De twintig jaar tussen 1917 en 1937.
( < Naar deel 1 – To Part 1 ) – Zolang er geen eigen predikant was had de kerk van Nij Beets recht op zgn. ‘liefdediensten’ van de classispredikanten. Zij kwamen afwisselend om de veertien dagen naar Nij Beets om daar voor te gaan in een dienst.
De predikanten kregen daarvoor een vergoeding van fl. 1 per dienst en een gulden fietsvergoeding. Afhankelijk van de afstand die de classispredikant had te overbruggen kon de vergoeding ook fl. 1,50 of fl. 2 bedragen. In de overige diensten werd door een ouderling een preek gelezen van een of andere gereformeerde predikant. De kerk was – zoals al eerder aangegeven – een zgn. ‘hulpbehoevende kerk’, waardoor zo’n kerk recht had op financiële bijstand van de classis uit de Kas voor Hulpbehoevende Kerken. Maar omdat die vergoeding alleen toegekend werd als er een eigen predikant was, ging dat aan de neus van Nij Beets voorbij. Consulent ds. D. Prins (1867-1934) van Oudega (bij Drachten) stelde op de classis voor, de kerk van Nij Beets dan maar een vergoeding toe te kennen uit de Kas voor de Evangelisatiearbeid. Dat lukte: jaarlijks werd fl. 100 gegeven (wel zou de predikant dan een deel van zijn werkzaamheden aan de evangelisatiearbeid moeten besteden). Ook stond de classis toe dat gemeenteleden van Nij Beets gingen collecteren bij andere Gereformeerde Kerken in de classis.
Een christelijke school (1920).
De kerkenraad achtte het oprichten van een christelijke school van groot belang voor de christelijke opvoeding van de jeugd in het grotendeels onkerkelijke dorp. Bovendien werd de christelijke school algemeen beschouwd als ‘een uitnemend middel tot evangelisatie’. De kinderen gingen tot de oprichting van de school in Nij Beets – in 1920 – naar de christelijke school te Beetsterzwaag of – liever – naar die in Boornbergum (de hoofdmeester in Beetsterzwaag achtte een lichamelijke afstraffing van de kinderen heilzaam). “De christelijke school [in Nij Beets] kwam er, na veel gebed, strijd en geldelijke offers”. Toen men bezig was met de oprichting van de school werd de gereformeerde kerk tijdelijk als schoolruimte gebruikt; daarvoor betaalde het schoolbestuur fl. 25 per jaar.
Een pastorie.
Wilde men t.z.t. een predikant beroepen, dan zou er een pastorie moeten komen. Vandaar dat rond 1926 besloten werd een bouwfonds te vormen, waarvoor in 1927 bijna fl. 2.100 bij elkaar gebracht was. In plaats van een stuk grond in het dorp te kopen, richtte men de pijlen op de oude woning van ene Mulder, naast de kerk. Besloten werd die woning te kopen, af te breken en daar de pastorie te bouwen. Maar omdat de kosteres er woonde moest daarvoor een oplossing bedacht worden. Deze bestond uit het besluit een dubbele woning achter de kerk te bouwen. Timmerman Venema berekende dat voor de pastorie fl. 3.175 nodig was en voor de dubbele woning fl. 1.500. In het bouwfonds was op dat moment fl. 3.600 bij elkaar gebracht. De pastorie werd daardoor in ieder geval mogelijk, waarmee dan ook begonnen werd. In 1937 werd fl. 1.500 geleend om de bouw van de dubbele woning te betalen, waarmee timmerman Venema intussen trouwens al begonnen was.
De kerk wordt verlengd (1937).
Aanvankelijk was het in 1937 de bedoeling voor fl. 2.500 een zijvleugel aan de kerk te bouwen en achter de kerk een consistorie neer te zetten (voor de pastorie moest fl. 622 opgehoest worden). Een andere berekening van timmerman Venema, die voor het verlengen van de kerk zonder zijvleugel, maakte duidelijk dat de kosten daarvan ruim fl. 2.200 zouden zijn. Daartoe werd besloten. De classis gaf desgevraagd toestemming bij de classiskerken voor de plannen te collecteren. Natuurlijk bracht ook de eigen kerk geld bijeen. In vier maanden tijd werd het bouwen van de verlenging gerealiseerd. De kerk had dat jaar 266 leden, waarvan 119 belijdenis gedaan hadden.
Ds. D.A. Zijlstra (van 1937 tot 1940).
Kandidaat D. Bergsma (1901-2002) was al lid van de kerk van Nij Beets, toen hij in 1935 kandidaat werd. Zijn vader was ouderling in de kerk en trad in 1935 af. De kerkenraad besloot als opvolger zijn zoon te benoemen, kandidaat Bergsma. Hij werd dus ouderling van de kerk.
In die tijd werd van de classis toestemming verkregen een predikant te beroepen. Er werd een tweetal gesteld: ds. H. van Twillert (1906-1992) en ds. D.A. Zijlstra (1907-1976). De laatstgenoemde – op dat moment hulpprediker in het Belgische Mechelen – werd beroepen. Kandidaat Bergsma trad toen af als ouderling, omdat het hem niet gepast leek in de kerkenraad te zitten terwijl een andere kandidaat op het punt stond er predikant te worden. Ds. Zijlstra deed op 8 augustus 1937 intrede. De kerk van Nij Beets kreeg als steun bij de betaling van het traktement financiële hulp van de classis. Eindelijk had de Gereformeerde Kerk van Nij Beets, na twintig jaar vacant te zijn geweest, haar eerste predikant!
Kandidaat Bergsma emigreerde aanvankelijk naar Argentinië en werd later, in 1948, predikant in het Drentse Nijensleek.
Ds. Zijlstra ging ondertussen aan de arbeid. Huis- en ziekenbezoeken, preken voorbereiden, voorgaan in de kerkdiensten, het leiden van begrafenissen en natuurlijk het geven van catechisatie waren belangrijke onderdelen van zijn taak. De catechisaties werden trouw bezocht. Op een keer besloot een aantal jongens een grap uit te halen, door boven op de kasten in het lokaal te gaan zitten. De enige reactie van de predikant was: ‘Zo, hebben jullie het hogerop gezocht?’ waarna hij gewoon met de catechisaties begon. Omdat de kachel stevig brandde – het was winter – werd het bovenop de kast wel erg warm; de jongens vroegen toen of ze alstublieft weer op hun plaats mochten gaan zitten. Natuurlijk mocht dat.
Er waren een Meisjes- en een Jongelingsvereniging en tijdens het predikantschap van ds. Zijlstra werd ook een Vrouwenvereniging opgericht. In de pastorie werden de vergaderingen van de ‘Kleine Meisjes Vereniging’ gehouden, bestemd voor meisjes tot ongeveer 16 jaar (mevr. Zijlstra was de presidente). Daarna konden ze overstappen naar de (‘grote’) Meisjesvereniging.
De Tweede Wereldoorlog (1940-1945).
De oorlog brak op 10 mei 1940 uit; ook jongens uit Nij Beets moesten in het leger dienen. Voor dat de predikant naar de kerk van Uithuizen vertrok – waar hij beroepen was – nam hij van de rekruten afscheid, die zich te weer moesten stellen tegen de vijand, in dienst van Koningin en Vaderland.
Ds. P.G. van Berge (van 1940 tot 1942).
Ook de volgende predikant was slechts kort aan de kerk van Nij Beets verbonden. Het was ds. P.G. van Berge (1914-1998), hulpprediker te Wassenaar, die op 10 november 1940 intrede deed in Nij Beets. Hij kreeg als traktement maandelijks fl. 150 in een envelopje overhandigd van de penningmeester, een jaartraktement dus van fl.1.800.
Het was intussen dus oorlog. Dat hield in dat jonge mannen ‘in de gevaarlijke leeftijd’ niet meer in de kerk kwamen, uit vrees door de Duitsers te zullen worden opgepakt. Maar anderen doken juist in Nij Beets onder, en die zaten vaak wel in de kerk. In de kerkenraadsvergaderingen werd gesproken over zaken die niet in de notulen konden worden vermeld. Allerlei vragen kwamen aan de orde: Moest je gehoor geven aan de Duitse oproep om al je koper en tin in te leveren, zodat de bezetters er wapens van konden maken? Konden de diakenen meedoen aan de door de NSB (die met de vijand heulde) opgerichte ‘Winterhulp’? (De diaconie antwoordde daarop met het besluit de hele armenzorg onder haar hoede te houden, zodat gemeenteleden niet bij de Burgerlijke Gemeente behoefden aan te kloppen (en al helemaal niet bij de Winterhulp!). En moest je in oorlogstijd altijd de waarheid spreken? Deze vragen konden met een gerust hart alle met ‘nee’ beantwoord worden.
Een andere vraag was of de kerk ook verplichtingen had aan de grote meerderheid van het dorp die geen enkele binding had met een kerk? Besloten werd daarom een Evangelisatiecommissie op te richten. En meteen werd ook een Zendingscommissie opgericht, al waren de contacten met het gereformeerde zendingsveld in Indië door de oorlog verbroken.
Over de zending gesproken: In het voorjaar van 1942 bezocht een tweetal Deputaten van de Soemba-Zending (benoemd door de Generale Synode) de pastorie in Nij Beets. Ze vroegen de predikant en de kerkenraad of ds. Van Berge bereid was na de oorlog in dienst te treden van de Zending op Soemba (zijn echtgenote was als predikantsdochter op Soemba geboren!). Hoewel de predikant aarzelingen had, gaf de kerkenraad hem vrijheid om al na zo korte tijd in dienst te treden van de Zending. Per 1 oktober 1942 werd hij vrijgesteld van zijn kerkelijke arbeid in Nij Beets. Op 11 oktober nam hij afscheid.
Ds. H.U. Buitink (van 1942 tot 1946).
Al vrij snel was de vacature vervuld. De opvolger van ds. Van Berge deed op 13 december 1942 intrede. Het was ds. H.U. Buitink (1913-1979), die tot dan toe hulppredikant in Amsterdam was. De predikant trok in Nij Beets volle kerken. En omdat hij deelnam aan het verzet tegen de Duitsers, werd hij ook door zijn kerkelijke tegenstanders zeer geacht.
De bezetting bracht ook in Nij Beets slachtoffers. Wolter Huisman, die met zijn vrouw en zijn zoon in de dubbele kosterswoning achter de kerk woonde, zat bij de kapper toen in het dorp plotseling een razzia plaatsvond en hij met anderen in een Duits legervoertuig geduwd werd. Hij kreeg de kans uit de wagen te springen, maar werd op zijn vlucht doodgeschoten.
Een bange zondagse dienst.
Op een zondag dat ds. Buitink afwezig was preekte de legendarische (toen nog kandidaat) J.H. Zelle (1907-1983) in Nij Beets. Midden in de preek werd de kerkdeur opengegooid en werd geroepen: De Dútsers komme deroan!’ (‘De Duitsers komen er aan!’), waarna grote paniek uitbrak. Alle mannen die hier door de vijand niet gevonden wilden worden zochten een veilig heenkomen: onder de preekstoel, op de blaasbalg van het orgel, door het luik op de galerij naar de vliering. Ondertussen gaf kandidaat Zelle opdracht een aantal psalmen te zingen. Terwijl die door de kerk dreunden kwamen de zes landwachters de kerk binnen en gaven de kerkgangers bevel de kerk te verlaten. Een van hen, een 21-jarige jongeman, werd onder bedreiging van een geweer tegen de muur gezet. Mient Veenstra ging voor de gevangene staan en zei: ‘Sjit mar!’ (‘Schiet maar!’). De landwachters schoten niet maar verlieten het kerkterrein en gingen op weg naar de hervormde kerk, waar men inmiddels al lang gewaarschuwd was.
De galerij was trouwens een ideale plaats om oorlogsnieuwtjes, verzetsblaadjes en andere geheimen door te geven.
De Vrijmaking (1944).
Al sinds de jaren dertig waren in de Gereformeerde Kerken problemen ontstaan over allerlei kerkelijke zaken, zoals vooral over de visie op doop en Verbond. In 1905 had de synode de beide gangbare doop- en Verbondsbeschouwingen – resp. die van de kerken uit Afscheiding en Doleantie – toegelaten, maar volgens sommigen nam de synode in het begin van de jaren ’40 een besluit waardoor alleen de visie toegelaten werd die door de voormalige Dolerenden gehuldigd werd. Veel protesten werden tegen het vermeende besluit ingediend, onder anderen door dr. K. Schilder (1890-1952), hoogleraar aan de Theologische School in Kampen. Deze werd later door de synode geschorst. De synode had ondertussen een rapport samengesteld waarin werd uitgelegd wat er volgens haar werkelijk aan de hand was.
Hoe dan ook, op 11 augustus 1944 las dr. Schilder in een kerk in Den Haag de ‘Acte van Vrijmaking of Wederkeer’ voor en ondertekende die, gevolgd door vele anderen. Zo ontstonden – wat algemeen genoemd werd – De Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). In 1947 bleek dat drie gezinnen in Nij Beets met de Vrijmaking waren meegegaan. Dank zij de houding van ds. Buitink bleef de Vrijmaking in Nij Beets daartoe beperkt.
Het laatste oorlogsjaar.
Het zat ook in het laatste oorlogsjaar niet mee: er was geen elektrisch licht meer, er zou geen brandstof verkrijgbaar zijn en aan de gemeenteleden werd gevraagd per gezin 25 turven aan de kerk te schenken. Ook mochten de verenigingen niet meer bijeenkomen. Dat de Jongelingsvereniging niet meer bijeenkwam was alleen al logisch omdat dat zeer gevaarlijk zou zijn: jongens in die leeftijd zouden zeker de kans lopen opgepakt te worden.
En verder…
Op zondag als boer een melkrit maken! Dat kon natuurlijk niet, laat staan als het een ouderling was! De zondag was een rustdag! En mevrouw Buitink zat op zondag zelfs te haken! En een meisje had een lange broek aangetrokken omdat ze ging schaatsen. Dat hoorde niet, vond men, want meisjes behoren een rok te dragen. Dat soort overtredingen werd door de kerkenraad besproken en de ‘daders’ werden indien nodig vermaand.
Uiteindelijk nam ds. Buitink op 28 april 1946 afscheid van Nij Beets wegens zijn vertrek naar de kerk van Laren.
© 2024. GereformeerdeKerken.info