De Gereformeerde Kerk te Vroomshoop (1)

De Gereformeerde Kerk in het Overijsselse Vroomshoop werd op 6 april 1864 geïnstitueerd als Christelijke Afgescheidene Gemeente. In 1869 veranderde de naam in Christelijke Gereformeerde Gemeente en in 1892 in Gereformeerde Kerk; beide naamswijzigingen werden veroorzaakt door een landelijke kerkenfusie.

Kaart: Google.

De voorgeschiedenis tot 1864.

In de jaren ’30 van de negentiende eeuw was het gebied rond het huidige Vroomshoop vrijwel onbewoond; herders weidden er hun kudden. ’s Winters werd door de schaarse bewoners de bovenste korst van een stuk veen met houwelen losgehakt en in het voorjaar werd er de brand in gestoken. De veenrook drong zelfs in Engeland door. Maar de bewoners hadden door die noeste arbeid weer boekweitvelden en dus verdiensten. Het dorp Vroomshoop (aanvankelijk ook Hammerveen genoemd) ontstond doordat in de jaren tussen 1853 en 1857 in Overijssel enkele kanalen werden gegraven. Schepen konden daardoor de uitgestrekte veengebieden bereiken om deze te exploiteren door turf te steken, af te voeren en te verkopen.

Het duurde niet lang of in dat veengebied vestigden zich hoe langer hoe meer mensen; het aantal kinderen maakte de stichting van scholen nodig. In 1861 besloot de gemeenteraad aan het Overijssels Kanaal – nabij Vroomshoop – een school te stichten. Die school kwam er in 1863, vooral door de inzet van ds. C.G. de Moen (1811-1879) van de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Den Ham, en ds. J.W. te Bokkel (1815-1888) van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Ommen.

Ds. C.G. de Moen (1811-1879).

De kerk van Den Ham komt in actie (1859).

De kerkenraad van de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Den Ham kwam in 1859 in actie door in de classisvergadering van 3 augustus een pleidooi te houden voor de stichting van een kerk ‘aan het kanaal op Almelo’, daarmee doelend op Vroomshoop. De classis stemde er mee in, maar voordat men aan de bouw kon beginnen was ds. De Moen in augustus 1859 al in het huis van timmerman Ten Kate begonnen met preken. Al gauw was Ten Kate er echter zat van en moest men naar elders uitwijken (de woning was overigens ook niet geschikt voor het houden van kerkdiensten, vond men achteraf). In oktober 1859 besloot de classis ‘een loods’ te bouwen, en in juli 1861 besloot de kerkenraad van Den Ham dat één of twee ouderlingen benoemd moesten worden, speciaal voor de Afgescheidenen in Vroomshoop.

‘Een locaal aan de Vaart’?

De kerkenraad benoemde in augustus 1861 een commissie die de zaak van ‘de loods’ ter hand moest nemen. In juni 1862 oordeelde de classis echter de plannen eerst met de plaatselijke bevolking te willen doorspreken: gingen ze akkoord met de locatie ‘bij bakker J. Kroeze’? En moest het gebouwtje op een kerk lijken of meer op een van de plaatselijke behuizingen? En… last but not least, wilden ze zich onderwerpen aan de kerkenraad van Den Ham, of waren ze van plan een zelfstandige kerk in Vroomshoop te stichten? Hoe de raadpleging uitviel is niet bekend, maar wel wilden de Vroomshopers graag dat ze tweemaal per zondag een kerkdienst zouden hebben, zodat ze op de dag des Heren niet ook nog een keer naar Den Ham moesten lopen. Daarover wilde de kerkenraad echter eerst de classis raadplegen, ook omdat hulp van de classispredikanten dan noodzakelijk werd.

Ds. G. Brunemeijer (1818-1912).

En zo kwamen er twee commissies op de classis: één van de kerkenraad van Den Ham met ds. G. Brunemeijer (1818-1912) en de ouderlingen Moddejonge en Bartels, én een commissie uit ‘onze leden aan de Vaart’ (Vroomshoop), bestaande uit de brs. G.H. Diek en J. Kroeze. Dat laatste achtte de beste manier ‘ten einde kwade achterdocht voor te komen’. Op de classis werd dus gesproken over en gevraagd om geldelijke ondersteuning bij de bouw van het kerkje en werd advies gevraagd over het houden van twee diensten in het nieuwe kerkje in Vroomshoop.

Die ’twee diensten per zondag’ vond de classis goed. Dat leverde immers meer kerkgangers op! En wat het geld betrof: daarover oordeelde de classis dat het goed was alle Gereformeerde Kerken in de provincie om financiële hulp te vragen, ja zelfs hoefde men zich niet tot de provincie Overijssel te beperken! Maar een zelfstandige kerk in Vroomshoop was nog niet aan de orde. De kerkenraad van Den Ham zou vooralsnog ook de kerkenraad van de Afgescheidenen in Vroomshoop blijven.

Kerkenraadsleden gekozen en benoemd.

De volgende stap van de kerkenraad van Den Ham was het onder zijn leiding verkiezen van ambtsdragers. Als ouderling werd G.H. Diek gekozen en als diaken werd K. Vaartjes aangewezen. Op 1 maart 1863 werden ze door de predikant van Den Ham, ds. G. Brunemeijer, in het ambt bevestigd. Ondertussen hadden de Vroomshopers nog geen eigen lokaal om hun ‘twee diensten per zondag’ te houden. Vermoedelijk kwamen ze vooralsnog bijeen in de woning van G.H. Diek.

Een eigen lokaal (1869) en een oefenaar.

Maar eindelijk, op 23 april 1863, werd de aanbesteding voor de lokaalbouw geregeld. De laagste inschrijver rekende voor de klus fl. 3000,90. Dat bedrag vond de kerkenraad van Den Ham echter te hoog. Vandaar dat men besloot zelf voor de benodigde stenen te zorgen en vervolgens een tweede inschrijving te houden. Hoe dat verder afliep is onbekend. Maar zeker is dat ds. Brunemeijer op 27 juli 1863 de eerste steen legde, met het opschrift (uit Jesaja 56:7b): Mijn huis zal een bedehuis genaamd worden voor alle volken.

Ds. G. van Wageningen (1830-1908) op latere leeftijd.

Weliswaar preekten in het kerkje geregeld classispredikanten, maar vanaf juni 1863 mocht oefenaar G. van Wageningen (1830-1908), die in juni 1862 vanuit Vriezenveen in Vroomshoop was komen wonen, voorgaan in de diensten ‘om het volk te stichten’. Hij mocht dan ook een eigen toespraak houden, en was om die reden door de kerkenraad onderzocht of hij daartoe in staat was en of hij er voldoende bagage voor had.

Een zelfstandige gemeente (1864).

Maar daar kon het natuurlijk niet bij blijven. Vandaar dat de leden in Vroomshoop op 2 februari 1864 aan de kerkenraad vroegen toestemming te geven voor de vorming van een zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeente. De hele kerkenraad stemde voor, al wist men dat het de kerk van Den Ham leden zou kosten die op het grondgebied van de kerk van Vroomshoop woonden. De grens tussen beide kerken werd meteen vastgesteld: ‘de lijn van Harm Jansen in het Beerzerveld in rechte linie tot F. Moddejonge, zoo, dat genoemde gezinnen bij Den Ham zullen blijven behooren’. Daarmee ging men in Vroomshoop akkoord. En zo kon de classis in februari 1864 toestemming geven een zelfstandige gemeente op te richten en nodigde de kerkenraad van Den Ham uit een en ander in orde te maken.

Ds. J.W. te Bokkel (1815-1888).

De kerkenraad organiseerde een verkiezing van ambtsdragers. Naast de al gekozen en in functie blijvende twee ambtsdragers werden als extra ouderlingen gekozen G.J. Toerse en oefenaar G. van Wageningen. Als diakenen werden gekozen J. Kroese en J. Valk. Op 6 april 1864 werden zij in het ambt bevestigd. Dit gebeurde onder leiding van de predikanten ds. J.W. Te Bokkel van Ommen, ds. D. Thijs (1828-1888) van Lutten en ds. G. Brunemeijer van Den Ham. Daarmee was de Christelijke Afgescheidene Gemeente  te Vroomshoop een feit.

Vanuit de kerk van Den Ham werden 137 leden naar de kerk van Vroomshoop overgeschreven, terwijl ‘meteen na de instituering’ zich al enkele leden uit de hervormde gemeente aanmeldden en er bovendien attestaties binnenkwamen van kerken uit de omgeving. Vermoedelijk was het aantal leden in 1864 ongeveer 190. Net als voordien bleef ouderling Van Wageningen voorganger als er geen predikant voorhanden was.

Ds. D. Thijs (1828-1888) van Lutten.

Oefenaar Van Wageningen vertrok in 1866 echter naar het Duitse Graafschap Bentheim, waar hij zich bij de Altreformierte Kirche voegde, een opleiding tot predikant volgde en vervolgens in 1869 predikant werd in de Altrefomierte Gemeinde van Ihrhove. Daarna werd hij nog predikant in Tijnje en in Ureterp; hij stierf in 1909.

Iets over het kerkelijk leven.

De kerkenraad van de jonge gemeente had onder meer tot taak toe te zien op het leven van de gemeenteleden. Al vrij snel moest hij dan ook ingrijpen, door in mei 1865 een broeder van het avondmaal af te houden ‘wegens zondigen wandel’. Daar was de kous overigens niet mee af, want ‘vele jaren bezorgde deze broeder last en was telkens weer voorwerp van vermaan’. Er waren ook leden die het avondmaal uit eigen ‘overtuiging’ links lieten liggen en ook vaak de andere kerkdiensten verzuimden. Daartegen moest de kerkenraad natuurlijk ook optreden.

Vroomshoop lang geleden…

Ondertussen waren de financiën van de kerk niet om over naar huis te schrijven. De collecten brachten niet genoeg op om het kerkelijk leven draaiend te houden, zodat de kerkenraad de classis vroeg financieel te willen bijspringen. De classis hield de boot af, maar wilde ‘in geval van nood’ wel helpen door middel van het houden van collectes in de andere classiskerken. Het kerkgebouw (waarvan overigens geen foto bekend is) ging bovendien gebukt onder een hypotheekschuld van fl. 1.400 en men moest ook nog een pastorie bouwen, want er moest natuurlijk nog een predikant komen!

Voor het beroepen van een predikant was fl. 400 nodig; enkele gemeenteleden werd gevraagd het dorp rond te gaan om voor dat doel geld bijeen te collecteren. Maar hadden deze door de kerkenraad benoemde collectanten, die de gemeente door moesten gaan om extra geld bijeen te halen, wel allemaal goed hun best gedaan of hadden sommigen er een beetje met de pet naar gegooid? Enkele broeders moesten berispt worden omdat ze zich niet voldoende hadden ingespannen.

Verscheidene pogingen om een predikantswoning te verkrijgen door een huis te kopen mislukten: het was te duur. Hoewel het er dus financieel gezien allemaal niet erg rooskleurig uitzag, verraadde in januari 1865 het zingen van psalm 68 vers 6 dat de kerkenraad het er niet bij liet zitten. En ziet, een week later ontving men de mededeling dat er geld kon worden verkregen voor de bouw van een pastorie. Bij de kerk lag nog een stuk grond braak, waarop de predikantswoning zou worden gebouwd.

Ds. O.C. Doornbos (van 1865 tot 1869).

‘De Bazuin’, 17 november 1865.

Het beroepingswerk kon nu beginnen. Na enkele mislukte pogingen nam kandidaat O.C. Doornbos (1826-1892) het op hem uitgebrachte beroep aan en deed op 5 november 1865 intrede. De pastorie kon hij nog niet betreden, want die was nog niet klaar. Dominee was echter nog vrijgezel, dus hij kon wel tijdelijk ergens in de  kost gaan.

Tijdens zijn predikantschap groeide de gemeente flink. In die tijd was ook F.C. van der Vorm in het ambt van ouderling benoemd. Maar al snel kwamen er klachten tegen hem binnen. Van der Vorm – zo zeiden de klagers – streek tijdens de preek soms met zijn vingers door zijn haren of probeerde met de hand zijn hoed glad te strijken! Dat was toch vreselijk?! De kerkenraad zag de ernst van de beschuldiging niet in, en Van der Vorm is tot zijn dood in 1901 een gewaardeerde ouderling gebleven…

Ds. O.C. Doornbos (1826-1892).

Over een ander gemeentelid, Marten Ningbers, schoonvader van Van der Vorm, werd ook geklaagd. Gemeenteleden vonden zijn filosofieën over allerlei onderwerpen maar verdacht. Hij had zo zijn eigen ideeën en gedachten “over den toorn Gods, de Scheppingsdagen, de verhouding van Geest en Woord, en over engelen en duivelen”, enz. De kerkenraad riep hem in 1867 een paar keer naar de kerkenraadstafel om er met hem over te spreken. Hij kon de broeders er echter van overtuigen dat zijn gedachten niet met het gereformeerde geloof streden, maar desondanks vroeg de kerkenraad hem in het vervolg voor de zekerheid zijn mening wat minder nadrukkelijk onder woorden te brengen.

Christelijke Gereformeerde Gemeente te Vroomshoop (1869).

‘De Bazuin’, 2 april 1869.

Ds. Doornbos nam op 29 maart 1869 afscheid wegens vertrek naar de kerk van Genemuiden. Een paar maanden later veranderde naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in Christelijke Gereformeerde Gemeente te Vroomshoop. Dat kwam door de  landelijke kerkenfusie van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Het laatstgenoemde (kleine) kerkgenootschap was rond 1838 ontstaan door een aantal meningsverschillen. Sommigen waren het namelijk oneens met het feit dat nogal wat Afgescheiden Gemeenten een andere kerkorde aannamen dan de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

Die gemeenten stuurden bijvoorbeeld de zgn. ‘Utrechtse Kerkorde’ naar ‘Den Haag’, opgesteld door ds. H.P. Scholte (1805-1868), een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land, sinds 1837 predikant te Utrecht. Ook waren ze het er niet mee eens dat nogal wat Afgescheiden Gemeenten erkenning en vrijheid van godsdienstoefening bij de overheid aanvroegen. Een van de consequenties bij toekenning ervan was dat ze dan de benaming ‘gereformeerd’ niet meer mochten gebruiken in de kerknaam.

In de jaren ’60 van de negentiende eeuw waren de meningsverschillen echter nauwelijks nog actueel, zodat de landelijke synodes tegen het eind van die jaren besloten samen verder te gaan als één kerkgenootschap, en wel vanaf half juni 1869. Aldus geschiedde. De naam van de verenigde kerk zou zijn: Christelijke Gereformeerde Kerk. Ook de kerkenraad van Vroomshoop sloot zich daarbij aan, waarmee de naamsverandering in ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente te Vroomshoop’ een feit was.

Ds. J.H. Brilman (van 1869 tot 1871).

Na het vertrek van ds. Doornbos deed ds. J.H. Brilman (1833-1875) vanuit de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis te Rijssen op 24 oktober 1869 intrede. Hij bleef nog geen twee jaar in Vroomshoop, en over zijn predikantschap is dan ook niet veel te melden.

Uit: ‘Notulen van de Alg. Kerkelijke Vergaderingen van de Geref. Kerk onder ’t Kruis’ van 1869.

Het scheelde overigens niet veel of hij was nooit predikant in Vroomshoop geworden! In een telegram aan de Algemene Vergadering (zeg maar de landelijke synode) van de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis vroeg hij het oordeel van de leden van de vergadering ‘over zijn aanstaand vertrek naar Amerika’. De vergadering reageerde daar heel duidelijk op: zij keurde zijn vertrek naar Amerika, zonder een beroep te hebben ontvangen, sterk af. Zou hij dat tóch doen, dan kon hij er van op aan dat hij “wegens trouwelooze verlating van zijn dienst buiten gemeenschap met de Gereformeerde Kerk” zou komen te staan. Later bood ds. Brilman excuses aan voor zijn zonder goede redenen wegblijven van de vorige vergadering én voor zijn besluit op de bonnefooi naar Amerika te gaan. Kort daarop nam hij het op hem uitgebrachte beroep van de kerk van Vroomshoop aan…

‘De Bazuin’, 1 september 1871.

Maar al op 27 augustus 1871 vertrok hij tóch naar het buitenland, zij het ditmaal mét een beroep, namelijk van de Altreformierte Kirche te Wilsum in Duitsland.

Ds. H.J. Schoolland (van 1872 tot 1874).

De kerk van Vroomshoop had niet zoveel geluk met veel van de in die tijd door haar beroepen predikanten. Ook de opvolger van ds. Brilman vertrok ruimschoots binnen de twee jaar. Het was ds. H.J. Schoolland (1843-1927) uit het Friese Blija. Hij deed op 28 april 1872 intrede.

‘De Bazuin’, 3 mei 1872.

“Lichamelijk was hij gezond en sterk. Van aard was hij eenigszins stil en bedachtzaam. Vandaar dat men hem niet dadelijk kende. Er was gewoonlijk in zijn houding een zekere reservatie. Toch was hij niet in ’t minste stug of afstootend, veeleer innemend; niet stroef, maar vriendelijk; niet koud, maar hartelijk; vooral sprak zijn oog sterk. Zijn persoonlijkheid kenmerkte zich door rustige kalmte en scherpe onderscheiding”.

Ds. H.J. Schoolland (1843-1927).

Kerkenraadsproblemen.

Die eigenschappen zal de predikant nodig gehad hebben. Jaren lang waren er namelijk problemen met een diaken die sinds de kerkenraadsverkiezingen in 1872 veel moeilijkheden veroorzaakte. Hij had een actie op touw gezet om ‘door het werken met briefjes’ te zorgen dat de zittende kerkenraadsleden niet herkozen zouden worden. Ze werden inderdaad geen van allen opnieuw gekozen (behalve een, van wie de diaken zei, dat deze door zijn genade was herkozen). Moesten de verkiezingen overgedaan worden?

Ds. J.J. Kuiper (1824-1906) van Den Ham.

Men riep de hulp in van ds. J.J. Kuiper (1824-1906) van Den Ham, maar onderzoek wees uit dat niet bewezen kon worden dat door de actie van de diaken de verkiezingen oneerlijk verlopen waren. Nog jaren later had de kerkenraad met zijn aantijgingen te maken. Hij noemde de kerkenraad soms ‘een vergadering die van den duivel bezeten’ was. Zelfs in de tijd van ds. Goris, rond 1880, deed hij nog van zich spreken. “Het ageeren van deze broeder is wel een van de grootste moeilijkheden geweest in het kerkelijk leven”.

Ds. Schoolland nam ondertussen op 18 januari 1874 afscheid en vertrok naar de kerk van Maasland.

Ds. J. Slager (van 1875 tot 1878).

Ds. J. Slager (1839-1908).

Kandidaat J. Slager (1839-1908) was de opvolger van ds. Schoolland. Ook hij bleef niet lang, al was het nú drie en een half jaar. Op 21 maart 1875 deed hij intrede. Zijn werk werd in de gemeente zeer gewaardeerd, al is er verder weinig over te vertellen.

‘De Bazuin’, 11 oktober 1878.

Op 6 oktober 1878 vertrok hij naar de kerk van Nijverdal.

Ds. G. Goris (van 1879 tot 1884).

‘De Bazuin’, 11 april 1879.

Ds. G. Goris (1849-1933) uit Westmaas deed voor het eerst intrede op 6 april 1879. Hij was namelijk tweemaal predikant in Vroomshoop, want na het vertrek van zijn opvolger, ds. J. van Haeringen, deed hij opnieuw intrede in Vroomshoop. “De manier waarop hij Christus predikte was blijkbaar zoo, dat velen zich daartoe voelden aangetrokken”.

Ds. G. Goris (1849-1933).

“Een vrij groot aantal gelovigen kwam over uit de hervormde gemeente waardoor de gemeente van ds. Goris zich behoorlijk uitbreidde”. Hij had een grote mensenkennis. “Zooals hij met een enkele uitdrukking karakters kon typeeren, geteekend ten voeten uit, heb ik zelden gezien”, schreef ds. J.H. Broek Roelofs later.

Zijn eerste ambtsperiode in Vroomshoop liep op 28 april 1884 af, want toen vertrok hij naar de kerk van Niezijl in de provincie Groningen.

Ds. J. van Haeringen (van 1884 tot 1887).

‘De Bazuin’, 5 december 1884.

Kandidaat J. van Haeringen (1857-1910) deed op 23 november 1884 intrede en was gedurende bijna drie jaar aan de kerk van Vroomshoop verbonden. “Zijn eenvoudige verschijning trok aan; zijn vriendelijke blik en zijn gulle handdruk deden steeds goed. Aan zelfoverschatting leed hij niet. Hij zag hoog op tegen hen, die met groote gaven versierd waren. Naar den voorgrond zich dringen was hem vreemd. En toch, niettegenstaande zijn bescheidenheid, wellicht door die bescheidenheid, werd zijn medewerking door velen begeerd. Inzonderheid in het werk der Zending was hij gaarne werkzaam”.

Ds. J. van Haeringen (1857-1910).

“(…) Bij de aanvaarding van het predikantschap voelde de jonge dominee sterk de zwaarte van zijn taak. Een gevoel van niet opgewassen te zijn tegen de hooge roeping, die hij zou moeten vervullen, was hem niet geheel vreemd. Reeds in zijn studententijd had hem dit gevoel soms vrij sterk overmeesterd. Dit hing samen met zijn bescheiden en teedere natuur. Gelukkig bleken de bezwaren niet onoverkomelijk”.

‘De Bazuin’, 23 september 1887.

Ds. Van Haeringen nam op 18 september 1887 afscheid en vertrok naar de kerk van Werkendam. Meteen zette de kerkenraad ds. G. Goris, die enkele jaren eerder ook in Vroomshoop gestaan had, nogmaals op tal om beroepen te worden…!

Naar deel 2 >

© 2022. GereformeerdeKerken.info