De Gereformeerde Kerk te De Lier (1)

De Gereformeerde Kerk in het Zuid-Hollandse De Lier werd op 3 februari 1845 (en niet op 12 januari, zoals hier en daar wordt meegedeeld) geïnstitueerd als Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis. In 1870 voegde ze zich officieel bij de Christelijke Gereformeerde Kerk en sinds 1892 heette ze De Gereformeerde Kerk te De Lier.

Kaart: Google.

Enkele feiten uit de voorgeschiedenis.

Al ver voordat de Afscheiding in De Lier plaatsvond waren er bezwaren tegen de hervormde kerkelijke koers en praktijk. Enkele gegevens: in 1816 weigerden de ouderlingen C. Bregman, D. Lugtigheid en J. van der Vaart en diaken D. van der Meer aan het door de overheid verplichte zingen uit de volgens velen vrijzinnige bundel ‘Evangelische Gezangen’ mee te doen, en ze hielden hun lippen dan ook op elkaar. Drie van hen werden uit het ambt gezet (Lugtigheid niet, want hij staakte zijn verzet).

De regering (!) had na de Franse tijd een nieuwe gezangenbundel in de kerk ingevoerd: de ‘Evangelische Gezangen’.

Verder was de latere Afgescheiden oefenaar J.H. Kardol (1799-1891) – van wie geen foto bekend is – in 1827 en 1828 diaken in de hervormde gemeente van De Lier, en de latere Afgescheiden predikant ds. G.F. Gezelle Meerburg (1806-1855) te Almkerk had op een drietal gestaan om in De Lier beroepen te worden, maar werd daarvan af gehaald omdat hij toen nog slechts twee jaar predikant was.

Van 1835 tot 1839 was ds. E.H. Cats hervormd predikant te De Lier. Deze vond genade in de ogen van hen in die hervormde gemeente een rechtzinnige prediking voorstonden. Maar toen ds. C.P. Kaakebeen in 1840 naar De Lier kwam (en daar tot 1887 bleef!) was het gedaan met de rust. “Hij drong aan op een deugdzaam leven, maar de Bijbelse boodschap van genade voor een in zichzelf verloren zondaar kwam in zijn preken niet tot haar recht”.

Hervormde Domkerk te De Lier.

Klazina Leij.

Meerdere gemeenteleden woonden de diensten in de hervormde kerk sinds de komst van ds. Kaakebeen niet meer bij en kwamen in afzonderlijke huissamenkomsten bij elkaar (ook conventikels genoemd), waar oefenaars voorgingen of waar ze een preek van ‘oudvaders’ (voor-) lazen, zeer orthodoxe predikanten van eeuwen her.

Een van degenen die ook op zoek was naar de ‘prediking van de onversneden Waarheid’ was Klazina Leij (1790-1855). Zij ging op donderdagochtend 28 mei 1840 (het was Hemelvaartsdag) naar de hervormde kerk in De Lier, maar ’s middags naar Maasland, waar de bekende ds. A. Brummelkamp (1811-1888) preekte, een van de eerste Afgescheiden predikanten van ons land. Zijn preek beviel haar helemaal niet. Hij preekte naar haar zeggen drie uren lang en na afloop ‘wist ik net zoveel als toen hij begon’. Daarna ging ze regelmatig naar de Afgescheiden diensten in Naaldwijk, waar ze tot haar genoegen onder meer oefenaar J.W. Vijgeboom (1773-1845) hoorde preken.

Ds. A. Brummelkamp (1811-1888).

De Kruisgemeente geïnstitueerd (1845).

Met haar man Abram van Berkel woonde ze in ’t Heitje, tegenwoordig de Heulstraat, destijds een eindje van het dorp verwijderd. In hun woning hielden ze regelmatig huissamenkomsten. Daar werd de Kruisgemeente van De Lier uiteindelijk geïnstitueerd.

Op 1 december 1844 kwamen elf regelmatige bezoekers van het conventikel in de woning van Klazina en haar man bijeen. Oefenaar Kardol leidde de bijeenkomst en herinnerde er aan dat “we verstoken zijn van de zuivere bediening der Sacramenten, zodat door dit gemis de christelijke gemeenschap verbroken is”. Besloten werd contact op te nemen met ds. C. van den Oever (1802-1877) te Rotterdam om te weten te komen hoe ze elke week konden ‘worden onderwezen in de weg der zaligheid’ (ds. Van den Oever werd ook wel de ‘Paus der Kruisgezinden’ genoemd).

Cornelis van den Oever (1802-1877).

Zo gezegd zo gedaan; ds. Van den Oever kwam op maandagavond 6 januari 1845 naar de woning van Abram en Klazina in ’t Heitje, waar verscheidene conventikelbezoekers aanwezig waren. Ds. Van den Oever maakte duidelijk dat het zich van de hervormde kerk afscheiden een gewichtige stap was die niet onberaden gedaan mocht worden. Elf personen (samen met hun zeventien kinderen) verklaarden desondanks zich te willen afscheiden van de hervormde kerk. Het waren Cornelis de Bruijn, Jan de Bruijn, Simon Disselkoen en zijn echtgenote Grietje van Geest, Arie van der Eijk, Dirk Huisman, Pieter de Jong sr., Jacobus Hendrik Kardol, Klazina Leij (haar man Abram van Berkel niet), Adriana Vreugdenhil en Cornelis Boers. De acht manslidmaten uit de groep kozen op 12 januari een ouderling (P. de Jong sr.) en een diaken (S. Disselkoen). Op 3 februari 1845 kwam ds. Van den Oever vanuit Rotterdam naar De Lier en bevestigde de gekozenen in het ambt, waarmee de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis officieel geïnstitueerd was.

Blik op De Lier, lang geleden…

Wat was De Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis eigenlijk?

De ‘Kruisgemeente’ van De Lier behoorde in die tijd dus niet tot de hoofdstroom van de Afscheiding, de Christelijke Afgescheidene Kerk. In 1838 had in Afgescheiden kring namelijk een kerkscheuring plaatsgevonden. De ‘bezwaarden’ waren het oneens met het vragen van vrijheid van godsdienstoefening aan de overheid (deze had op grond van een Napoleontische wet godsdienstige bijeenkomsten, die buiten de hervormde kerk om gehouden werden, zonder toestemming van de overheid verboden als meer dan twintig personen die bijeenkomsten bijwoonden). Ook waren sommige Afgescheidenen tegen het invoeren van een andere kerkorde dan de aloude Dordtse Kerkorde. Veel Afgescheiden Gemeenten vroegen namelijk om vrijheid van godsdienstoefening en stuurden dan de Utrechtse Kerkorde als reglement voor de kerkregering mee; deze was opgesteld door ds. H.P. Scholte (1805-1868) van Utrecht, een van de eerste Afgescheiden predikanten. Een aanvraag die vergezeld ging van de Dordtse Kerkorde maakte geen kans; men kreeg de gewenste toestemming dan niet.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868) stelde de ‘Utrechtse Kerkorde’ op.

Degenen die zich niet konden verenigen met het vragen van godsdienstvrijheid en het invoeren van (bijvoorbeeld) de Utrechtse Kerkorde, vormden toen een eigen kerkgenootschap: de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Ook de gemeente in De Lier behoorde daar in die tijd dus toe.

Oefenaar J.H. Kardol (van 1846 tot 1849).

Ds. Cors Noorduin (1780-1852) van Noordwijk aan Zee.

Op zeer dringend verzoek van Klazina Leij was Kardol dus oefenaar geworden. Zondagsmorgens sprak hij een ‘stichtelijk woord’ (een zelf gemaakte preek) en ’s middags las hij een preek van een ‘oudvader’. Na korte tijd werd hij ook benoemd tot ouderling.

Al vrij snel na de instituering werd een kerkvisitatie gehouden door ds. C. Noorduin (1780-1852) van Noordwijk aan Zee en ds. C. van den Oever van Rotterdam. Toen leek alles nog naar wens te gaan in de gemeente. Het duurde echter niet lang of er kwamen bezwaren tegen de wel erg lange preken van Kardol en diens ellenlange gebeden. Maar Klazina vond zijn werkwijze goed en dus ging Kardol daar mee door. De klachten van de gemeenteleden kwamen echter desondanks uiteindelijk ter tafel tijdens de Algemene Kerkelijke Vergadering van de Gereformeerde Kerk onder het Kruis van april 1849. Daar werd door de klagers gewezen op het feit dat er de voorgaande drie jaren geen kerkvisitatie gehouden was, foei, en natuurlijk werden ook de klachten over oefenaar Kardol ter tafel gebracht.

Uit het verslag van de ‘Algemene Kerkelijke Vergadering’ van 1849.

De Algemene Vergadering besloot een brief te sturen aan de kerkenraad van de Kruisgemeente van De Lier. Daarin werd aangeraden dat Kardol zou ophouden met ‘oefenen’ en in het vervolg alleen preken van ‘oudvaders’ zou gaan lezen. Daarmee kon Kardol zich echter niet verenigen. Hij nam ontslag als ouderling en met zijn gezin vertrok hij naar Maassluis, waar hij zijn ‘oefeningen’ voortzette.

Overlast van dorpsbewoners.

De dag na de instituering van de gemeente, die plaatsvond op 3 februari 1845, schreef burgemeester Jacob Disselkoen een brief aan de gouverneur van de provincie Zuid-Holland. Hij schreef over Van den Oever die (‘gekleed in ambtsgewaad met steek’) “ongeveer tien minuten gaans buiten de bebouwde kom in zeker huis [dat van Klazina en haar man] eene redevoering heeft gehouwen ten aanhore van een talrijke schaar menschen, zo uit deze als uit andere omliggende gemeenten, en dat hij toen een persoon als ouderling en een als diaken heeft voorgesteld”. De burgervader vreesde ongeregeldheden.

Ds. C. van den Oever (1802-1877) ‘in ambtsgewaad’ op latere leeftijd.

De eerste tijd ondervond de jonge gemeente inderdaad meermalen overlast van het publiek. De dorpsjongens hadden al gauw in de smiezen dat in de woning van Klazina conventikels gehouden werden. Op 3 maart, toen ds. Van den Oever weer eens voorging, verscheen zelfs iemand “in spotgewaad met een steek op in de vergadering, door nog enkelen gevolgd”. De predikant had de bespotting door en liet de gemeente meteen zingen psalm 3 vers 4 (‘Sta op, verlos mij, Heer’). “De helden kregen het onder het zingen zoo benauwd dat zij het hazenpad kozen, na nog een paar ruiten te hebben ingegooid”.

Ds. Heeres schreef in zijn ‘Gedachtenisrede’ onder meer: “Deze man in spotgewaad is geweest Jac. Moerman, boerenknecht. De vrouw bij wie hij diende, zette hem daartoe aan en wilde haar naaister, Maartje van den Dool, dit spotgewaad laten naaien. Deze weigerde: zij durfde zich niet aansluiten bij de Afgescheidenen uit vreeze voor de menschen. Maar het spotgewaad maken was toch te erg. Jac. Moerman werd gewaarschuwd door zijn broer P. Moerman, welke hem herinnerde aan de geschiedenis van Elisa, hoe de beren de kinderen verscheurden, die hem bespotten (2 Koningen 21 vers 23 tot 25), maar kreeg ten antwoord: ‘Ja, die man was een profeet Gods’, willende daarmee te kennen geven dat de Afgescheiden menschen niets waren. Later heeft Jac. Moerman zijn daad afgekeurd en is zelfs lid geworden van de Afgescheiden Gemeente alhier”.

Een paar keer verkast.

De betrokkenheid van Klazina bij de pas gevormde gemeente was aanvankelijk groot (op haar advies werd Kardol gekozen tot vaste oefenaar), maar bekoelde omdat zij later, in 1851, onder censuur geplaatst werd vanwege ‘vrijdenkerij’, en ook de diaconale ondersteuning werd haar ontzegd. Daarop reageerde ze laconiek: “Ik ben verzekerd dat ik aan uw geld geen behoefte zal hebben”. En later schreef ze: “Hoe meer tegenstand ik ontmoette, hoe vaster de Heere mij aan Hem deed kleven. Zoo ondervond ik ook Zijne losmaking van al wat schepsel heet. Ik was zeer wel tevreden in mijn eenzaamheid”.

De bijeenkomsten van de gemeente konden toen natuurlijk nog moeilijk in haar woning gehouden worden. Vandaar dat gemeentelid P. de Jong voor fl. 36 per jaar zijn grote huis ter beschikking van de gemeente stelde. Maar ook De Jong werd gecensureerd vanwege ketterse gevoelens, waarna hij als lid bedankte en  de gemeente de wijk nam naar de vertimmerde stal achter de woning van Arie van der Eijk. Daar bleef de gemeente kerken tot 1857, toen een eigen kerk in gebruik genomen kon worden.

Ds. W.H. Gispen (van 1856 tot 1859).

Ds. W.H. Gispen (1833-1909).

Nadat de kerkenraad – door conflicten inmiddels van een andere samenstelling – enkele vergeefse beroepen had uitgebracht nam kandidaat W.H. Gispen (1833-1909) het op hem uitgebrachte beroep aan en werd op 17 augustus 1856 door zijn leermeester ds. Kloppenburg in het ambt bevestigd. Zijn intreepreek was naar aanleiding van 2 Corinthe 4 vers 5: “Want wij prediken niet onszelven, maar Christus Jezus, den Heere; en onszelven, uwe dienaars om Jezus’ wil”. Zijn jaartraktement was gesteld op fl. 400.

Een eigen kerk (1857).

‘De eerste steen’ van de nieuwe kerk, gelegd door ds. Gispen.

De stal achter de woning van Van der Eijk werd te klein voor de inmiddels bijna negentig Afgescheidenen. Vandaar dat besloten werd een eigen kerk en een pastorie te bouwen, en wel in het gehucht Burgersdijk, op het grondgebied van burgerlijk Maasland. De kerk werd vastgebouwd aan de pastorie, met de pastorie aan de weg. De bouw kostte bijna fl. 7.900, waarvoor een lening van fl. 5.000 werd afgesloten. De eerste steen werd door ds. Gispen gelegd op 21 april 1857.

Het eerste kerkje van De Lier lag verscholen achter de pastorie.

De kerk werd op 26 juli 1857 in gebruik genomen met een preek over Genesis 46 vers 1 door ds. Gispen: “En Israël verreisde met al wat hij had en hij kwam te Berséba, en hij offerde offeranden aan den God van zijn vader Izak”. Drie maanden later kon het predikantsechtpaar de nieuwe pastorie betrekken; voor die tijd woonde de predikant als vrijgezel in de kost op een gehuurde bovenkamer. Zijn menu bestond daar ‘de ene dag uit zuurkool met spek en de andere dag spek met zuurkool’. “Wat was hij blij toen zijn vrouw Jenneke van Delden wat meer afwisseling in de spijzen bracht”.

Het raam van de bovenkamer waar ds. Gispen aanvankelijk woonde, toen hij in de kost was.

Christelijke Afgescheidene Gemeente te De Lier (1861).

Een groot conflict over ds. Van den Oever bracht het kerkverband van de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis in die tijd in grote onrust. De predikant werd in 1858 geschorst door de Algemene Vergadering. Sindsdien begon ds. Gispen na te denken over de vraag of het niet beter was weer eenheid te zoeken met de Christelijke Afgescheidene Kerk in plaats van als Kruisgemeenten een eigen kerkverband te handhaven. De Kruisgemeente van Dinteloord sloot zich in januari 1861 al bij de Afgescheiden Kerk aan.

Ds. S. van Velzen (1809-1896).

Ook in De Lier vroeg men zich af of vereniging met de Afgescheiden Kerk wenselijk was. Aan deze en gene predikant werd advies gevraagd, van wie het schrijven van ds. S. van Velzen (1809-1896) in de zomer van 1860 de doorslag gaf: “Zijn EWD heeft ons [in zijn antwoord] voldaan”.

‘De Bazuin’, 1 februari 1861.

Op 21 januari 1861 togen de beide ouderlingen (Van der Eijk en Van der Mark) naar Rotterdam, waar de classis van de Christelijke Afgescheidene Gemeenten gehouden werd. Daar werd door hen gevraagd om zich te mogen aansluiten bij de Christelijke Afgescheidene Kerk. Dat werd met blijdschap toegestaan. Ds. H.R. Koopman (1824-1884) toen nog van Sleeuwijk, werd tot consulent benoemd (want ds. Gispen was ondertussen al vertrokken naar Vlissingen).

Ds. H.R. Koopman (1824-1884).

Ook Medemblik en Vlissingen voegden zich in die tijd bij de Afgescheiden Kerk. Ds. Gispen schreef zijn vroegere gemeente in De Lier een hartelijke brief waarin hij hen gelukwenste met de door hen genomen beslissing. De gemeente in De Lier heette in het vervolg dus Christelijke Afgescheidene Gemeente.

Op 29 oktober 1861 schreef de kerkenraad een verzoekschrift aan de koning teneinde erkenning te krijgen. Het rekest werd door zevenendertig personen ondertekend, woonachtig in De Lier, Maasland of Schipluiden. De koning verleende op 18 november van dat jaar de erkenning van de gemeente.

Ds. Gispen had op 10 november 1859 afscheid genomen van De Lier en vertrokken naar de kerk van Vlissingen.

Ds. J. de Koning  (van 1861 tot 1874).

‘De Bazuin’, 10 januari 1862.

Kort na de hereniging met de Christelijke Afgescheidene Kerk deed de opvolger van ds. Gispen op 29 december 1861 intrede in De Lier. Het was ds. J. de Koning (1826-1907) van Baarland. Zijn intreepreek was naar aanleiding van Handelingen 9 vers 20: “… dat hij terstond in de synagoge verkondigde dat Jezus de Zoon van God is“. De predikant kon samen met zijn vrouw en hun vijf kinderen de pastorie betrekken, die voordien verhuurd was geweest aan molenaar Van der Mark, wiens onderkomen in die tijd opgeknapt werd.

Over ds. De Koning werd geschreven: ”Velen hebben getuigd dat onder zijn lering en opzicht de gemeenten die hij diende werden verrijkt en vertroost. Hij bracht het Woord in eenvoudigheid, doch stichtte met kerngezonde prediking, die vooral in de bloei van zijn jaren van degelijke inhoud was”.

De tuchtoefening.

Ook in deze jaren kreeg de kerkenraad regelmatig te maken met gemeenteleden die geboden overtraden. Zo werd overtreding van het zevende gebod zonder omhaal van woorden ‘hoererij’ genoemd (een van de broeders deelde de kerkernaad mee dat ‘zijn vrouw te vroeg bevallen’ was) en ook werd door de kerkenraad getracht echtelijke ruzies bij te leggen.

Ds. J. de Koninig (1826-1907).

Conflictstof.

Na enige tijd dook ontevredenheid op over de preken van ds. De Koning. Een van de rechtlijnige gemeenteleden (‘een man met een helder verstand’) schreef mede namens enkele anderen een brief aan de kerkenraad waarin zij uitspraken de gemoedelijke preken van de predikant niet te kunnen waarderen. Kon de predikant er niet ‘meerder werk van maken om de onbekeerden onder de hoorders, het ellendige en gevaarvolle van de toestand waarin zij verkeren voor te stellen?’ De kerkenraad vergaderde er over, was dezelfde mening toegedaan, en de predikant beloofde ’onder inwachting van de leiding en invloed des Heeren daartoe te zullen arbeiden opdat, mocht het zijn, het gewenste doel wordt bereikt’.  Overigens werd het predikantsgezin ondertussen zwaar getroffen door het overlijden van twee van de kinderen.

Christelijke Gereformeerde Gemeente te De Lier (1870).

In juni 1869 werd de landelijke kerkenfusie van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder het Kruis een feit. Zoals al eerder opgemerkt ontstond het laatstgenoemde kerkgenootschap in 1838 door verschil van inzicht omtrent kerkorde en vrijheidsaanvraag bij de overheid. Maar in de jaren ’60 van de negentiende eeuw kon men langzaam maar zeker nader tot elkaar komen, omdat de meningsverschillen eigenlijk nauwelijks nog actueel waren. In juni 1869 werd de eenheid bereikt onder de naam Christelijke Gereformeerde Kerk. De kerkenraad ging er mee akkoord en ook de classis stemde er mee in, zodat in 1870 ook de gemeente van De Lier ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ heette en niet meer Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis.

 De christelijke school (1873).

De Christelijke School in De Lier.

In 1866 werd op initiatief van de predikant een gereformeerde zondagsschool opgericht. Toen enkele jaren later (in 1873) in De Lier de christelijke school gesticht werd, kon de kerkenraad  uitspreken dat de zondagsschool voor gereformeerde kinderen overbodig geworden was, omdat die kinderen de christelijke school konden bezoeken. Ook de stichting van deze christelijke school was vooral mede op initiatief van ds. De Koning tot stand gekomen, die in 1873 met zeventig leerlingen begon. Er was voor christelijke scholen in die tijd geen rijkssubsidie te verwachten. Alle kosten van gebouw, personeel en leermiddelen moesten betaald worden door de ouders. Pas in 1917 zou de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs een feit worden.

‘De Bazuin’, 6 maart 1874.

Ds. De Koning nam op 1 maart 1874 afscheid van De Lier en vertrok naar de gemeente van Krabbendam en Rilland. Hij overleed in 1907.

‘De Bazuin’, 19 januari 1907.

Naar deel 2 >

© 2022. GereformeerdeKerken.info