

Natuurlijk moest de kerkenraad ook toezicht houden op leer en leven van de gemeenteleden (en van de collega-kerkenraadsleden!). Zo moest de kerkenraad regelmatig ingrijpen bij het overtreden van het ‘zevende gebod’, waardoor ‘een huwelijk noodzakelijk geworden’ was, bij het deelnemen aan het kaartspel, het verzuimen van de kerkgang, en ook het bezoeken van de hervormde evangelisatie van de heer De Redelijkheid aan de Lageweg was aanleiding tot een goed gesprek met de kerkenraad.

Twee oudere gemeenteleden die – vermoedelijk onder druk van hun hervormde familieleden – het lidmaatschap van de Gereformeerde Kerk opzegden en zich bij de hervormden voegden, verdienden een gesprek met een afvaardiging van de kerkenraad. Het bezoek van kerkenraadsleden of van de dominee was sommigen trouwens een doorn in het oog. Iemand noemde die gesprekken ‘gezeur’, een ander zag de kerkenraad liever gaan dan komen.

Dat ‘werken op zondag’ not done was, spreekt voor zich. Fietsen hoorde daar ook bij, al had dr. Abraham Kuyper (1837-1920) al eens geschreven dat de rustdag voor de gemeenteleden was en niet voor de fietsen. Verscheidene gemeenteleden hielden zich aan het gezegde van Kuyper, al kregen ze daar wel opmerkingen over.

Het oorspronkelijke interieur van de kerk (foto: ‘Tijdelijk voor Anker’).

De Diaconie.

De diakenen vergaderden in deze periode altijd samen met de ouderlingen. De armen werden zorgvuldig gesteund, maar omdat de kerk financieel gezien niet in de slappe was zat kon men niet altijd de gevraagde bijdragen verstrekken aan andere Gereformeerde Kerken in het land, die om financiële steun vroegen.

Voor een gezin waar drie kinderen in één bed sliepen werd door de kerkenraad een nieuw bed getimmerd. Anderen kregen wekelijks een weliswaar klein bedrag, maar gemeenteleden (en hun kinderen) met een handicap konden op meer bijstand rekenen.

De werkloosheid, die ontstond door de economische crisis van de jaren dertig, had ook invloed op de slagkracht van de diaconale kas. Veel werklozen moesten ondersteund worden, ook als ze ingezet werden bij de karig betaalde ’werkverschaffing’ door de overheid. De diaconie kon ook ondersteuning ‘in natura’ uitdelen. Zo kregen in de jaren ’30 meer dan tien gezinnen ‘goedkoop vet’. ‘Op een aantal van zo’n vijftig pastorale eenheden was een kwart van de gemeente armlastig’. Ook de groenteboer kreeg ondersteuning , omdat hij met zijn bedrijf het hoofd maar nauwelijks boven water kon houden.

Kerkelijk leven.

De meisjesvereniging ‘Maria en Martha’ gaan een dagje uit! (Foto: ‘Tijdelijk voor Anker’).

Er was een bloeiend verenigingsleven in deze periode. Maar dat de meisjesvereniging ‘Maria en Martha‘ in feite een ‘naaikransje’ was (waarbij de meisjes kleding maakten die door de diaconie werd uitgedeeld aan behoeftige gemeenteleden) vond de kerkenraad niet juist. Ook de meisjes dienden aan ‘beginselstudie’ te doen. Die ‘beginselstudie’ deden de meisjes trouwens ook wel. De landelijke Bond van Meisjesverenigingen op Gereformeerde Grondslag publiceerde – net als de Jongelingsbond – studiemateriaal waaruit ze konden putten bij het maken van inleidingen, die samen besproken werden.

Het insigne van de landelijke ‘Bond van Meisjesverenigingen op Gereformeerde Grondslag’.

De ‘kwestie-Geelkerken’.

De Amsterdamse gereformeerde predikant dr. J.G. Geelkerken (1879-1960) liet in een preek in het begin van de jaren ’20 in het midden of de bomen in het paradijs en ‘de slang en zijn spreken’ ‘zintuiglijk waarneembaar’ waren geweest. Dat leverde hem schorsing en afzetting als predikant op. De kwestie maakte in Ouderkerk vermoedelijk weinig los, al sprak ds. Van der Sluis er tijdens een gemeentevergadering wel over; hij zal het waarschijnlijk met de synodebeslissing eens zijn geweest, al is onbekend wat hij daar precies over zei. De predikant besprak op gemeentevergaderingen ook andere onderwerpen, zoals ‘de moderne wereldbeschouwing’. Vanaf 1934 waren de vrouwelijke belijdende leden ook welkom op de gemeentevergaderingen. Daarvóór waren het ‘manslidmatenvergaderingen’.

Ds. J.G. Geelkerken (1879-1960) en zijn echtgenote vast en zeker op weg naar of komend uit de kerk.

En verder…

Niet alle activiteiten waren in het kerkgebouw toegestaan. De kerkelijke zangvereniging, ‘Oefening door Stichting’, mocht weliswaar oefenen en een uitvoering houden in de kerk, maar onder meer onder de voorwaarde dat aan de uitvoering geen orkest mocht deelnemen en dat bij de repetities en de uitvoeringen van het koor een kerkenraadslid aanwezig moest zijn…

Er mochten door de verschillende verenigingen in de kerk ook geen samenspraken of voordrachten gedaan worden en alleen christelijke liederen mochten in het bedehuis ten gehore gebracht worden. Vioolspelen was eveneens verboden in de kerk en er mocht ook niet geapplaudisseerd worden; de orde diende tijdens de uitvoeringen perfect te zijn.

De kerkenraad wilde de gezangen ‘voorzichtig’ invoeren.

Sinds 1935 werd op gemeentevergaderingen zo nu en dan gesproken over de vraag of in de kerk eigenlijk wel gezangen gezongen mochten worden. Het flinterdunne, 29 liederen tellende bundeltje Eenige Gezangen was door de generale synode in de kerkdiensten toegestaan, maar verscheidene gemeenteleden hadden daar bezwaar tegen. Ds. Vogel stelde voor heel voorzichtig met de Engelenzang te beginnen (het ‘Ere zij God’). Daartegen kon toch geen bezwaar zijn.

In 1941 werd duidelijk dat er inmiddels geen bezwaren tegen het zingen van gezangen meer waren en werd besloten het bundeltje ‘Eenige Gezangen’ in veelvoud aan te schaffen. Toch werden de gezangen daarna nog steeds niet gezongen. In 1943 bleken er weer gemeenteleden te zijn die zich tegen het zingen van gezangen verklaarden. En in 1944 kwam een van de kerkenraadsleden met bezwaren; niet van hemzelf, maar van zijn vrouw.

Mocht dominee trouwens – slechts gekleed in een zwembroek – een duik nemen in de IJssel? Een van de kerkenraadsleden had gehoord dat ds. Vogel dat wel eens deed. De kerkenraad vond dat niet kunnen. Daarmee stelde hij zich bloot aan verdrinkingsgevaar, haalde hij het ambt naar beneden en ontstond door zijn frisse duik ‘lastering van de kerk des Heeren’. Dominee deelde later mee de bezwaren niet te delen, maar vermoedelijk liet de predikant het daarna na.

Ds. Vogel op de fiets, kort na de Tweede Wereldoorlog (foto: ‘Tijdelijk voor Anker’).

De Tweede Wereldoorlog (1940-1945).

Een van de eerste zaken die we in de oorlog tegenkomen is de collecte voor het door bombardementen getroffen Rotterdam; opbrengst fl. 85. De eveneens verwoeste Rotterdamse Schippersschool werd tijdelijk overgebracht naar de kleuterschool in Ouderkerk. De consistorie moest in 1940 op last van de Duitsers verduisterd worden, opdat geallieerde vliegtuigen geen herkenningspunten zouden hebben; de verduistering was overigens te moeilijk om uit te voeren, zodat er dus geen vergaderingen gehouden konden worden als het donker was.

De kerk zwaar beschadigd.

De Duitsers hadden Winterhulp Nederland opgericht om behoeftige gezinnen te steunen. Daarmee wilden ze het werk van de onder andere de diaconie overnemen en de deelnemers aan Winterhulp zo onder Duitse invloedssfeer brengen. De kerkenraad besloot daaraan niet mee te doen. Ook weigerde men het collecterooster ter inzage te geven.

De kerk raakte op 8 december 1941 trouwens ernstig beschadigd doordat naast de kerk een bom tot ontploffing kwam. Alle ramen waren kapot, het dak was onbruikbaar geworden en de plafonds waren naar beneden gekomen. Ook de vergaderlokalen waren niet meer te gebruiken. De schade bedroeg ongeveer fl. 3.000. Maar een collectelijst langs de deuren bracht maar liefst fl. 2.300 op, zodat het herstel ter hand genomen kon worden. In november 1942 was de schade weer geheel hersteld.

De gereformeerde kerk aan de IJssel.

Op 28 november 1941 verongelukte de bus van Ouderkerk naar Gouda, die met scholieren op weg was naar school. Zeven jongeren kwamen om het leven, onder wie de 20-jarige W. Vermeer. Als dragers bij de begrafenis fungeerden leden van de Gereformeerde Jongelingsvereniging Eben Haëzer en van de Chr. Gemengde Zangvereniging Oefening en Stichting. Aan het graf werd gesproken door ds. Vogel. Ook namens de beide verenigingen waar de overledene lid van was werd een toespraak gehouden.

De door de Duitsers inmiddels verboden jeugdverenigingen werden omgevormd tot Bijbelclubs en gingen op die manier met het werk door. In de hooischuur van Huib Verkaik was een geheime drukkerij van het illegale krantje ‘Trouw’ verborgen; in de kerk bij de verwarmingsketel zat een niet ingeleverd radiotoestel verstopt. Op verzoek werd in 1943 een aantal door honger verzwakte kinderen van elders in Ouderkerk opgenomen om aan te sterken. De hongertochten vanuit het hongerende westen van het land kwamen ook door Ouderkerk. Om de hongerigen te voeden was de pastorietuin omgetoverd in een groentetuin en had ds. Vogel voor het vlees op een gegeven moment ruim twintig konijnen. In de pastorietuin was een geheime ruimte gemaakt waar de predikant zich in geval van nood kon verstoppen.

De Vrijmaking.

Dr. K. Schilder (1890-1952).

Ds. Vogel was het in grote lijnen eens met de visie van dr. K. Schilder (1890-1952), die in 1944 afgezet werd als gereformeerd predikant en als hoogleraar in Kampen, omdat hij zich niet kon vinden in de besluiten van de Synode over de betekenis van doop en Verbond. Verscheidene kerkenraadsleden van Ouderkerk maakten bezwaar tegen de houding van de predikant en verzochten ds. Vogel dringend ‘zijn bezwaren zoo spoedig mogelijk en duidelijk geformuleerd aan den kerkeraad mede te delen en over zijn visie in de gemeente te zwijgen omdat zij zich anders terstond tot de meerdere vergaderingen zouden wenden’. Het liep goed af. Volgens de zoon van ds. Vogel was dat omdat hij de leergeschillen niet de moeite waard vond om met de Gereformeerde Kerken te breken.

Verscheidene ambtsdragers verzochten ds. Vogel zich duidelijk uit te spreken over zijn houding ten aanzien van de Vrijmaking (foto: ‘Tijdelijk voor Anker’).

Ook onder de gemeenteleden was nauwelijks of geen steun voor een kerkscheuring, zodat ‘de ontsteking net op tijd uit deze figuurlijke bom gehaald’ werd.

Op 31 mei 1947 nam ds. Vogel afscheid van de kerk van Ouderkerk aan den IJssel en vertrok hij naar de Gereformeerde Kerk te Geleen.

Naar deel 3 (slot) >

© 2024. GereformeerdeKerken.info

Translation into English:

The Gereformeerde Kerk in Ouderkerk aan den IJssel (2).

( < To Part 1 ) – The minutes of the Gereformeerde Kerk in Ouderkerk aan den IJssel begin in 1925. Before that, they are untraceable, destroyed by the Flood Disaster of 1953. We have to make do with what we have…

That doesn’t mean we know nothing about the preceding period. First of all, we know that the Gereformeerde Kerk in Ouderkerk had about 150 members; the church building was quite large for the small flock. Nevertheless, the period from 1918 onwards was marked by poverty and unemployment. The ‘Great War’ from 1914 to 1918 left clear traces, also in the church of Ouderkerk. But first, something about the pastors Van der Sluis and Vogel.

Rev. J. van der Sluis (from 1923 to 1932).

Yet, the church council fairly quickly took up the task of calling a new pastor after the departure of Rev. Vesseur. In February 1919, the first call was made to candidate W. Bech (1893-1945) from The Hague. But he declined. He accepted the call from the church of Pijnacker. Ten calls were then made to other pastors or candidates, but none of them accepted the call. Ultimately, the twelfth call hit the mark: Rev. J. van der Sluis (1862-1943) from Genderen accepted the call and was installed on December 16, 1923.

There is not much known about this period, but it is known however that he wrote several books. He compiled the historical overview of the Gereformeerde Kerken in De Graafschap and several other works. Ouderkerk aan den IJssel was his last congregation, as he retired in 1932, bidding farewell on March 2 of that year. His farewell sermon was later published.

Rev. D.A. Vogel (from 1933 to 1947).

The process of calling a successor to Rev. Van der Sluis proceeded much faster. In October 1932, candidate D.A. Vogel (1906-1985) from Ermelo was called, and he accepted the call, being installed in his first congregation on February 22, 1933. The pastor remained connected to this church for fourteen years.

Finances and buildings.

Fortunately, the provincial synod offered the church of Ouderkerk an annual financial support of 200 guilders upon request. However, the classis thought that the financial problems might be solved in another way: by merging with the church of Moordrecht. However, the latter church did not agree. To make the financial situation more bearable, the church council – after consulting the congregation members – decided to introduce ‘Fixed Voluntary Contributions’ (‘Vaste Vrijwillige Bijdragen’), which were not accepted by some. Four thousand guilders were needed; three thousand were pledged. It was noteworthy that wealthier members contributed more. A church council member donated a stove for the vestry. Even the (gereformeerde) mayor, Van Beeck Calkoen, was initially critical of the ‘Fixed Voluntary Contributions’, but still gave 100 guilders at once.

Perhaps an important improvement to the church building could be completed thanks to the financial proceeds: the replacement of all 3,200 slates on the church roof, which leaked like a sieve. And in 1935, central heating was installed in the church through generous contributions from the congregation members.

Supervision and discipline.

The pastoral work of the pastor also extended to the farthest corners of the church’s territory. The village of Berkenwoude was quite far from Ouderkerk; some members were drawn to the ‘Gereformeerde Gemeente’ (not: ‘Gereformeerde Kerk’) in that village to attend services there instead of making the journey to the gereformeerde church in Ouderkerk twice on Sundays. Although home visits were announced from the pulpit, if you were an unfaithful churchgoer, you wouldn’t hear about it, and the pastor would make a futile journey for nothing.

Of course, the church council also had to supervise the doctrine and life of the congregation members (and of the fellow church council members!). Thus, the church council had to intervene regularly in cases of violating the ‘seventh commandment’ leading to ‘a necessary marriage’; also participating in card games, skipping church attendance, and even visiting the ‘hervormde’ evangelical outreach of Mr. De Redelijkheid on Lageweg was cause for a good conversation with the church council.

Two elderly congregation members who – presumably under pressure from their ‘hervormde’ family members – resigned from the Gereformeerde Kerk membership and joined the Hervormde kerk,  deserved a conversation with a delegation from the church council. The visits from church council members or from the pastor were a thorn in the side of some. Someone called those conversations ‘nagging’, while another preferred the church council not to come at all.

That ‘working on Sundays’ was not done, goes without saying. Cycling was also included, although Dr. Abraham Kuyper (1837-1920) had written that the Sabbath was for the congregation members and not for the bicycles. Several congregation members adhered to Kuyper’s saying, although they received comments about it.

The Diaconate.

During this period, the deacons always met together with the elders. The poor were carefully supported, but because the church was not financially well-off, they could not always provide the requested contributions to other Gereformeerde Kerken in the country, which asked for financial support.

For a family where three children slept in one bed, the church council built a new bed. Others received a small weekly amount, but congregation members (and their children) with disabilities could count on more assistance.

Unemployment, caused by the economic crisis of the 1930s, also affected the effectiveness of the diaconal fund. Many unemployed had to be supported, even when they were employed in the poorly paid ‘work relief’ provided by the government. The diaconate could also distribute support ‘in kind’. Thus, in the 1930s, more than ten families received ‘cheap fat’. ‘A quarter of the congregation was indigent out of about fifty pastoral units’. Even the greengrocer received support because he could barely keep his business afloat.

Church Life.

There was a flourishing association life during this period. But the church council did not consider it right that the girls’ association ‘Maria and Martha’ was essentially a ‘sewing circle’ (where the girls made clothes distributed by the diaconate to needy congregation members). The girls also had to engage in ‘principle study’. The girls actually did engage in ‘principle study’. The national Union of Girls’ Associations on Reformed Principles published – like the Youth Association – study material from which they could draw for presentations, which were discussed together.

The ‘Geelkerken case’.

The Amsterdam gereformeerde pastor Dr. J.G. Geelkerken (1879-1960), in a sermon in the early 1920s left in the middle that the trees in paradise and ’the snake and its speech’ had been ‘sensually perceptible’. This resulted in his suspension and deposition as a pastor. The issue probably did not stir much in Ouderkerk, although Rev. Van der Sluis spoke about it during a congregation meeting; he probably agreed with the synod decision, although it is unknown what he said exactly. The pastor also discussed other topics at congregation meetings, such as ’the modern worldview’. Since 1934, female confessing members were also welcome at the congregation meetings. Before that, they were ‘male members’ meetings’.

And further…

Not all activities were allowed in the church building. The church choir, ‘Practice through Edification’, could indeed practice and hold a performance in the church, but among other things, under the condition that no orchestra could participate in the performance and that a church council member had to be present at the rehearsals and performances of the choir…

Various associations were not allowed to hold conversations or recitations in the church, and only Christian songs could be performed in the house of prayer. Playing the violin was also prohibited in the church, and applause was not allowed; order had to be perfect during the performances.

Since 1935, the question of whether hymns could actually be sung in the church was occasionally discussed at congregation meetings. The thin, 29-song collection ‘Some Hymns’ (‘Eenige Gezangen’) had been allowed in church services by the general synod, but several congregation members objected. Rev. Vogel suggested starting very cautiously with the Angels’ Song (the ‘Glory to God’). There could be no objection to that.

In 1941, it became clear that there were no longer any objections to singing hymns, and it was decided to purchase the booklet ‘Some Hymns’ in large quantities. However, the hymns were still not sung afterwards. In 1943, there were again congregation members who objected to singing hymns. And in 1944, one of the church council members raised objections; not from himself, but from his wife.

By the way, could the pastor – dressed only in swimming trunks – take a swim in the IJssel? One of the church council members had heard that Rev. Vogel sometimes did. The church council found that unacceptable. He exposed himself to the danger of drowning, brought the office into disrepute, and through his refreshing swim, ‘slander of the church of the Lord’ arose. The pastor later announced that he did not share the objections, but presumably refrained from doing so afterwards.

World War II (1940-1945).

One of the first things we encounter about the war is the collection for bomb-damaged Rotterdam; proceeds 85 guilders. The also destroyed Rotterdam Nautical School was temporarily transferred to the kindergarten in Ouderkerk. The consistory had to be darkened in 1940 on the orders of the Germans, so that allied aircraft would not have landmarks; however, the darkening was too difficult to carry out, so no meetings could be held when it was dark.

The church heavily damaged.

The Germans had established ‘Winter Aid Netherlands’ to support needy families. In fact, they wanted to take over the work of, among others, the diaconate and bring the participants in Winter Aid under German influence. The church council decided not to participate. They also refused to provide the collection schedule for inspection.

The church was seriously damaged on December 8, 1941, when a bomb exploded next to the church. All windows were broken, the roof became unusable, and the ceilings came down. The meeting rooms were also no longer usable. The damage amounted to about 3,000 guilders. But a collection list brought in as much as 2,300 guilders, so that repairs could be started. In November 1942, the damage was completely repaired.

On November 28, 1941, the bus from Ouderkerk to Gouda crashed, carrying students to school. Seven young people were killed, including 20-year-old W. Vermeer. Members of the gereformeerde Youth Association ‘Eben Haëzer’ and the Christian Mixed Choral Society ‘Oefening en Stichting’ acted as bearers at the funeral. Rev. Vogel spoke at the grave. Also, on behalf of the two associations to which the deceased belonged, a speech was given.

The youth associations, now banned by the Germans, were transformed into Bible clubs and continued their work in this way. In the hayloft of Huib Verkaik, a secret printing press of the illegal newspaper ‘Trouw’ was hidden; in the church, next to the boiler, an undelivered radio set was concealed. At the request, a number of children weakened by hunger were taken in in 1943 from elsewhere in Ouderkerk to regain strength. The hunger marches from the hungry west of the country also passed through Ouderkerk. To feed the hungry, the vicarage garden was transformed into a vegetable garden, and at one point, Rev. Vogel had over twenty rabbits for meat. A secret space was created in the vicarage garden where the pastor could hide in case of emergency.

The ‘Vrijmaking of 1944’.

In broad terms, Rev. Vogel agreed with the views of Dr. K. Schilder (1890-1952), who was deposed in 1944 as a gereformeerde pastor and as a professor in Kampen because he could not agree with the decisions of the Synod on the meaning of baptism and Covenant. Several members of the church council of Ouderkerk objected to the pastor’s attitude and urgently requested Rev. Vogel to ‘communicate his objections to the church council as soon as possible and in a clear manner and to refrain from expressing his views in the congregation because otherwise they would immediately turn to the higher church authorities’.

It ended well. According to Rev. Vogel’s son, this was because he did not consider the doctrinal disputes worth breaking with the Gereformeerde Kerken. There was hardly any or no support for a church split among the congregation members either, so ’the ignition was removed just in time from this figurative bomb’.

On May 31, 1947, Rev. Vogel bid farewell to the church of Ouderkerk aan den IJssel and moved to the Gereformeerde Kerk in Geleen.

© 2024. GereformeerdeKerken.info

To part 3 (conclusion)