De Gereformeerde Kerk te Ermelo (1)

De Gereformeerde Kerk te Ermelo werd op 11 september 1887 geïnstitueerd als Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende).

Kaart: Google.

Wachten op bezoek uit Rotterdam…

In boerderij De Heuvel te Ermelo zat op 14 augustus 1887, om vijf uur in de middag, een groep Ermelose hervormde gemeenteleden bijeen, in afwachting van de komst van een predikant uit Rotterdam. De wachtenden waren Willem van Loo, Maas Dijkgraaf, J.B. Werner, Du Start, A.J. Wuestman, Harmen van de Pol, Jan van de Pol, Jacob van de Pol, Simon Vliek, G. van Bentum, Jan van Bentum en de voormalige eigenaar van De Heuvel, M.J. Chevallier jr., bezitter van een landgoed. De predikant, die na enig wachten, De Heuvel binnenkwam, was ds. F. Lion Cachet (1835-1899) uit Rotterdam.

Ds. F. Lion Cachet (1835-1899).

Dat juist deze predikant uitgenodigd was en hier binnenkwam, sprak boekdelen. Samen met een deel van de Rotterdamse Hervormde Gemeente waren hij en ds. G.H.J.W.J. Geesink (1854-1929) én een deel van de kerkenraad – verontrust over de gang van zaken in de Hervormde Kerk – in Doleantie gegaan en uit de Hervormde Kerk getreden. Hervormd Ermelo en ds. Lion Cachet kenden elkaar van heel vroeger. In 1858 was hij namelijk in de hervormde kerk in het dorp bevestigd als predikant om als zendeling uitgezonden te worden naar Zuid-Afrika.

In boerderij ‘De Heuvel’ zat men te wachten op ds. F. Lion Cachet (1835-1899). Later werden hier de eerste Dolerende diensten gehouden (foto: Rond de Immanuelkerk).

Ook de reden van zijn komst naar De Heuvel lag er dik boven op. Net als ds. Lion Cachet waren de twaalf wachtenden verontrust over de koers van de Nederlandse Hervormde Kerk. De in de kerk binnengedrongen vrijzinnigheid en de grote macht van de synode (die ten koste ging van de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten) zaten hun dwars. De dieper liggende oorzaak van beide omstandigheden lag naar hun mening in het Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk, dat op 7 januari 1816 door de overheid aan de Hervormde Kerk was opgedrongen. Het was een van de redenen waarom in 1834 ds. H. de Cock (1801-1842) in Ulrum de hervormde kerk verlaten had, en de Afscheiding was ontstaan.

Allerlei besprekingen en ontwikkelingen.

Mr. dr. W. van den Bergh (1850-1890).

Over de kerkelijke problemen was in de classis Harderwijk al meermalen gesproken, vooral sinds  dr. W. van den Bergh (1850-1890) in 1884 als hervormd predikant in Voorthuizen beroepen was. Deze toen tevoren aangegeven dat hij zich niet aan alle regels van het Algemeen Reglement zou kunnen houden. De classis vond dat geen probleem en zo  werd hij op 12 oktober 1884  bevestigd als predikant in Voorthuizen. Maar daar bleef het niet bij. De classis schreef meteen een conferentie uit om over de problemen binnen de hervormde kerk te spreken; deze werd op 6 november 1884 in de hervormde kerk te Nijkerk gehouden. Acht maanden later, op 12 juli 1885, volgde de tweede classicale conferentie (voorafgegaan door een korte kerkdienst), die gehouden werd in de hervormde kerk van Ermelo. Opnieuw kwamen de kerkelijke problemen uitvoerig aan de orde, die ’s morgens werden toegelicht door ds. G. Ringnalda (1828-1904) van Oldebroek, en ’s middags door dr. Van den Bergh uit Voorthuizen. In Harderwijk werd op 12 februari 1886 de derde classicale conferentie gehouden. Talloze ambtsdragers uit hervormde gemeenten woonden deze conferenties bij.

Ds. G. Ringnalda (1828-1904).

Bovendien had de synode het Reglement op het Godsdienstonderwijs zo aangepast, dat belijdeniscatechisanten – om ingeschreven te worden als lid van een gemeente – niet meer behoefden te geloven in Jezus als hun persoonlijke Zaligmaker. En bovendien gold voor de predikanten sinds kort een aangepast Ondertekeningsformulier, waardoor men beloofde de Belijdenisgeschriften als Gods Woord te aanvaarden ‘voor zover’ ze overeenkwamen met Gods Woord. En dat laatste mochten de predikanten in het vervolg zelf bepalen.

Toen in januari 1886 in Amsterdam tachtig ambtsdragers geschorst werden, onder wie dr. A. Kuyper (1837-1920), vond in Kootwijk het eerste conflict in de classis Harderwijk plaats. Die kerk ging namelijk op 2 februari 1886 in Doleantie, omdat men kandidaat J.H. Houtzagers (1857-1940) beroepen had, maar daarvoor van de kerkelijke overheden geen toestemming had gekregen. Houtzagers had namelijk theologie gestudeerd aan de Vrije Universiteit van dr. Kuyper. De kerkenraad van Kootwijk zette echter door.

Vijf dagen later ging de kerkenraad van Voorthuizen onder leiding van dr. Van den Bergh in Doleantie en volgden in Friesland de kerken van Reitsum (op 9 februari) en Kollum (op 7 juli), en op 15 juli de kerk van Leiderdorp, onder leiding van ds. G. Vlug (1843-1912).

Ds. Bajema vertrekt naar Zuidland.

Ds. J.J. Bajema (1844-1927).

In Ermelo was sinds 1884 ds. J.J. Bajema (1844-1927) predikant van de hervormde gemeente. Ook hij kende dezelfde verontrusting als velen van zijn collega’s, en de kerkenraad steunde hem daarin. Op zijn advies had de kerkenraad in 1886 alle Ermelose hervormde gezinnen bezocht en gevraagd hoe men er tegenover stond als de kerkenraad  besloot uit de hervormde kerk te stappen, en of men de kerkenraad daarin wilde steunen. Vrijwel alle leden en de gehele kerkenraad tekenden!

Maar toen was ds. Bajema per 16 mei 1886 naar Zuidland vertrokken, zodat de hervormde gemeente van Ermelo vacant was. Hoe nu verder? In die vacaturetijd bleven diaken Willem van Loo en ouderling Harmen Vliek, geholpen door kerkvoogd M.J. Chevallier, er bij de kerkenraad op aandringen ‘de Reformatie der kerk ter hand te nemen’, het Algemeen Reglement af te schaffen en aan de aloude  Dordtse Kerkorde, destijds door de overheid afgeschaft, ‘opnieuw kracht en geldigheid te verlenen’.

Uiteindelijk werd een gezamenlijke vergadering van kerkenraad, kerkvoogden en notabelen bijeengeroepen. Daar werd voorgesteld om – ook als het in strijd met het Algemeen Reglement zou zijn – ‘nooit anders te handelen dan overeenkomstig Gods Woord en de belijdenisgeschriften’. Maar toen men ging stemmen bleken ineens alleen de initiatiefnemers van het voorstel, Chevallier, Van Loo en Vliek, voor te zijn. De kerkenraad voelde er niets meer voor om ‘de Reformatie ter hand te nemen’. Ongetwijfeld schrok men terug voor de consequenties die dat voor hen zou kunnen hebben.

Chevallier, Van Loo en Vliek hebben toen op eigen initiatief een brief de gemeente ingestuurd. Daarin werd iedereen, die ‘de afwerping van het juk der synodale hiërarchie voor noodzakelijk’ hield en die behoefte voelde om ‘onder biddend opzien tot den Heere, onzen God’ de kerkelijke moeilijkheden te bespreken, uitgenodigd op vrijdag 4 maart 1887 om 6 uur naar De Heuvel te komen, de woning van ouderling Willem  van Loo.

De Dolerende Kerk geïnstitueerd.

Ds. F. Lion Cachet (1835-1899).

En daar zaten dus nu die twaalf belangstellenden bijeen. Wachtend op ds. F. Lion Cachet uit Rotterdam. Toen deze de woning binnentrad merkte hij eerst op dat hij liever had gehad dat men dr. Van den Bergh zou hebben gevraagd voor het doel waarvoor hij nu naar Ermelo was gekomen. Men kon hem geruststellen met de woorden dat alles met dr. Van den Bergh besproken was en dat deze er geheel mee instemde. Daarna werd een korte dienst gehouden, waarbij de predikant als tekst voor zijn preek gekozen had Matth. 28 vers 20: “En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen”.

De predikant legde toen omstandig uit wat de gevolgen waren als zij de Hervormde Kerk verlieten. In de eerste plaats zou hun het lidmaatschap van de kerk worden ontnomen, en zouden ze de kerkelijke goederen, de gebouwen en de gelden, kwijtraken. Voor een eigen kerk zouden ze bovendien veel geld nodig hebben.

Vervolgens werden in de huiskamer van De Heuvel  vier ambtsdragers gekozen, twee ouderlingen en twee diakenen: ouderlingen waren Willem van Loo en Jan van de Pol, terwijl als diakenen verkozen werden Maas Dijkgraaf en Harmen Vliek. Zoals het hoorde werden hun namen enkele zondagen afgekondigd tijdens de diensten, die in de stal van De Heuvel gehouden werden. Toen geen bezwaren waren binnengekomen konden de broeders in het ambt bevestigd worden: op zondag 11 september – onder leiding van dr. W. van den Bergh van Voorthuizen – waren dat ouderling Van Loo en de twee diakenen. Daarmee was in feite de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) van Ermelo geïnstitueerd. De nog ontbrekende ouderling werd op 9 oktober in zijn ambt bevestigd door ds. J.H. Houtzagers van Kootwijk.

Ds. J.H. Houtzagers (1857-1940).

Een brief aan de hervormde gemeenteleden.

Bij de instituering van de kerk op 11 september had de Dolerende kerkenraad een schrijven toegestuurd aan alle leden van de hervormde gemeente. Daarin verklaren ze ‘dat wij geroepen waren den Drieëenigen God te belijden naar Zijn Woord en Christus als onze eenig Hoofd te erkennen’. Al die tijd ‘hebben wij echter wetten geduld volgens welke bestrijders van den Drieëenigen God evenveel rechten hadden als de belijders’. ‘Maar’ – schreven ze verder – ‘nadat de kerkenraad alle gemeenteleden gevraagd had wat ze ervan vonden als we het kerkverband zouden verbreken, en zij vrijwel allen getekend hadden, gebeurde er niets’.

‘In plaats van den kerkeraad, die niet langer mocht erkend worden, is een nieuwe kerkeraad benoemd, die na de bevestiging aanstonds besloot te voldoen aan den wensch door het groote meerendeel der gemeente vorig jaar geuit (…)’. De Synodale Organisatie is voor de gemeente van Ermeloo afgeschaft, en weder van kracht verklaard de op Gods Woord gegronde Dordtsche Kerkenorde, die 200 jaar hier gegolden heeft en nooit met uitdrukkelijke toestemming van de Gemeente afgeschaft is (…)’.

De brief werd besloten met de oproep zich ‘onder het zachte juk van Christus te buigen’, door de nieuwe kerkenraad te erkennen. Het schrijven was ondertekend namens ‘de kerkeraad van de Gereformeerde Kerk te Ermeloo’, door dr. W. van den Bergh (consulent) en W. van Loo (scriba).

Ouderling Willem van Loo (foto: Rond de Immanuelkerk).

Was je het met de nieuwe kerkenraad eens? Dan kon je een verklaring ondertekenen en bij scriba Van Loo inleveren. Belijdende zowel als doopleden konden tekenen. Die verklaring luidde: “De ondergeteekende, lid der Hervormde Gemeente te Ermeloo, verklaart met dankbaarheid aan den Heere en met instemming vernomen te hebben, dat in de regeering der kerk te Ermeloo de Synodale Reglementen vervangen zijn door de Dordtsche Kerkenorde. Moge de Heere de Reformatie doen gelukken”.

Natuurlijk werd de hervormde kerkenraad ingelicht over de instituering. Deze brief ging vergezeld van een oproep om ‘alsnog met de Synodale Besturen en Wetgeving te breken en terug te keeren tot kerkregeering naar Gods Woord’. De kerkenraad piekerde er echter niet over. Een verzoek aan de kerkvoogden om de kerkelijke goederen voor de [nieuwe] kerkenraad ter beschikking te laten, werd afgewezen; het hervormde kerkgebouw kon voor de Dolerende kerkdiensten dus niet gebruikt worden. De Koning tenslotte kreeg ook een brief, opgesteld door consulent dr. Van den Bergh, waarin de instituering van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Ermeloo aan hem kenbaar gemaakt werd.

Een ‘houten loods’ wordt ‘hulpkerk’.

De houten noodkerk, nadat deze wat was aangepast (foto: Rondom de Immanuelkerk).

Iets meer dan twintig gemeenteleden tekenden de verklaring die de Dolerende kerkenraad had rondgestuurd. Het was ‘een klein hoopsken’ dus. Weliswaar groeide het aantal leden, maar eind 1887 waren het er nog slechts ongeveer vijftig. Gelukkig dat ouderling Van Loo zijn stal ook nu ter beschikking stelde om de diensten te houden. Meestal was het ‘preeklezen’ door meester J. de Vries. Natuurlijk gingen ook dr. Van den Bergh en ds. Houtzagers zo nu en dan voor. Maar zo kon het natuurlijk niet blijven.

Chevallier bracht uitkomst. Van het hout van een aantal bomen op zijn landgoed, liet hij ‘een loods’ bouwen. Deze stond op de plaats waar later – aan de Kerklaan – de chr. Basisschool De Wegwijzer kwam te staan. Op 2 oktober 1887 werd er de eerste dienst gehouden, waarin oefenaar Roodhuizen van Veenendaal voorging. Zijn preek had hij uit Hebreeën 11 genomen, de verzen 13 tot 16, over ‘de wolk der getuigen’.

Toch beviel de loods niet echt. Na enkele maanden werd ‘de Arke Noachs’ wat verbouwd en hier en daar aangepast en van een torentje voorzien, waarna de ‘hulpkerk’ elf jaar dienst deed, tot de nieuwe kerk in 1899 haar taak zou overnemen.

Iets over het kerkelijk leven in de begintijd.

Slechts langzaam kwam het kerkelijk leven op gang. De  jaarrekening begon men tekorten van bijna fl. 200, de diaconie met een overschot van ruim fl. 0,30, en het avondmaal werd aanvankelijk niet gevierd. “Men kende in deze streken nauwelijks meer de viering van het Avondmaal”. Daar bracht dr. Van den Bergh echter verandering in, want op 19 augustus 1888 werd het voor het eerst gevierd. Dat maakte veel indruk. Nog in dezelfde week werd besloten een christelijke school te stichten, waarvan meester De Vries het hoofd werd; aanvankelijk was hij werkzaam aan de openbare school, maar hij was met de Doleantie meegegaan. De hulpkerk zou door de week zolang als school gebruikt worden.

Een deel van de Stichting Veldwijk te Ermelo, lang geleden.

Omdat de kerkenraad van de hervormde gemeente nog altijd hoopte dat het weer goed zou komen, bezocht men alle Dolerende kerkenraadsleden, die echter te kennen gaven dat ‘zij zich niet zo onvriendelijk hadden moeten gedragen’ en dat de ingeslagen weg verder bewandeld zou worden. Men ging dan ook op zoek naar een eigen predikant. Aanvankelijk hoopte men dat de kerk van Ermelo samen met de Stichting Veldwijk (uitgaande van de toenmalige ‘Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen in Nederland’) een predikant zou kunnen beroepen. Veldwijk achtte het echter onmogelijk om als predikant de kerkelijke gemeente én de Stichting naar behoren te dienen.

Half november 1888 werd het eerste beroep uitgebracht, en wel op dr. Van den Bergh. Hij bedankte. Het tweede beroep was voor ds. M. Ozinga (1838-1924) uit Amsterdam, waar hij predikant was bij de Vrije Oud Gereformeerde Gemeente. Ook hij deelde mee niet te zullen komen. (In Amsterdam werd ds. Ozinga in 1892 trouwens afgezet; zijn brochure over die zaak noemde hij ‘Weggejaagd!!!’.)

Ds. J.W.A. Notten (1843-1914).

Het moeizame beroepingswerk bracht sommigen ertoe zondagsavonds een conventikel, een huisgezelschap,  te bezoeken in het nabijgelegen Horst. Daar lazen ze uit de bijbel, zongen samen, bespraken het geestelijk leven en lazen preken. Tótdat ds. J.W.A. Notten (1843-1914) in 1889 predikant werd op Veldwijk. Hij was weliswaar predikant bij de Christelijke Gereformeerde Kerk, maar schroomde niet op verzoek in de Dolerende noodkerk voor te gaan. Al gauw stond hij bekend om zijn grote kanselgaven en daarom werd hij geregeld uitgenodigd, verzorgde zelfs enige tijd catechisaties en bediende doop en avondmaal.

Het ging steeds beter met de Dolerende gemeente, zeker toen Chevallier in de kerkenraad kwam. ‘Zieken, landlopers, misdeelden, niemand deed tevergeefs een beroep op hem’. Zelfs liet dit gegoede gemeentelid op eigen kosten ten behoeve van de diaconie armenhuisjes bouwen op zijn landgoed, waarvoor hij nauwelijks huur vroeg, daarin bijgestaan door zijn echtgenote.

Voorganger – ds. E.H. Rullmann (van 1891 tot 1911).

Ds. E.H. Rullmann (1861-1911).

Toch hervatte de kerkenraad het beroepingswerk weer. Voor het beroep, dat in 1891 werd uitgebracht op oefenaar-evangelist (‘lerend ouderling’) E.H. Rullmann (1861-1911) uit Amsterdam, kwam een ‘bedankje’ binnen. De kerkenraad hield echter vol en beriep hem voor de tweede keer. Dat nam hij aan en kwam al vrij snel daarna – op een jaartraktement van fl. 1.000 – naar Ermelo. Omdat de kerk aanvankelijk niet de beschikking had over een pastorie reisde de voorganger de eerste tijd heen en weer, maar in augustus 1891 kon hij verhuizen naar een tijdelijke woning in Harderwijk.

De Gereformeerde Kerk te Ermelo (1892).

Kort daarop kwam in juni 1892 een eind aan de al jaren durende onderhandelingen tussen de Christelijke Gereformeerde Kerk (tot 1869 ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’ genoemd) en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende). De besprekingen gingen langs een weg vol hobbels en gaten, want er bestonden meningsverschillen over allerlei zaken. Toch kon op 17 juni in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de officiële eenwording beklonken worden. De hoogbejaarde voorman van de Christelijke Gereformeerde Kerk, ds. S. van Velzen (1809-1896), en die van de Dolerenden, dr. A. Kuyper, reikten elkaar daar de broederhand. Afgesproken was dat de verenigde kerk in het vervolg ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ zou heten. Ook in Ermelo veranderde de kerknaam dus van Nederduitsche Gereformeerde Kerk naar Gereformeerde Kerk te Ermelo.

Van ‘lerend ouderling’ naar dominee (1898).

Oefenaar Rullmann beviel zo goed, dat de kerkenraad al snel op het idee kwam de classis te vragen hem te examineren om predikant op Artikel 8 van de Kerkorde te worden. Dat kon, als men vond dat zo iemand ‘singuliere’, bijzondere, gaven had; maar – schreef Rullmann later – ‘onder zulk eene verplichting wenschte ik niet tot den arbeid in te gaan’. Hij was er nog niet aan toe, vond hij. De kerkenraad bleef echter volhouden en regelde dat de gereformeerde predikant ds. J.M. van der Hoogt (1853-1919) van Veldwijk, gedurende een jaar in de avonddiensten in Ermelo’s hulpkerk preekte, zodat voorganger Rullmann zich kon voorbereiden op zijn examen.

Ds. G. van Setten (1861-1939) bevestigde evangelist Rullmann  in het ambt.

Dat examen werd in april 1898 met goed gevolg afgelegd. Zo kon hij op 8 mei 1898 in de noodkerk van Ermelo door ds. G. van Setten (1861-1939) van Bussum in het ambt bevestigd worden.

Een nieuwe kerk (1899)!

Ondertussen was de Gereformeerde Kerk van Ermelo gaan groeien. Men besefte dat de hulpkerk te klein werd om iedereen een passende zitplaats te bieden. Uitbreiding van de noodkerk was niet mogelijk, dus bleef als enige alternatief nieuwbouw over. Een probleem was echter dat op de hulpkerk nog een schuld rustte, en dat nieuwbouw volgens architect E. Knevel maar liefst fl. 14.000 zou gaan vergen. Maar voor minder kon geen kerk met 350 zitplaatsen gebouwd worden, hield de architect vol. De gemeentevergadering werd om haar mening gevraagd. Deze stemde op 13 april 1898 toe. Een geluk was dat voor het hele bedrag een lening kon worden afgesloten, waarvoor de kerkenraad dan jaarlijks fl. 250 aan aflossing moest betalen.

De ‘eerste steen’ van de nieuwe kerk werd gelegd door Willem van Loo (foto: Reliwiki, A.E. van Kooten, Ermelo).

De plannen gingen dus door. De kerkenraad had trouwens bepaald dat de arbeiders op zondag niet mochten werken (dat was in die tijd kennelijk heel gewoon, want ook veel winkeltjes waren in die tijd op de zondag in bedrijf). En op het bouwterrein – naast de hulpkerk! – mocht absoluut geen alcohol genuttigd worden. De stenen moesten immers recht gemetseld worden! De ‘eerste steen’ werd op 19 augustus 1898 gelegd door Willem van Loo. Een van de gemeenteleden las een zelfgemaakt gedicht voor: ‘De eerste steen is neergelegen / van ’t nieuwe kerkgebouw / Zoo blijkt des Heeren trouw’. Die trouw werd ook nog eens door ds. Rullmann benadrukt toen hij vertelde hoe het ‘kleine hoopske’ uitgegroeid was tot een kerk van inmiddels rond de zeshonderd leden. Uit volle borst werd door de vele aanwezigen vervolgens de Morgenzang gezongen.

De gereformeerde kerk te Ermelo die in 1899  in gebruik genomen werd. De houten kerk (die rechts van de kerk stond) is hier inmiddels verdwenen.

De bouw verliep voorspoedig. Op 8 maart 1899 werd de nieuwe kerk op feestelijke wijze in gebruik genomen, waarbij het bedehuis tot de nok toe vol belangstellenden zat. De tekst van de preek bij de ingebruikneming was door ds. Rullmann treffend gekozen: ‘Want de Heere is goed. Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid’.

De hulpkerk, waar tijdens de bouw de diensten gehouden konden worden, werd na de ingebruikneming van de nieuwe kerk verkocht aan de Schoolvereniging, die er immers nog steeds elke dag school hield. Ook  het schoolbestuur kreeg trouwens de bouwkriebels en liet een nieuwe school bouwen, zodat de kerkschool – na de opening van de nieuwe school op 3 september 1900 – opnieuw in andere handen overging, voor fl. 400.

Naar deel 2 >

© 2019. GereformeerdeKerken.info