Het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Moordrecht….

… en daarna.

De Gereformeerde Kerk te Moordrecht werd op 10 juli 1892 geïnstitueerd, al ontsproot deze kerk uit de gelederen van de Doleantie.

Kaart: Google.

Het conventikel van K. van Kranenburg.

Al ver voor die tijd bestonden in Moordrecht gezelschappen, zogenaamde ‘conventikels’, die in particuliere woningen bijeenkomsten hadden. In Moordrecht was het in de tweede helft van de negentiende eeuw vooral Krijn van Kranenburg die de bijeenkomsten in zijn woning leidde (ook Arie Bloot en Gerrit Rietveld gingen er soms voor). Men was met Kranenburg zelfs zo tevreden dat in 1873 voorgesteld werd deze oefenaar predikant te maken (wat overigens niet doorging). Het aantal bezoekers steeg na verloop van tijd zozeer dat de ruimte in zijn woning te klein werd en hij de bijeenkomsten verplaatste naar zijn hennepschuur.

Zodra zijn schuur zich gevuld had met belangstellenden nam de oefenaar een psalmboek, zocht een psalm in de oude berijming van ds. Peter Datheen (±1531-1588) en las telkens twee regels voor die door de verzamelde toehoorders werden nagezongen.

Ds. Petrus Dathenus (1531-1588). Zijn psalmen werden ook in conventikels gezongen.

Na een gebed en de Schriftlezing stak de oefenaar van wal met zijn preek, ‘niet zozeer bediening van het Woord, als wel aan de hand van dat Woord, verklaring van de innerlijke gesteldheid van de mens’. Studeren deed Van Kranenburg niet; hij overdacht zijn tekst en vertelde zijn gedachten daarover aan de toehoorders. Na een slotpsalm gezongen te hebben en een dankgebed te hebben uitgesproken keerden de conventikelgangers huiswaarts.

Ongeveer tien jaar lang werden zijn bijeenkomsten goed bezocht. Maar in het begin van de jaren ’80 van de negentiende eeuw werd de toeloop minder, al bleven enkele getrouwen nog geregeld naar de hennepschuur komen. Toen Van Kranenburg in januari 1892 overleed en zijn woning met schuur leeg stond, begon daar enkele maanden tijd later de Gereformeerde Kerk. Na de dood van Van Kranenburg verlegden sommige conventikelgangers hun schreden vooralsnog naar de hervormde kerk te Gouda of in Gouderak.

Het conventikel van J.M. Wessels.

Maar Van Kranenburg was niet de enige die in Moordrecht in een conventikel voorging. M.J. Wessels – aanvankelijk oefenaar te Gouda en vanaf 1882 predikant in de Vrije Gereformeerde Gemeente aldaar, hield van oktober 1883 tot september 1885 bijeenkomsten in een houten lokaal in de Oostbuurstraat in Moordrecht. Aanvankelijk kreeg hij van de plaatselijke overheid toestemming om vanaf oktober 1883 in het lokaal op donderdagavond bijeenkomsten te houden voor ‘evangelieverkondiging’. Het fors bespeelde orgel in het lokaal van Wessels was in de nabij gelegen hervormde kerk makkelijk te horen. Toen hij in april 1884 het gemeentebestuur verzocht om in het vervolg op zondag te mogen preken, kwamen er bezwaren, want zijn lokaal bevond zich te dicht bij de hervormde kerk; volgens de wettelijke regels diende die afstand minstens 200 meter te zijn, want de kerkgangers naar de verschillende bedehuizen mochten elkaar niet voor de voeten lopen; daar kwam alleen maar onrust en heibel van.

De scriba van de hervormde gemeente vreesde verstoring van de orde als het gebouw aan de Oostbuurstraat ook op zondag als plaats van samenkomst zou worden gebruikt. Kon de groep van Wessels niet veel beter de schuur van Van Kranenburg gebruiken? Dat lokaal was ‘veel beter geschikt’ voor het doel waarvoor het zou worden gebruikt. Hoe dan ook, in ieder geval werd voor bijeenkomsten op de zondag geen toestemming gegeven en Wessels deelde in september 1885 mee dat hij ook niet meer op donderdag zou preken.

Het gevolg was dat de conventikelgangers op de zondagen weer naar de orthodoxe predikanten in de hervormde kerk van Gouda of Gouderak trokken. ‘Het is wel eens gebeurd dat men met honderd mannen, vrouwen en kinderen kerkwaarts toog’. Maar de afstand was te groot. ‘Kinderen kwamen ’s avonds met stukgelopen voeten thuis’. Geen wonder dat men verlangde naar een eigen kerk in Moordrecht. Een aantal broeders overlegde – om beurten bij elkaar aan huis – wat er nu verder zou moeten gebeuren.

Een schrijven aan de hervormde kerkenraad.

De hervormde Dorpskerk te Moordrecht.

In 1892 gingen de ontwikkelingen sneller. Drie van de broeders schreven eind februari 1892 – kort na de dood van Van Kranenburg – een brief aan de kerkenraad van de hervormde gemeente te Moordrecht. Het waren A. Termorshuizen, J. Radder en H. Wischmeyer. In de brief verzochten ze de kerkenraad ‘de reformatie der hervormde gemeente ter hand te nemen’. Net zoals in de zestiende eeuw het roomse juk was afgeworpen, zou ook het juk van de hervormde synodale hiërarchie niet meer geduld moeten worden. Daarom verzochten ze de kerkenraad de synodale organisatie van 1816 (c.q. het ‘Algemeen Reglement voor het bestuur der Hervormde Kerk’) – destijds door de overheid onrechtmatig aan de kerk opgelegd – af te danken en aan de ‘nimmer afgeschafte kerkorde van 1618’ – waarmee de Dordtse Kerkorde bedoeld werd – weer ‘kracht en geldigheid’ te verlenen.

De eerste uitgave van het Algemeen Reglement van 1816.

Ook drong men er ernstig bij de kerkenraad op aan ‘dat gij als ambtsdragers wederkeert tot de onvervalschte leer der Heilige Schrift, welke kortelijk saamgevat is in de Drie Formulieren van Enigheid der Nederduitsche Gereformeerde Kerken’. De drie broeders schreven verder ‘dat zij van u, als hun Herder en Opzieners, mochten verwachten dat gij naar de beloften bij de bevestiging in Uw Ambt gedaan, ook in deze zaak over de Kudde zoudt gewaakt hebben’.

Het programma van het Geref. Kerkelijk Congres van 11 tot 14 januari 1887 te Amsterdam.

De formulering van de brief aan de hervormde kerkenraad verraadt duidelijk de invloed van het in januari 1887 in Amsterdam gehouden Gereformeerd Kerkelijk Congres. Toen vergaderden onder meer in gebouw Frascati 1.500 hervormde gemeenteleden en afgevaardigden van hervormde kerkenraden over de vraag hoe de ‘Reformatie der Kerk’ (de Doleantie) overal in het land ter hand genomen moest worden. Om de plaatselijke hervormde gemeenten daarbij te helpen waren bij de voorbereiding van het Congres Modellenboekjes samengesteld en ter vergadering uitgedeeld, waarin opgenomen waren ‘alle brieven en formulieren die bij het ter hand nemen van de reformatie der kerk te schrijven zouden zijn’. Ongetwijfeld heeft de Dolerende predikant van Gouda, ds. J. Osinga (1854-1924), die hieronder nader ter sprake zal komen, de helpende hand geboden bij de opstelling van het schrijven.

Ds. J. Osinga (1854-1929).

De drie broeders schreven de brief ongetwijfeld mede namens anderen die hun handtekening er niet onder durfden zetten. De kerkenraad antwoordde binnen een week! Met algemene stemmen had de raad besloten het verzoek niet in te willigen. Bovendien werd meteen ook meegedeeld dat in het lidmatenboek van de hervormde gemeente de namen van de drie ondertekenaars op grond van Artikel 3 van het ‘Algemeen Reglement’ (de toenmalige hervormde ‘kerkorde’) ‘wegens Doleantie’ waren doorgehaald en dat ze dus niet meer tot de Nederlandse Hervormde Kerk behoorden.

Een rondschrijven de gemeente ingestuurd.

Namens de ‘Dolerenden’ stuurden A. Termorshuizen en H. Wischmeyer een circulaire de kerkelijke gemeente in. Daarin wezen zij er op dat “wij [de hervormde gemeente] geroepen waren den Drieëenigen God te belijden naar Zijn Woord, en Christus als ons eenig hoofd te erkennen. En toch, dat hebben wij niet gedaan. Tot nu toe dulden wij wetten in onze kerk, volgens welke bestrijders van den Drieëenigen God evenveel recht hebben als belijders; de regeering der kerk is niet naar Gods Woord, maar zijn menschelijke verordeningen en in strijd met het Koningschap van Christus”.

In dit gebouwtje kerkten de gereformeerden tussen 1892 en 1897 (foto: ‘Uit het Moeras Herrezen’).

De briefschrijvers schreven verder dat zij het besluit van de kerkenraad betreurden dat hij hun verzoek om ‘de reformatie der kerk ter hand te nemen‘ afwezen. Met die beslissing van de kerkenraad “moogt gij, evenmin als wij, vrede hebben; in zulk een zondigen en goddeloozen toestand mogen wij niet lijdelijk blijven berusten”. Daarom werden de gemeenteleden opgeroepen om op woensdag 13 april 1892, ’s avonds om half zeven, bij elkaar te komen in de woning van W. Tom, ‘om met belijdenis van onze ontrouw en schuld, Gods aangezicht te zoeken’ en te beraadslagen over ‘onze roeping tot herstel der diepgezonken kerke’. Ds. J. Osinga van Gouda ‘hoopt ons in den gebede voor te gaan en ons uit Gods Woord nader te onderwijzen’.

Twee vergaderingen.

De tweede vergadering werd in het huisje van A. Rietveld aan het Westeinde gehouden (foto: ‘Uit het Moeras Herrezen’).

Op de uitgeschreven vergadering van 13 april waren dertig manslidmaten aanwezig; kennelijk achtte men dat onvoldoende. Vandaar dat een tweede vergadering werd gehouden, waarvoor opnieuw alle gemeenteleden werden opgeroepen. Die bijeenkomst werd op 26 mei 1892 gehouden in de woning van A. Rietveld aan het Westeinde. Ook daar had ds. Osinga de leiding. Men sloeg er spijkers met koppen: uit de (weer) ongeveer dertig aanwezige manslidmaten werden ambtsdragers gekozen; als ouderlingen A. Termorshuizen en H. Wischmeyer, en als diakenen J. Radder en A. Rietveld, terwijl ook alvast bestuursleden van de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ werden aangewezen. Ook aan dit laatste gegeven is te zien dat de kerk van Moordrecht in de Dolerende gelederen ontstond.

Ouderling A. Termorshuizen (foto: ‘Uit het Moeras Herrezen’).

De Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ werd opgericht op advies van het eerder genoemde ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ (11 tot en met 14 januari 1887 te Amsterdam). De reden daarvoor was dat de Dolerende Nederduitsche Gereformeerde Kerken op grond van de toen geldende wettelijke regels geen rechtspersoonlijkheid konden verkrijgen. Een door de kerkleden gekozen vereniging kon dat wel en deze zou namens de kerkenraad alle handelingen gaan verrichten waarvoor rechtspersoonlijkheid vereist was.

De Gereformeerde Kerk te Moordrecht geïnstitueerd (1892).

Hoewel in het gedenkboek van Moordrechts Gereformeerde Kerk zowel als in de landelijke ‘Jaarboeken ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland’ wordt meegedeeld dat de Gereformeerde Kerk te Moordrecht op 24 juni 1892 zou zijn geïnstitueerd, klopt deze datum toch niet. Een extra aanwijzing daarvoor is het feit dat de schrijver van het gedenkboek ook niet kon achterhalen waarom die 24ste juni als institueringsdatum in de jaarboeken is vermeld, anders dan dat deze ‘vermoedelijk door de kerkenraad’ zou zijn opgegeven.

Diaken A. Rietveld (foto: ‘Uit het Moeras Herrezen’).

Het zit zo: nadat de op 26 mei verkozen ambtsdragers ‘een en andermaal aan de gemeente zijn voorgesteld’ – er zouden immers eventueel bezwaren tegen hen kunnen worden ingebracht – werden deze  broeders – zoals de eerste notulen van de kerkenraad duidelijk meedelen – op zondag 10 juli 1892 in een kerkdienst door ds. J. Osinga in het ambt bevestigd. Door de bevestiging van de verkozen ambtsdragers werd de kerk geïnstitueerd. Op de 24ste juni had die bevestiging nog niet plaatsgevonden. Zonder officieel bevestigde ambtsdragers was er geen Gereformeerde Kerk.

Daarover nóg twee opmerkingen: op 17 juni, drie weken vóór de instituering van de kerk van Moordrecht, werd in de Keizersgrachtkerk  te Amsterdam officieel de landelijke Vereniging bekrachtigd van de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’, resp. afkomstig uit Afscheiding en Doleantie. Tijdens de daaraan voorafgaande – niet altijd moeiteloos verlopen – onderhandelingen tussen beide kerken werd besloten de verenigde kerken ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’  te noemen. Ook de kerk van Moordrecht heette dus vanaf het begin, 10 juli 1892 – ondanks het feit dat ze uit Dolerende gelederen ontsproot – direct ‘Gereformeerde Kerk’. Dat al vóór de 10de juli vergaderingen van de (wel gekozen maar nog niet bevestigde) ‘kerkenraad’ gehouden zijn, doet daaraan niets af en is ook niet vreemd: er moest voor de instituering immers van alles geregeld worden. Terecht merkt de schrijver van het gedenkboek nog op dat op 14 juli ‘de eerste officiële kerkenraadsvergadering’ gehouden werd.

De tweede opmerking is dat de Gereformeerde Kerk te Moordrecht met een ruime voorsprong de eerste nieuw-geïnstitueerde Gereformeerde Kerk na de Vereniging van 17 juni 1892 was. De tweede was de kerk van Abbenbroek, die op 6 oktober dat jaar werd geïnstitueerd.

Het begin.

De eerste kerk, die van 1892 tot 1897 als gereformeerde kerk in gebruik was, ‘diep weggestopt aan de uiterste grens van het dorp, meer gelijkend op een schuilkerk’ (tekening: ‘Uit het Moeras Herrezen’).

Ds. Osinga was de eerste jaren consulent van de Gereformeerde Kerk te Moordrecht. Ook verzorgde hij de catechisaties. Een van de eerste kerkenraadsbesluiten was ‘dat de ouders zullen worden aangemaand zo spoedig mogelijk de kinderen te laten dopen en dat het goed en plichtmatig is dat de vaders hun kind ten doop presenteren en heffen (…)’. Bij de Dolerenden stond men op ‘vroegdoop’. Kinderen behoorden zo snel mogelijk te worden gedoopt, ook als de moeder er nog niet bij kon zijn. De van huis uit Christelijke Gereformeerden uit de Afscheiding hechtten daar minder aan.

De kerkenraad besprak tijdens zijn vergaderingen op de donderdagavond van 8 tot 9 uur allerlei zaken die het kerkelijk leven betroffen. Omdat er nog geen eigen predikant was (die kwam pas in 1905) gingen soms predikanten van elders voor, waaronder natuurlijk de consulent, ds. Osinga van Gouda (tot hij in 1896 naar Vianen vertrok) of andere classispredikanten. Ook gingen soms oefenaars voor, maar vaak werden preken gelezen van zeer orthodoxe dominees (de zgn. ‘oudvaders‘) van lang geleden, zoals die van ds. Johannes Beukelman (1704-1757) en ds. Johannes Groenewegen (1709-1764). Ook probeerde men in de middagdienst zoveel mogelijk een preek over de Heidelbergse Catechismus te laten houden of te lezen, in het laatste geval uit de verklaring van de ‘Heidelbergse Catechismus’ van de ‘oudvader’ ds. J. van der Kemp.

De eerste kerkgebouwen (vanaf 1892).

Het houten gebouwtje dat gebruikt werd voor de samenkomsten van Van Kranenburg en dat later leeg kwam te staan, ‘diep weggestopt aan de uiterste grens van het dorp, meer gelijkend op een schuilkerk’, werd door de Gereformeerde Kerk van Moordrecht voor de diensten direct in gebruik genomen. Het viel niet mee in het donker de weg te vinden naar het kerkje, zodat men voorzien van een lantaarn die tocht ondernam. De sloot in de nabijheid van het gebouwtje was een extra gevaar…!

De tweede gereformeerde kerk aan de Dorpsstraat nr. 6, die van 1897 tot 1954 in gebruik was. In de verte rechts de nieuwe pastorie.

Dit duurde tot 1897, toen de schuur verruild werd voor een stenen gebouw in de Dorpsstraat, nu nr. 6. Het was voorzien van een orgel, maar al een jaar later werd geadviseerd het instrument door een nieuw te vervangen. ‘Het kerkje was gezellig, bijna huiselijk ingericht. Maar de dominees die kwamen preken mopperden wel eens. Vanaf de galerij kon je precies zien wat er op de preekstoel gebeurde. Sommige plaatsen waren daar maar drie meter van verwijderd. Een kandidaat zei eens: ‘Ze hadden van mij geen schik, want ik hield mijn preek in mijn zak’.

In vogelvlucht verder.

Ds. A.M. van den Berg (van 1905 tot 1910).

Ds. A.M. van den Berg (1877-1963).

Al in maart 1898 besloot de kerkenraad over te gaan tot het beroepen van een eigen predikant. Het eerste beroep werd in 1900 uitgebracht op kandidaat J.C. Dagevos (1873-1932) uit Utrecht, die echter bedankte. Vier jaar later volgde een beroep op kandidaat D.B. Hagenbeek (1879-1952), die net als kandidaat G. Kerssies (1876-1963) en kandidaat Joh. Steffens (1879-1958) uit Delft bedankte. Maar kandidaat A.M. van den Berg (1877-1963) uit Delft nam het beroep aan en deed op 22 oktober 1905 intrede. De timmerman had de pastorie aan de Dorpsstraat (nu nr. 12) intussen opgeknapt (die overigens in 1917 op dezelfde plaats door een nieuwe predikantswoning werd vervangen). De predikant bleef tot 1910, toen hij naar de kerk van Landsmeer vertrok.

Ds. J.L. Jaspers (van 1911 tot 1915).

Ds. J.L. Jaspers (1879-1953).

Op 21 mei 1911 deed ds. J.L. Jaspers (1879-1953) van Lekkerkerk intrede. De gehuurde pastorie aan de Dorpsstraat werd nu gekocht en de predikant nam daar zijn intrek. “Er is niet weinig tragiek in het leven van ds. Jaspers geweest. Van jongs af was hij van een zwakke lichamelijke constitutie en het is eigenlijk een wonder, dat hij ’t nog bijna 19 jaar volgehouden heeft in de actieve dienst predikant te zijn. In 1924 zag hij zich [als predikant te Lunteren] genoodzaakt, hoewel nog slechts 44 jaar oud, met emeritaat te gaan. Dat neemt intussen niet weg dat ds. Jaspers gedurende die 19 jaren in de volle zin van het woord met hart en ziel dominee is geweest”.

Tijdens zijn ambtsperiode werd het eerder uitgebrachte advies uitgevoerd om voor de kerk een nieuw orgel aan te schaffen. Het werd in Schoonhoven voor de prijs van fl. 450 gekocht. In 1915 vertrok ds. Jaspers op 3 oktober naar Beekbergen, al had hij het in Moordrecht naar zijn zin gehad, waar de gemeente op hem gesteld was. Maar het vochtige klimaat in de waterrijke streek rond Moordrecht en de even vochtige pastorie maakten het nodig afscheid te nemen en te gaan verhuizen naar een streek waar hij boslucht kon ademen.

Ds. F. Drost (van 1917 tot 1925).

Ds. F. Drost (1855-1935).

De nieuwe predikant was ds. F. Drost (1855-1935) van De Bilt. In juni 1887 was hij als hervormd godsdienstonderwijzer in het Friese Lemmer in verband met zijn sympathie voor de Doleantie afgezet en uit het lidmaatschap van de hervormde kerk ontzet. Als gereformeerd oefenaar woonde hij daarna een jaar in Woudsend en vervolgens drie jaar in Leeuwarden. Op advies van dr. W. van den Bergh (1850-1890) van Voorthuizen, dr. G. van Goor (1848-1902) van Bunschoten en dr. L.H. Wagenaar (1855-1910) van Heeg, destijds Dolerende predikanten van naam, ging hij studeren om ‘op Artikel 8’ van de Kerkorde wegens ‘singuliere gaven’ predikant te worden. Als zodanig kwam hij na Vlaardingen en De Bilt in 1917 naar Moordrecht.

De nieuwe pastorie (Dorpsstraat 12).

In de vacaturetijd was besloten de pastorie in de Dorpsstraat op te knappen, maar in overleg met ds. Drost werd de oude vochtige pastorie afgebroken en op dezelfde plaats een geheel nieuwe predikantswoning gebouwd. Ds. Drost ging met zijn gezin in deze gerieflijke pastorie wonen.

Om het traktement te kunnen betalen werd de steun ingeroepen van de particuliere synode. Op 30 september 1925 ging ds. Drost met emeritaat en vestigde zich te Utrecht, waar hij in 1935 overleed en begraven werd.

Ds. D.P. Kalkman (van 1928 tot 1958).

Ds. D.P. Kalkman (1899-1969) als legerpredikant. Hij was van 1928  tot 1958 gereformeerd predikant te Moordrecht. (foto: ‘Uit het Moeras Herrezen’).

 

Na een vacante periode van ongeveer drie jaar was Ds. D.P. Kalkman (1899-1969) uit Krimpen aan de Lek zo’n dertig jaar aan de Gereformeerde Kerk te Moordrecht verbonden. Op 19 augustus 1928 deed hij intrede. “Zowel in zijn eerste gemeente Krimpen aan de Lek als in zijn tweede standplaats Moordrecht mocht hij als vrucht van jarenlange arbeid een nieuw keurig kerkgebouw ‘inwijden’.”

De tweede kerk, die in 1897 in gebruik genomen werd en in 1954 werd vervangen door de Ontmoetingskerk (tekening: ‘Uit het Moeras Herrezen’).

Een nieuwe kerk in 1954.

Al in 1929 had de kerkenraad namelijk uitgekeken naar een stuk grond voor de bouw van een nieuwe grotere kerk, maar de plannen belandden aanvankelijk in de ijskast. Uiteindelijk werd in 1949 toestemming verkregen om een kerk te bouwen. “In het oude kerkje lijken steeds meer problemen te komen. Met de jeugd op de galerij, over de verdeling van zitplaatsen, en waarom de een bij het ‘grote gebed’ staat en de ander blijft zitten”. Aan de andere kant gaf het ingevoerde stemrecht voor de vrouwelijke gemeenteleden geen problemen; iedereen ging er mee akkoord. Ook de Nieuwe Bijbelvertaling 1951 van het Nederlands Bijbel Genootschap werd zonder problemen in gebruik genomen. En de invoering van het ritmisch zingen gaf ook geen moeilijkheden.

Ondertussen was de bouw van de kerk aan de Molenlaan begonnen. In juni 1954 kon het gebouw in gebruik genomen worden. De kerk kreeg later de naam ‘Ontmoetingskerk’.

De Ontmoetingskerk aan de Molenlaan, die in 1954 in gebruik genomen werd.

“Het kruis bleef onze Dirk Pieter [Kalkman] niet bespaard. Naast blijdschap bracht het ‘wondere ambt’ hem ook verdriet. Zijn talenten, hoezeer hij daarmee ook woekerde, vonden niet altijd de gewenste waardering. Bitter was voor hem de slag toen een slopende ziekte, die zijn krachten verteerde, hem dwong tot het aanvragen van vervroegd emeritaat”. Daarom nam hij op 1 juni 1958 afscheid van de kerk van Moordrecht. Na hem volgden nog meerdere andere gereformeerde predikanten.

Protestantse Gemeente (2011).

Langzamerhand kwam samenwerking op gang tussen de Hervormde Gemeente te Moordrecht (Dorpskerk) en de (sinds 1991) Gereformeerde Kerk van Moordrecht-Goudriaan. Na zo’n dertig jaar van samenwerking werd deze in 2004 geïntensiveerd als ”Samen-op-Wegkerken”.

Afgevaardigden van de Ontmoetingskerk en de Dorpskerk tekenden in december 2010 in de Dorpskerk te Moordrecht de akte voor de fusie van de beide kerkelijke gemeenten. De fusie ging officieel per 1 januari 2011 in. De nieuwe gemeente kreeg de naam Protestantse Gemeente De Stroom te Moordrecht-Gouderak. Op 2 januari 2011 volgde een „fusieviering”, waarin de beide predikanten ds. R. Schep en ds. E. Schipper voorgingen.

De gereformeerde kerk aan de Molenlaan werd buiten gebruik gesteld en verkocht, en de diensten werden voortaan gehouden in de Dorpskerk.

Ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Moordrecht (-Goudriaan).

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk Moordrecht (-Gouderak) tussen 1906 en 2006 (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

Jaarboeken ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

P. Vink, ‘Uit het Moeras Herrezen’. 100 jaar Gereformeerde Kerk van Moordrecht en een beknopt overzicht van de historie in de eeuwen daarvoor. 1892-1992. Moordrecht, 1992

© 2019. GereformeerdeKerken.info