De Gereformeerde Kerk te Ouderkerk a/d IJssel (3)

( < Naar deel 2 – To part 2 ) – Na het afscheid van ds. D.A. Vogel (1906-1985) in verband met zijn vertrek naar de Gereformeerde Kerk te Geleen, werd het beroepingswerk weer ter hand genomen.

Ds. D.A. Vogel (1906-1985).

Ds. C.A. Vreugdenhil (van 1948 tot 1960).

Op 21 maart 1948 deed ds. C.A. Vreugenhil (1900-1983) uit Oud-Vossemeer intrede in Ouderkerk aan den IJssel in de kerk aan de IJsseldijk Noord. De predikant was ongeveer twaalf jaar aan de kerk verbonden en nam op 1 oktober 1960 afscheid wegens verkregen emeritaat. Na zijn vertrek volgde een zeer lange vacante periode, die ongeveer zeventien jaar duurde. Gelukkig konden kerkenraad en gemeente tussen 1969 en 1977 terugvallen op consulent ds. M. de Wit (1902-1990), emeritus predikant van Rotterdam, die zich tot 1977 voor de kerk van Ouderkerk aan den IJssel inzette.

Na de oorlog werd de tijdelijk naar Ouderkerk overgeplaatste Rotterdamse Schippersschool weer terug gebracht naar Rotterdam, waardoor de kerk van Ouderkerk leden verloor. Ook emigreerden in de jaren ’50 ‘vele gezinnen’ naar onder meer Canada en de Verenigde Staten, maar kennelijk was er ook een aantal leden dat de kerkdiensten minder trouw bezocht. Toch werd ook weer groei gezien, toen in Ouderkerk en directe omgeving nieuwe huizen gebouwd werden.

Ds. C.A. Vreugdenhil (1900-1983).

De verhoudingen tussen predikant en gemeente waren volgens de schrijver van het gedenkboek niet optimaal. Ds. Vreugdenhil was een geleerd man, maar ‘het is de vraag of hij altijd goed met die gereedschapskist kon omgaan’. Geschreven wordt ‘dat hij in zijn pastorale optreden op zekere momenten bepaald ontactisch’ zou zijn, en dat hij ‘in staat was met iedereen ruzie te maken’. Zelfs werd op een gemeentevergadering in 1959 gevraagd of men het avondmaal eigenlijk wel kon vieren. In 1960 zou de predikant de kerkenraad ‘overrompeld’ hebben met de mededeling dat hij vervroegd emeritaat zou aanvragen.

De Watersnood (1953) en daarna.

Maar ondertussen gebeurden er veel andere zaken die aandacht verdienden. Op 1 februari 1953 vond de Watersnoodramp plaats. Naast de kerk brak ook een dijk door, waardoor de muur van de benedenzalen weggeslagen werd en bovendien de hele inventaris op drift raakte. De kerk van Ouderkerk was al enige tijd ‘hulpbehoevende kerk’ en ontving daardoor van de classis enige financiële steun. Dat de financiële situatie er niet beter op werd door de Watersnoodramp spreekt voor zich. De kerkdiensten konden niet meer in de zwaar beschadigde gereformeerde kerk gehouden worden en men kreeg onderdak in de hervormde kerk.

De gereformeerde kerk aan de IJsseldijk Noord te midden der woelige baren van de Stormramp van 1953.

Hoewel een aannemer de schade berekende op fl. 30.000, schatte de rijksexpert die op fl. 20.000, en daarop werd de rijksvergoeding gegrond. Gelukkig gaven ook de Deputaten Watersnoodschade van de generale synode fl. 20.000, zodat de averij aangepakt kon worden. Ook het Dekker-orgel – dat in 1947 net vernieuwd was – werd door het vocht stevig aangetast en was onbruikbaar geworden.

Achteraf bleek overigens dat de herstelkosten door allerlei oorzaken van achterstallig onderhoud op fl. 95.000 gesteld werden, maar gaf ook het Rijk gelukkig veel meer dan aanvankelijk berekend: van de overheid werd fl. 60.000 verkregen. Overigens werd toen ook het interieur van de kerk gerenoveerd. Jammer was dat bij de overstromingen ook een deel van het archief – tot 1925 – verloren ging.

Het Dekker orgel uit 1914 werd door de Watersnoodramp onbruikbaar.

Hangjongeren vonden in die tijd – het was 1953 – dat de glas-in-loodramen van de kerk getest moesten worden op hun stevigheid. Ze gooiden er namelijk stenen tegenaan met als gevolg dat ramen beschadigd werden. De daders werden door de politie opgespoord en de ouders betaalden de schade.

De schade aan de gereformeerde kerk was niet gering….

In 1960 bleek bij inspectie van het (weer) lekkende dak dat er nog veel meer aan de hand was. Na overleg met aannemers bleek dat herstel  zo’n fl. 15.000 moest gaan kosten. Ook daarna traden er gebreken aan het kerkgebouw op, met als gevolg de instelling van de Commissie van Beheer, die in het vervolg financiële en beheerszaken voor zijn rekening nam.

De Gereformeerde Kerk vijftig jaar (1955).

Ondertussen ging het vijftigjarig bestaan van de Gereformeerde Kerk van Ouderkerk aan den IJssel niet zonder bijzondere aandacht voorbij. Tijdens een avonddienst in 1955 werd daar speciaal bij stil gestaan. De pers besteedde ruime aandacht aan de dienst, waarin onder meer verteld werd over de geschiedenis van de kerk.

En verder…

Ongeveer dertig procent van de belijdende leden nam in die tijd geen deel aan het avondmaal. Daar werden ze door de kerkenraad op aangesproken. Het bleek dat sommigen zich ‘niet waardig achtten aan de Maaltijd des Heeren aan te gaan’. –⊕– Sommigen bleven geheel uit de kerkdienst weg. De een omdat hij geen opdracht had gekregen bij het herstel van de kerk tijdens de Watersnoodramp, een ander omdat hij zich onder ‘die ellenlange preken’ stierlijk verveelde. De geestelijke thermometer stond niet hoog, zo meldden de notulen in die tijd. De kerkenraad constateerde ook dat ‘laksheid en wereldzin’ steeds grotere vormen aannamen. –⊕– Nadat koster K. van Rijswijk na achttien jaar trouwe dienst afscheid had genomen, trad een nieuwe koster aan. Deze bleek niet tactisch met de jeugd te kunnen omgaan en bovendien had hij losse handjes en bezigde hij bij conflicten met de jeugd vloekwoorden. In 1953 stopte hij er mee en kwam koster Van Rijswijk terug en nam het werk weer op zich.

Na de ramp werd de kerk aan de IJsseldijk Noord weer opgeknapt. Interieur met zicht op de preekstoel (foto: ‘Tijdelijk voor Anker’).

Diaconaat.

De nood van meerdere gemeenteleden was na de Tweede Wereldoorlog begrijpelijkerwijs niet gering. De diaconie deed alles om hen te ondersteunen. Zo werden kort na de oorlog 136 stuks textiel onder de behoeftige gemeenteleden verspreid. Een werkloze (diaken) ontving fl. 15 ondersteuning per week, terwijl aan anderen hulp in natura werd verstrekt, zoals een ledikant, kinderkleding, eieren en melk. Begin jaren vijftig kon de financiële steun van de diaconie verhoogd worden. Het diaconale werk had succes: in 1954 was er nog slechts één gezin dat ondersteuning behoefde.

Iets uit het kerkelijk leven.

De catechisaties gaven in 1950 nog ‘reden tot voldoening’: er heerste ‘volkomen orde’ en ‘het opzeggen gaat tamelijk goed’ (de belijdeniscatechisanten moesten de Heidelbergse Catechismus uit het hoofd leren). In 1957 hadden de klachten over de catechisatie inmiddels een flinke vlucht genomen. Er was nauwelijks interesse, zo werd gerapporteerd. Of had de kerkenraad misschien het toezicht wat laten verslappen? –⊕– Het zingen van gezangen, dat in Ouderkerk al in de oorlog werd ingevoerd, leverde zelfs in 1951 nog een bezwaarde brief van een gemeentelid op, die het zingen van gezangen afkeurde.

Het zingen van gezangen leverde bij sommigen nog problemen op…

De synode van Rotterdam (1954) stelde een nieuwe liturgie voor, waarvan  ds. Vreugdenhil althans voorstander was. Vanuit de jeugd kwam de vraag wat de kerkenraad er van vond. De gemeentevergadering van 18 oktober dat jaar besprak het synodevoorstel (ook vrouwelijke gemeenteleden hadden sinds een synodebesluit in 1952 stemrecht gekregen). Toen de invoering van de nieuwe Bijbelvertaling van 1951 ter sprake gebracht werd, waren sommigen daar niet voor. En iemand zei over de eventuele invoering van het ritmisch zingen dat zijn vrouw dan niet meer in de kerk zou komen. Diezelfde gemeentevergadering werd besloten met het zingen van een ritmische psalm.  –⊕–  Toen in 1955 verder gepraat werd over de nieuwe liturgie was een deel van de manslidmaten tegen invoering. De kerkenraad besloot zowel de nieuwe liturgie als ook het ritmisch zingen vooralsnog nog niet in te voeren. –⊕– In 1959 besloot de kerkenraad uiteindelijk de Nieuwe Vertaling van 1951 in te voeren, en bovendien als proef in de kerkdiensten één psalm ritmisch te gaan zingen.

Het Slooff-orgel dat dienst deed van 1955 tot 1980.

Een lange vacante periode (van 1960 tot 1977).

Na het vertrek van ds. Vreugdenhil in 1960 belandde de kerk van Ouderkerk – zoals al opgemerkt- in een langdurige vacante periode. Weliswaar werd op advies van de classis contact gezocht met de kerk van Bergambacht om gezamenlijk een nieuwe predikant te beroepen, maar daar voelde Bergambacht niet voor. De door de classis benoemde consulent nam zo goed en zo kwaad het ging het pastorale werk voor zijn rekening. Het beroepingswerk verliep niet vlot, zodat de kerk in 1970 nog steeds geen eigen predikant had.

Iets over het kerkelijk leven.

Het kerkelijk leven ging ondertussen natuurlijk gewoon door. Ook het pastorale werk van de ouderlingen bleef voortgaan. Zo werd een gemeentelid die zijn zoon naar de openbare school stuurde daarop aangesproken, terwijl een ander lid was van een neutrale muziekvereniging en het advies kreeg daarvoor te bedanken. De kerkenraad vond het jammer dat de generale synode in 1964 niet ingegaan was op het verzoek om gereformeerde PvdA-leden geen kerkelijk ambt te laten bekleden.

Er was ook een blauwe editie met slappe omslag.

In 1964 besloot de kerkenraad honderd exemplaren te bestellen van de nieuwe gereformeerde bundel ‘119 Gezangen’. Daaruit zou voorafgaande aan de dienst gezongen worden. –⊕– In 1968 besloot de kerkenraad om in plaats van twee in het vervolg één collecte te houden en de slotzang staande te zingen. –⊕– Om een trompettist te laten meespelen tijdens het zingen bij een doopbediening was een brug te ver. Dat werd niet toegestaan. Wel werd vanaf 1969 de jongste jeugd uitgenodigd naar voren te komen als een kindje gedoopt werd.

Ds. M. de Wit (consulent van 1969 tot 1977).

Consulent ds. M. de Wit (1902-1990) stond de kerkelijke gemeente bij van 1969 tot 1977 (foto: ‘Tijdelijk voor Anker’).

Emeritus-predikant ds. M. de Wit (1902-1990) uit Rotterdam (waar hij tevens schipperspredikant was) stond de kerkenraad vanaf 1969 bij en verleende tevens bijstand in het pastoraat. –⊕–  In 1974 kwam voor het eerst het blad De Gemeentestem uit, waarin het gereformeerde kerkelijk wel en wee van Ouderkerk aan de IJssel uitvoerig ter sprake kwam. –⊕– De groei van het ledental van de kerk zette in de jaren ’70 door (van 180 leden in 1968 tot ruim 300 in 1978).

Het meest noodzakelijke predikantswerk werd ter hand genomen door consulent De Wit; desondanks lag het beroepingswerk weliswaar in die tijd niet geheel, maar toch grotendeels stil. Men had namelijk plannen voor de bouw van een nieuwe kerk!

Een nieuwe kerk (1976).

De eind zestiger jaren ingestelde Commissie van Beheer begon zijn werk met het leggen van een stevige basis voor de kerkelijke financiën, vooral door de invoering van Vaste Vrijwillige Bijdragen.

Een van de eerste bezigheden van de CvB was de vraag wat er met het kerkgebouw moest gebeuren: restaureren of een nieuwe kerk bouwen? Bovendien groeide Ouderkerk, en dat zou ook voor de kerk ledenwinst kunnen betekenen, terwijl de ruimte in het kerkgebouw eigenlijk niet toereikend was. Tijdens een gemeentevergadering was de meerderheid voor nieuwbouw, maar een minderheid was stevig tegen de plannen, omdat men een sterke band voelde met het huidige kerkgebouw. Uiteindelijk werd op grond van een schriftelijke peiling besloten toch tot nieuwbouw over te gaan.

De nieuwe kerk aan de Rozenlaan in aanbouw…. (foto: ‘Tijdelijk voor Anker’).

In januari 1976 werd de eerste paal geslagen voor nieuwbouw aan de Rozenlaan door consulent M. de Wit uit Rotterdam. Door de gemeenteleden werd veel geld gegeven, terwijl de oude kerk fl. 50.000 opbracht. Ook schonk de befaamde gereformeerde  Stichting Steun Kerkbouw maar liefst fl. 40.000. Veel gemeenteleden hielpen bij de bouw als vrijwilliger. Dat heeft ongetwijfeld kosten bespaard.

Al gauw werd ook over de inrichting van de kerk nagedacht. Zo ook over de vraag wat voor orgel er moest komen. Uiteindelijk werd besloten – met een financiële inspanning van de gemeenteleden – een echt pijporgel aan te schaffen in plaats van een elektronisch instrument. De Gereformeerde Kerk te Montfoort had namelijk ‘een klein maar zeer bruikbaar orgel’ te koop, dat door de kerk van Ouderkerk werd overgenomen. De bouw van de nieuwe kerk verliep verder voorspoedig en op woensdag 18 augustus 1976 werd de kerk officieel in gebruik genomen. Na de overdracht van het kerkgebouw leidde ds. De Wit de ‘openingsdienst’ met een preek over psalm 127: ‘Als de Here het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan’.

De tijd vanaf 1977 tot 1995.

  • Het laatste gedeelte van de geschiedenis van De Gereformeerde Kerk te Ouderkerk aan den IJssel wordt in grote lijnen en op zevenmijlslaarzen behandeld aan de hand van enkele belangrijke onderwerpen.
De nieuwe kerk aan de Rozenlaan.

De predikanten.

Op 13 november 1977 deed kandidaat S.A. Meijer (*1948) uit Roden intrede in Ouderkerk, waar hij in gedeeltelijke dienst was. Vanaf 1987 was hij ook nog twee jaar geestelijk verzorger van De Harg te Schiedam. Op 20 augustus 1989 nam hij afscheid wegens vertrek naar de kerk van Bennekom. Deze predikant omschreef zijn ruim tienjarige periode als predikant van Ouderkerk ‘een tijd van individualisering en secularisatie’ .

De vacature werd snel vervuld. Op 2 september 1990 deed ds. G.J. Smink (*1950) uit Haastrecht intrede in de kerk van Ouderkerk aan den IJssel. Hij bleef precies vijf jaar ( tot 1995) aan de kerk verbonden, toen hij op 3 september afscheid nam. Daarna volgde opnieuw een lange vacante periode.

Iets over het kerkelijk leven.

Het aantal kerkgangers nam langzaam maar zeker af. In 1989 bezocht nog zo’n 37% van de gemeenteleden de kerkdiensten. In datzelfde jaar bezocht nog 40% van de belijdende leden de avondmaalsdiensten. –⊕– Was het huisbezoek vroeger vooral bedoeld om de gemeenteleden voor afdwaling te behoeden, in de jaren ‘70 en ’80 werd het veel meer ‘het middel bij uitstek’ om de mening van de gemeenteleden te peilen over allerlei kerkelijke zaken. Ook werden de geplande bezoeken niet meer, zoals vroeger, van te voren zonder meer van de kansel afgekondigd, maar maakte de wijkouderling een afspraak voor het huisbezoek.

Oud logo van de Elisabethbode.

Het werk van de diaconie veranderde evenzeer. Natuurlijk werd nog steeds aan behoeftige gemeenteleden hulp verleend, maar ook werden vakantieweken aangeboden aan ouderen en werden hun ook gratis abonnementen van het evangelisatietijdschrift Elisabetbode aangeboden. Natuurlijk kwam ook steun aan het Werelddiaconaat om de hoek kijken, die een selectie van buitenlandse goede doelen aan de kerken aanbood.

De liturgietafel en het nieuwe orgel (foto: ‘Tijdelijk voor Anker’).

En verder…

Eind jaren tachtig werd het door het teruglopende ledental en het verminderende kerkbezoek steeds ingewikkelder om geschikte kerkenraadsleden te vinden, zodat de kerkenraad de organisatie van het gemeentewerk aanpaste. Er kwamen werkgroepen pastoraat, diaconaat/zending/evangelisatie, jeugdwerk, beheer, en vorming en toerusting.  –⊕– In 1992 klaagde een groep kritische gemeenteleden bij de kerkvisitatoren over het kerkenraadsbeleid. “Constant vanaf de zijlijn roepen hoe slecht het gaat in de gemeente is heel deprimerend voor kerkenraadsleden, waarvan enkelen na hun ambtsperiode teleurgesteld de kerk de rug toekeerden’, schreef de gedenkboekschrijver. –⊕– Jeugdzondagen waren een regelmatig terugkerend verschijnsel geworden.  –⊕– In 1972 werd begonnen met het houden van de kindernevendiensten. –⊕–  In 1974 werden de eerste twee vrouwelijke diakenen gekozen en bevestigd. –⊕– In 1975 werd zonder problemen het nieuwe Liedboek voor de Kerken ingevoerd.

Veranderingen.

‘Kinderen aan het Avondmaal’? Daarover werd jarenlang vergaderd. In 1991 kwam het weer eens aan de orde op een gemeentevergadering. Ondertussen waren er ook waarschuwende brieven bij de kerkenraad binnengekomen die zich tegen ‘Kinderen aan het Avondmaal’ verklaarden. ‘Het is de verkeerde weg, omdat de kinderen de ernst van het sacrament nog niet kunnen beseffen en omdat het avondmaal daardoor losgemaakt wordt van het doen van belijdenis’. Uiteindelijk werd eind 1991 besloten vooralsnog niet met het onderwerp verder te gaan.

De Rozenlaankerk vanuit de lucht.

Toch werd na verder overleg in mei 1994 het principebesluit genomen kinderen aan het avondmaal toe te laten, na daartoe te zijn voorbereid. Op zondag 12 maart 1995 werd de eerste avondmaalsviering gehouden waaraan ook kinderen konden deelnemen. Er kwam echter weinig respons. In 1999 vroegen de eerste ouders om toelating van hun kinderen tot het avondmaal. Toen werd ook besloten tot het houden van avondmaalscatechese voor kinderen.

Opnieuw een lange vacante periode (van 1995 tot 2023).

Na het afscheid van ds. De Wit werd van 2005 tot 2010 en vanaf 2014  tot 2023 door respectievelijk de kerkelijk werkers E. Bakker (*1955) en W. van der Lee (*1970) bijstand in het pastoraat verleend.

Vanaf 2023 is ds. W. van Stuijvenberg uit Waddinxveen als predikant verbonden aan de Rozenlaankerk. Het kerkgebouw aan de Rozenlaan wordt nog steeds als plaats van samenkomst gebruikt.

Ledentallen van De Gereformeerde Kerk te Ouderkerk aan den IJssel.

De ledentallen van De Gereformeerde Kerk te Ouderkerk aan den IJssel en Berkenwoude (bron: Jaarboeken GKN, PKN en kerkenraad).

Bronnen onder meer:

K. Aardsen (e.a.), Tekens in de tijd, 100 jaar Gereformeerde Kerk Nieuwerkerk aan den IJssel. Nieuwerkerk aan den IJssel, 1989

De Bazuin, Stemmen uit de Christelijke (Afgescheidene) Gereformeerde Kerk. Kampen, div. jrg.

D. Boonstra, Ter Toelichting. Een woord aan Belijders der Gereformeerde Religie in het Ned. Herv. Kerkgenootschap. Zwolle, 1887

Gemeenten en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992

Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

J.L. Vermeulen, ‘Tijdelijk voor Anker’. 100 jaar Gereformeerde Kerk te Ouderkerk a/d IJssel. Ouderkerk aan den IJssel, 2005

© 2024. GereformeerdeKerken.info

Translation into English:


( < To part 2 ) – After the departure of Rev. D.A. Vogel (1906-1985) due to his move to the Gereformeerde Kerk in Geleen, the process of calling a new pastor resumed.

Rev. C.A. Vreugdenhil (from 1948 to 1960).

On March 21, 1948, Rev. C.A. Vreugdenhil (1900-1983) from Oud-Vossemeer was installed in Ouderkerk aan den IJssel in the church on IJsseldijk Noord. The minister was connected to the church for about twelve years and bid farewell due to retirement on October 1, 1960. After his departure, there followed a very long vacancy period, which lasted about seventeen years. Fortunately, between 1969 and 1977, the church council and congregation could rely on consultant Rev. M. de Wit (1902-1990), an emeritus minister from Rotterdam, who served the church of Ouderkerk aan den IJssel until 1977.

After the war, the Rotterdam Shipper School, temporarily relocated to Ouderkerk, was returned to Rotterdam, causing the church of Ouderkerk to lose members. Also, in the 1950s, ‘many families’ emigrated to Canada and the United States, but apparently, there were also members who attended church services less faithfully. However, growth was also observed when new houses were built in Ouderkerk and the surrounding area.

According to the author of the commemorative book, the relationship between the pastor and the congregation was not optimal. Rev. Vreugdenhil was a learned man, but ‘it is questionable whether he could always handle that toolbox well’. It is written that ‘in his pastoral approach, he would sometimes be decidedly tactless’ and that he ‘was capable of quarreling with everyone’. It was even asked at a congregational meeting in 1959 whether they could actually celebrate communion. In 1960, the minister reportedly ‘ambushed’ the church council with the announcement that he would apply for early retirement.

The Flood (1953) and beyond.

But meanwhile, many other events that deserved attention were happening. On February 1, 1953, the Flood Disaster occurred. Besides the church, a dike also broke, causing the wall of the lower rooms to collapse and the entire inventory to be washed away. The church of Ouderkerk had already been a ‘needy church’ for some time and therefore received some financial support from the classis. The financial situation was naturally worsened by the Flood Disaster. Church services could no longer be held in the heavily damaged ‘gereformeerde’ church, and they were accommodated in the ‘hervormde’ church instead.

Although a contractor estimated the damage at 30,000 guilders, the government expert estimated it at 20,000 guilders, and the government compensation was based on that. Fortunately, the Delegates for Flood Damage of the general synod also provided 20,000 guilders, allowing the damage to be repaired. The Dekker organ – which had just been renewed in 1947 – was severely damaged by moisture and had become unusable.

In hindsight, it turned out that the repair costs amounted to 95,000 guilders due to various causes of deferred maintenance. Fortunately, the government provided much more than initially calculated: 60,000 guilders were obtained from the government. Moreover, the interior of the church was also renovated at that time. Unfortunately, part of the archive – up to 1925 – was also lost in the floods.

In those days – it was 1953 – delinquents felt that the stained-glass windows of the church needed to be tested for their strength. They threw stones at them, causing damage to the windows. The perpetrators were tracked down by the police, and their parents paid for the damage.

In 1960, it was discovered during an inspection of the (leaking again) roof that there were many more issues. After consulting with contractors, it was found that repairs would cost around 15,000 guilders. Even then, defects occurred in the church building, resulting in the establishment of the Management Committee (‘Commissie van Beheer’), which henceforth took care of financial and management matters.

The ‘Gereformeerde Kerk’ fifty years (1955).

Meanwhile, the fiftieth anniversary of the Gereformeerde Kerk of Ouderkerk aan den IJssel did not pass without special attention. During an evening service in 1955, this was specifically commemorated. The press paid ample attention to the service, which included telling the history of the church.

And further…

At that time, about thirty percent of the confessing members did not participate in communion. They were addressed by the church council. It turned out that some of them ‘did not consider themselves worthy to partake in the Lord’s Supper’. –⊕– Some stayed away from the church service altogether. One because he had not been given a task during the restoration of the church after the Flood Disaster, another because he was bored to death by ’those endless sermons’. The spiritual thermometer was not high, as the minutes reported at that time. The church council also noted that ‘negligence and worldliness’ were taking on increasingly larger forms. –⊕– After caretaker K. van Rijswijk bid farewell after eighteen years of faithful service, a new caretaker took office. It turned out that he could not tactfully deal with the youth and furthermore, he had a quick temper and used swear words in conflicts with the youth. He quit in 1953, and caretaker Van Rijswijk returned and resumed his work.

Diaconate.

The need of several church members was understandably significant after World War II. The diaconate did everything to support them. Shortly after the war, 136 pieces of textiles were distributed among needy church members. An unemployed person (deacon) received 15 guilders support per week, while others were provided with assistance in kind, such as a cot, children’s clothing, eggs, and milk. In the early 1950s, financial support from the diaconate could be increased. The diaconal work was successful: in 1954, there was only one family that needed support.

Something from church life.

The catechisms were still a cause for satisfaction in 1950: there was ‘complete order’, and ‘recitation went fairly well’ (the confession catechumens had to memorize the ‘Heidelberg Catechism’). By 1957, complaints about the catechisms had taken a significant leap. There was hardly any interest, it was reported. Or had the church council perhaps relaxed its oversight? –⊕– The singing of hymns, introduced in Ouderkerk during the war, still elicited a dissenting letter from a church member in 1951, who disapproved of the singing of hymns.

The synod of Rotterdam (1954) proposed a new liturgy, of which Rev. Vreugdenhil was at least in favor. The youth asked the church council for their opinion on it. The congregational meeting of October 18 that year discussed the synod proposal (since female church members had been granted voting rights since a synod decision in 1952). When the introduction of the new Bible translation of 1951 was brought up, some were not in favor. And someone said about the possible introduction of rhythmic singing that his wife would no longer come to church. That same congregational meeting concluded with the singing of a rhythmic psalm. –⊕– When further discussion about the new liturgy took place in 1955, some male members were against its introduction. The church council decided not to introduce both the new liturgy and rhythmic singing for the time being. –⊕– In 1959, the church council finally decided to introduce the New Translation of 1951 and, moreover, to experiment with singing a psalm rhythmically during church services.

A long vacancy period (from 1960 to 1977).

After the departure of Rev. Vreugdenhil in 1960, the church of Ouderkerk entered a lengthy vacancy period. Although, on the advice of the classis, contact was made with the church of Bergambacht to jointly call a new minister, Bergambacht was not interested. The consultant appointed by the classis did his best to take care of pastoral work. The process of calling a new pastor did not proceed smoothly, so the church still did not have its own minister in 1970.

Something about church life.

Meanwhile, church life continued as usual. The pastoral work of the elders also continued. For instance, a church member who sent his son to public school was addressed about it, while another member was part of a neutral music association and was advised to quit. The church council regretted that the general synod in 1964 had not responded to the request to not allow ‘gereformeerde’ members of the Labour Party (PvdA) to hold church office.

In 1964, the church council decided to order one hundred copies of the new ‘gereformeerde’ hymnal ‘119 Gezangen’. These would be sung before the service. –⊕– In 1968, the church council decided to hold only one collection in the future instead of two and to sing the closing hymn standing. –⊕– Having a trumpeter play during the singing at a baptism was a step too far. That was not allowed. However, from 1969 onwards, the youngest children were invited to come forward when a child was baptized.

Rev. M. de Wit (consultant from 1969 to 1977).

Emeritus minister Rev. M. de Wit (1902-1990) from Rotterdam (where he was also a ship pastor) assisted the church council from 1969 onwards and also provided pastoral assistance. –⊕– In 1974, the church newsletter ‘De Gemeentestem’ was first published, discussing the ‘gereformeerde’ church life and welfare of Ouderkerk aan den IJssel. –⊕– The membership growth of the church continued in the 1970s (from 180 members in 1968 to over 300 in 1978).

The most essential pastoral work was taken care of by consultant De Wit; however, the process of calling a new pastor was not entirely, but largely stalled during that time. The church had plans for the construction of a new church building!

A new church (1976).

The Management Committee, established in the late sixties, began its work by laying a solid foundation for church finances, especially by introducing Fixed Voluntary Contributions.

One of the first tasks of the Management Committee was to decide what should happen to the church building: restore or build a new church? Moreover, Ouderkerk was growing, which could also mean an increase in church membership, while the space in the church was actually insufficient. During a congregational meeting, the majority favored new construction, but a minority strongly opposed the plans because they felt a strong connection to the current church building. Ultimately, based on a written poll, it was decided to proceed with new construction after all.

In January 1976, the first pile was driven for the new construction on Rozenlaan by consultant M. de Wit from Rotterdam. The congregation donated a lot of money, while the old church raised 50,000 guilders. The renowned ‘gereformeerde’  Foundation for Church Building (‘Stichting Steun Kerkbouw’) even donated 40,000 guilders. Many church members volunteered in the construction, undoubtedly saving costs.

Soon, thoughts were also given to the interior of the church. This included the question of what kind of organ should be installed. Eventually, it was decided – with a financial effort from the congregation – to purchase a real pipe organ instead of an electronic instrument. The ‘Gereformeerde Kerk’ in Montfoort had ‘a small but very useful organ’ for sale, which was acquired by the church of Ouderkerk. The construction of the new church progressed smoothly, and on Wednesday, August 18, 1976, the church was officially inaugurated. After the transfer of the church building, Rev. De Wit led the ‘opening service’ with a sermon on Psalm 127: ‘Unless the Lord builds the house, the builders labor in vain.’

The period from 1977 to 1995.

* The last part of the history of the Reformed Church in Ouderkerk aan den IJssel is covered in broad strokes and at a brisk pace, based on a few topics.

The ministers.

On November 13, 1977, candidate S.A. Meijer (*1948) from Roden was installed in Ouderkerk, where he served in partial service. From 1987, he was also a spiritual caregiver at De Harg in Schiedam for two years. He bid farewell on August 20, 1989, due to his move to the church in Bennekom. This minister described his more than ten years as a minister of Ouderkerk as ‘a time of individualization and secularization’.

The vacancy was quickly filled. On September 2, 1990, Rev. G.J. Smink (*1950) from Haastrecht was installed in the church of Ouderkerk aan den IJssel. He remained connected to the church for exactly five years (until 1995), when he bid farewell on September 3. After that, another long vacancy period followed.

Something about church life.

The number of churchgoers gradually decreased. In 1989, about 37% of the congregation attended church services. In that same year, 40% of the confessing members still attended communion services. –⊕– Whereas house visits were mainly intended to prevent church members from straying in the past, in the 1970s and 1980s, it became ’the ultimate means’ to gauge the opinion of the church members on various church matters. Planned visits were also no longer announced beforehand from the pulpit, as was done previously, but the district elder made an appointment for the house visit. –⊕– The work of the diaconate changed as well. Naturally, assistance was still provided to needy church members, but holiday weeks were also offered to the elderly, and they were also offered free subscriptions to the evangelization magazine ‘Elisabetbode’. Support for World Diaconate also came into play, offering a selection of foreign charities to the churches.

And more…

In the late 1980s, finding suitable church council members became increasingly complicated due to the declining membership and decreasing church attendance, so the church council adjusted the organization of the community work. Pastoral care, diaconate/mission/evangelization, youth work, management, and formation and training committees were established. –⊕– In 1992, a group of critical church members complained to the church visitors of the classis about the church council’s policies. “Constantly shouting from the sidelines about how bad things are in the church is very depressing for church council members, some of whom turned their backs on the church disappointedly after their term of office,” wrote the commemorative book author. –⊕– Youth Sundays had become a regular occurrence. –⊕– Children’s worship services began in 1972. –⊕– In 1974, the first two female deacons were elected and ordained. –⊕– In 1975, the new Hymnal for the Churches was introduced without any problems.

Changes.

‘Children at the Lord’s Supper’? This was discussed for years. In 1991, it was once again discussed at a congregational meeting. Meanwhile, warning letters had also been received by the church council opposing ‘Children at the Lord’s Supper’. ‘It’s the wrong path because children cannot yet grasp the seriousness of the sacrament and because communion is thereby divorced from making confession’. Eventually, it was decided at the end of 1991 not to proceed further with the topic for the time being.

However, after further discussions, in May 1994, the principle decision was made to admit children to the Lord’s Supper after being prepared for it. On Sunday, March 12, 1995, the first communion service was held in which children could participate. However, there was little response. In 1999, the first parents requested the admission of their children to the Lord’s Supper. It was also decided then to hold communion catechesis for children.

Another long vacancy period (from 1995 to 2023).

After Rev. De Wit’s departure, pastoral assistance was provided by church workers E. Bakker (*1955) from 2005 to 2010 and from 2014 to 2023 by W. van der Lee (*1970).

Since 2023, Rev. W. van Stuijvenberg from Waddinxveen has been serving as the minister at the Rozenlaan church. The church building on Rozenlaan is still used as a place of assembly.