De Gereformeerde Kerk te Maasland (1)

Inleiding.

De Gereformeerde Kerk te Maasland ontstond in 1900 ten gevolge van de samenvoeging van de in 1851 gestichte ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ uit de Afscheiding van 1834 met de in 1888 geïnstitueerde ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ uit de Doleantie van 1886.

Kaart: Google.

1. De Christelijke Afgescheidene (Gereformeerde) Gemeente.

De eerste zeven Maaslandse volgelingen van ds. H. de Cock (1801-1842) scheidden zich op 26 december 1835 van de Hervormde Kerk af. Het waren Leendert Dijkshoorn, Steintje de Kievit, Jacob Kool, Suzanna Kool, Cornelis van der Maarl, Pleun van der Maarl en zijn echtgenote, Leendert van der Mark, Andries Regoor en Klaas van der Waal (die nog hetzelfde jaar spijt kreeg en naar de hervormde gemeente terugkeerde).

Begin 1837 sloten ze zich aan bij de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis in het nabijgelegen Noordwijk-Buiten. Daar was Cors Noorduin (1780-1852) voorganger. Die gemeente had zich in 1844 losgemaakt van de plaatselijke ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ en was zelfstandig verder gegaan als ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’.

Cors Noorduin (1780-1852) van Noordwijk aan Zee.

Noorduin besloot óm de vijf weken drie keer een hele dag naar Maasland te komen om te preken, daar bezoeken af te leggen en catechisatie te geven. Andries Regoor uit Maasland werd in 1839 door Cors Noorduin tot ouderling van de gemeente te Noordwijk benoemd. Kennelijk kwam Cors Noorduin in 1843 voor het laatst in Maasland, want sindsdien wordt daar met geen woord meer over hem gerept en ook de naam ‘Maasland’ verdween tot 1851 van de Afgescheiden kerkelijke radar. Vermoedelijk gingen de Maaslandse Afgescheidenen in een gemeenten in de omtrek ter kerke.

De gemeente geïnstitueerd (1851).

Leendert van der Mark vond het echter begin 1851 tijd worden in Maasland een Afgescheiden Gemeente te stichten. Met dat verzoek kwam hij begin dat jaar namelijk bij de mannenbroeders op de classis Rotterdam. Dezen gingen met het verzoek akkoord, kozen hem tot ouderling en Leendert Dijkshoorn tot diaken en men gaf ds. P.J. de Groot (1817-1892) van Schiedam opdracht de gemeente te institueren, door de twee zojuist verkozen ambtsdragers in het ambt te bevestigen. Daarom reisde deze op 30 maart 1851 naar Maasland en bevestigde de gekozen ambtsdragers. Daarmee was de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Maasland geïnstitueerd.

Ds. P.J. de Groot (1817-1892) institueerde de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ te Maasland.

Erkenning (1853).

De wel zeer kleine tweepersoons kerkenraad besloot de (eveneens weinige) manslidmaten tot zijn vergaderingen toe te laten. Een van de eerste acties die men ondernam was op 6 oktober 1853 het vragen van erkenning bij de overheid, zodat ze ongestoord hun kerkdiensten zouden kunnen houden. Op 24 december van hetzelfde jaar besloot de koning ‘de gemeente toe te laten’. In het verzoek aan de regering had men ook moeten vermelden volgens welk reglement de gemeente zou worden bestuurd en in welk kerkgebouw de diensten werden gehouden. Ook moest worden beloofd dat men geen aanspraak zou maken – ook niet voor de verzorging van de armen – op ’s Rijks Kas. Het verzoekschrift aan de koning meldde trouwens ook dat er toen 46 leden waren, voor de helft bestaande uit kinderen. vermoedelijk waren er dus toen ongeveer tien manslidmaten.

De gemeente had de Koning in het verzoekschrift meegedeeld als grondslag voor de kerkregering de Dordtse Kerken Ordening en het ‘Reglement der Christelijke Afgescheidene Gemeente te Rhijnsburg’ te hebben aangenomen. Het laatstgenoemde reglement telde zeventien artikelen, waaruit we iets meer te weten komen over de gang van zaken in de Maaslandse gemeente. In het reglement werden namelijk allerlei regelingen genoemd, zoals de samenstelling van de kerkenraad; de frequentie van de kerkenraadsvergaderingen; wie de vergaderingen leidde (‘wanneer (…) eenen leeraar tegenwoordig is, zal deze in de hoedanigheid van praeses de beraadslagingen leiden’ en anders beurtelings door de ouderlingen); over het beroepen van predikanten; de verplichting om de belijdenisgeschriften te ondertekenen; de taken van de ambtsdragers; het onderzoek om tot het doen van belijdenis des geloofs toegelaten te worden; de gang van zaken bij de aanmelding van dopelingen en huwelijksbevestigingen en de frequentie van de kerkdiensten (‘in gewone tijden zal de gemeente op den dag des Heeren drie malen vergaderen, des morgens, des middags en des avonds’).

De kerkgebouwen.

Als eerste kerkgebouwtje voor de gemeente diende – vanaf 1850, nog vóór de instituering – de woning van D.J.M. de Boer aan de Commandeurskade (de gemeente telde toen ongeveer dertig belijdende leden). Daarna werd gekerkt in ‘de bouwmanswoning gelegen in den Dijkpolder wijk B (de Langetaam) nummer twee en toebehoorende aan Leendert Dijkshoorn’, waar de gemeente ook geïnstitueerd was, en waar de diensten op de dorsvloer plaatsvonden. Het stond ver genoeg van de ‘dichtstbijzijnde kerk’ vandaan, namelijk 226 meter.

Het was echter een tijdelijk onderkomen, want begin 1855 verraste diaken Leendert Dijkshoorn de gemeente opnieuw. Hij stelde een stuk grond beschikbaar voor de bouw van een echte kerk! De inmiddels vier leden tellende kerkenraad – de ouderlingen L. van der Mark en B. van Buuren en de diakenen L. Dijkshoorn en D.J.M. de Boer – besloot toen over te gaan tot de bouw van een eigen kerk. De manslidmaten gaven toestemming en afgesproken werd ouderling L. van der Mark een rondgang door de gemeente te laten maken; deze bracht maar liefst fl. 556 op. Daaraan droegen ook niet-gemeenteleden bij!

Hendrik Binnendijk deed het metselwerk voor fl. 1.025 en Andries Regoor het timmerwerk voor zo’n fl. 600. Leendert Dijkshoorn deed zijn naam eer aan en leende fl. 900 voor de bouw, terwijl de diakenen fl. 200 uit de armenkas voor de kerkbouw afzonderden, die de diaconie op dat moment niet nodig had. Het was slechts een klein gebouwtje, namelijk 19 bij 9 meter, en het stond op de plaats van de tegenwoordige Prinses Irenelaan nr. 3.

Op 21 oktober 1855 kwam ds. I. Middel (1829-1896) van Vlaardingen naar Maasland om de kerk in gebruik te nemen.

Ds. I. Middel 1829-1896) van Vlaardingen had de leiding bij de ingebruikneming van het eerste Afgescheiden kerkje.

Hij hield bij die gelegenheid een preek over Deuteronomium 12 vers 11 en 12. “Wij zijn met blijdschap ons nieuw kerkgebouw binnengetreden”. Het kerkje deed tot 1900 dienst. Toen vond namelijk de vereniging met de Dolerenden van Maasland plaats en hún kerk was van betere kwaliteit dan die van de Afgescheidenen.

Een oefenaar of een dominee?

Op 25 december 1857 werd besloten een drietal te stellen voor het beroepen van een predikant. Een daarvoor door de gemeente gemaakte rondgang had het mogelijk gemaakt dat de predikant kon worden betaald, want zijn traktement was op fl. 600 gesteld. Het beroepingswerk ging niet van een leien dakje. Drie predikanten – onder wie ds. J.Ph. Sluijter (1825-1907) van Boskoop en ds. H.R. Koopman (1824-1884) van Sleeuwijk – bedankten, laatstgenoemde zelfs driemaal!

Dán maar een oefenaar vragen om voorlopig in de diensten voor te gaan, vond oud-diaken L. Dijkshoorn. Maar daarmee kon ouderling L. van der Mark zich niet verenigen, want dat was volgens hem strijdig met het geschrevene in Romeinen 10 vers 15: “En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden? Gelijk geschreven is: Hoe liefelijk zijn de voeten dergenen, die vrede verkondigen, dergenen, die het goede verkondigen!

Maasland, lang geleden…

Men kon het er niet over eens worden, maar uiteindelijk werd in september 1860 met meerderheid van stemmen besloten toch een oefenaar – tevens ouderling – te laten komen en wel C. van den Berg uit Vlaardingen. En hij kwám. Maar ook nu was niet iedereen er voor. Integendeel, eind 1860 noteerde de scriba dat “als Van den Berg in de gemeente oefent, dat er dan zijn dewelke uit de Godsdienst blijven en andere met afwijzende gebaare ergernis geven”.

Ook ontving de kerkenraad op 14 november 1860 een brief van zeven gemeenteleden die de kerkenraad beschuldigden van ‘pauselijke hiërarchie’. Een biduur werd gehouden om God te smeken de zaak tot een oplossing te brengen, want de gemeente leed er onder. Na de dienst stelde de kerkenraad een drietal voor, maar daarvan wilde niemand iets weten.

Ds. P. van der Sluijs (van 1861-1864).

Daar moest gauw een eind aan komen, zal men gedacht hebben. In december 1860 werd daarom maar weer opnieuw een beroep uitgebracht, ditmaal op ds. P. van der Sluijs (1821-1890) uit het Friese Boksum – van hem is ons geen foto bekend. Op een traktement van fl. 600 met vrij wonen en vrijdom van belastingen nam hij het beroep aan. Voor de duidelijkheid beschreef de kerkenraad de inventaris van de predikantswoning: ‘Het huis hetwelk den leeraar bewoont, is behoorende aan de Gemeente, een regenwaterton, een boekenkast, een plankenbeschot in de bedstede en in de hangkast en twee blindjes voor de haardsteden’.

Ds. C. Steketee (1820-1886) van Vlaardingen bevestigde ds. Van der Sluijs in het ambt.

Ds. Chr. Steketee Azn. (1820-1886) van Vlaardingen bevestigde hem op 5 mei 1861 in het ambt. Hij kon in 1862 meteen zijn intrek nemen in een eenvoudige pastorie aan de Commandeurspolderkade 24 (tegenwoordig Burgemeester Van der Lelykade 13). De catechisaties zullen vermoedelijk bij de weduwe Kool aan huis gehouden zijn; men huurde daarvoor namelijk een kamer tegen 25 cent per week, want een kerkenraadskamer was er nog niet. Het huurbedrag was geen probleem want ‘de Heere zegent het financiële zó ruim’, dat aan de predikant vanaf 1 mei 1864 zelfs fl. 100 verhoging werd toegekend. Wel klonk een waarschuwing: als de financiën het op een gegeven moment niet meer konden trekken, zou hij de fl. 100 weer kwijt zijn! Maar zover kwam het niet. Dominee Van der Sluijs nam na ruim drie jaar, op 27 november 1864, afscheid wegens vertrek naar de kerk van Vlissingen.

Ds. J. Alting (van 1865 tot 1868).

Ds. J. Alting (1821-1890).

Toen ds. J. Alting (1821-1890) vanuit Schildwolde (Gr.) predikant in Maasland werd, telde de gemeente ongeveer 90 belijdende leden. Maar in het nabijgelegen Maassluis was twee maanden eerder, op 9 maart 1865, ook een Christelijke Afgescheidene Gemeente gesticht, waardoor Maasland zo’n dertig gemeenteleden kwijtraakte, die op het territoir van de nieuwe gemeente woonden. Hoe dan ook, de predikant werd uit een drietal met grote meerderheid gekozen. Maar hij nam het beroep niet aan, zodat de gemeente hem voor de tweede keer beriep, om de predikant ‘aan te vuren’. Toen nam hij de roeping aan. Op 14 mei 1865 werd hij in het ambt bevestigd, maar nog geen drie jaar later nam de predikant op 13 april 1868 afscheid wegens vertrek naar de kerk van Heerde.

Ds. E. Diemer (van 1868 tot 1871).

Al voordat ds. Alting vertrokken was had de kerkenraad een beroep uitgebracht op ds. E. Diemer (1834-1921) van Sassenheim en Noordwijk-Binnen. Twee weken nadat ds. Diemer naar Heerde was afgereisd werd de nieuwe predikant in het ambt bevestigd door ds. J. de Koning (1826-1907) van De Lier.

Ds. J. de Koning (1826-1907) van De Lier bevestigde ds. E. Diemer (1834-1921) in het ambt.

‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ (1869).

Tijdens de ambtsperiode van ds. Diemer veranderde in 1869 de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Maasland in ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’. Dat kwam door de landelijke kerkenfusie van de ‘Christelijke Afgescheidene (Gereformeerde) Kerk’ en de ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’. Laatstgenoemd kerkgenootschap was rond 1838 uit de Christelijke Afgescheidene Kerk gestapt in verband met allerlei meningsverschillen. Daarbij ging het onder meer over de vraag welke kerkorde de Afgescheidenen moesten aannemen. Maar de verschillen van inzicht werden in 1869 definitief bijgepraat. In dat jaar besloot men de twee kerkgenootschappen te verenigen en gezamenlijk verder te gaan als ‘Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland’.

Van kaarten, kerktijden en collecten …

De predikant hield zijn gemeenteleden ondertussen echter goed in de gaten. Toen hem in maart 1870 bij geruchte ter ore kwam dat bij een der gemeenteleden aan huis het zondige kaartspel beoefend werd, wendde hij de steven naar de betreffende woning, trad binnen en zag dat een paar jongelui zaten te kaarten onder het aanmoedigende toezicht van de ouders. “Den Leeraar eischt de kaarten; die worden Z.E.W. geweigerd, doch bij aanhoudend vragen, bekomt hij de kaarten, werpt ze in de brandende kagchel en de speelers werden door den Leeraar ernstig volgens ambt en pligt vermaand en de ouders worden tegen de aanstaande kerkeraadsvergadering uitgenodigd om daar te verschijnen.” Daar werden ook zij ernstig vermaand! Er waren tenslotte grenzen!

Toen ds. Diemer echter eigenmachtig en zonder de kerkenraad daarover in te lichten of te raadplegen de aanvangstijd van de ochtendkerkdiensten definitief verplaatste van 9 uur naar half tien, werd hij toch wel even op de vingers getikt. De predikant gaf zijn fout toe, maar had er wel een reden voor: ‘Want de hervormde kerk gaat om half tien aan en er zijn enkele dienstboden die bij Hervormde boeren dienen en die komen met hare bazen mede rijden en zoo komen zij bij ons te laat in de kerk’. Als de gereformeerde kerkdienst ook om half tien zou beginnen konden ze zonder problemen aanschuiven.

Ds. E. Diemer (1834-1921).

In 1869 besloot de kerkenraad dat de diakenen, bij een begrafenis van een van de gemeenteleden, op de begraafplaats zouden gaan collecteren voor de behoeftigen in de gemeente. De hervormde diakenen deden dat ook ten behoeve van de door hen verzorgde weeskinderen. Maar de christelijke gereformeerde diakenen pleegden voor de zekerheid  eerst maar even overleg met de hervormde Weesarmmeester, en deze beloofde in voorkomende gevallen zélf wel te zullen gaan collecteren en de opbrengst aan de christelijke gereformeerde diakenen te overhandigen. Daar was de christelijke gereformeerde kerkenraad het echter niet eens. Besloten werd de eigen diakenen op de begraafplaats te laten collecteren, maar telkens eerst overleg te plegen met de hervormde diaconie.

Op 26 februari 1871 nam ds. Diemer met een preek over 1 Johannes 2 vers 18a afscheid van de gemeente: “Kinderkens, het is de laatste ure”.

Ds. J. Kuijper (van 1872 tot 1873).

De vacaturetijd duurde tot 11 februari 1872 toen de volgende predikant op de preekstoel stond om intrede te doen. Het was niet makkelijk geweest om een geschikte predikant te krijgen. Verscheidene predikanten bedankten, zelfs nadat onder leiding van consulent ds. G.A. Kempff (1844-1882) van Maassluis op 10 april 1871 een biduur gehouden was.

Maar ds. W. Eichhorn (1828-1872) van Katendrecht, ds. A.G. de Waal (1813-1889) van Velp en ds. R. Vos (1839-1899) van Vries (Dr.) bedankten stuk voor stuk. Op 21 november 1871 beriep men uiteindelijk ds. J. Kuijper (1841-….) van Meeuwen, en dat was een schot in de roos, want hij beloofde te komen. Hij stond zelfs één week later met Kerst al op de preekstoel, terwijl hij nog niet eens officieel in het ambt bevestigd was!

En dat kon wel kloppen, want er waren problemen met hem! De classis Genderen (waaronder de gemeente van Meeuwen ressorteerde) maakte namelijk bezwaar om hem ‘een voldoend attest’ mee te geven ‘vanwege verregaande schriftelijke beledigingen van kerkelijke personen en vergaderingen, die hij na broederlijke aandrang weigerde te herroepen’. Nadat hij op de classis Delft een schuldbelijdenis had ondertekend en die beledigingen tóch had herroepen, kon hij op 11 februari in Maasland bevestigd worden onder leiding van ds. Kempff. De intreepreek ging over 1 Corinthiërs 2 vers 2: “Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd”.

Maasland, lang geleden.

De gemeenteleden hadden nauwelijks tijd genoeg om hem te leren kennen. Want hij had het door de eerdere problemen in Meeuwen met de Christelijke Gereformeerde Kerk helemaal gehad. Al na een jaar deelde hij de kerkenraad in februari 1873 namelijk mee dat hij zijn ambt in de Christelijke Gereformeerde Kerk neerlegde en dat hij overstapte naar de Hervormde Kerk. Hij vertelde dat hij dit deed ‘om de ervaring, die hij van het provinciaal kerkbestuur van Noord-Brabant heeft moeten ondergaan’. Op 23 februari 1873 nam hij afscheid van Maasland met een preek over Zondag 52 (‘Over het gebed’).

Later breidde hij de verklaring over zijn opstappen nog verder uit door mee te delen dat hij zich “niet meer met een volkomen hart aan den opbouw van de Chr. Geref. Kerk kon wijden. Het lied ‘Vrije kerk’, dat daar gezongen wordt, klinkt schoon, maar het is een leugenlied. Hetgeen ik zelf heb ondervonden en in anderen van mijn omgeving heb gezien, zegt mij dat op de meest gevoelige wijze. Daarom vertrouw ik mij en de mijnen aan de Chr. Geref. Kerk niet meer toe, en ik kan aan haar toekomst niet meer geloven”.

Met ‘het leugenlied van de Vrije kerk’ bedoelde hij te zeggen dat de Christelijke Gereformeerde Kerk zich sinds de Afscheiding van 1834 wel als een ‘vrije kerk’ beschouwde, ontrukt aan de synodale hiërarchie, maar dat de ervaringen die hij in die kerk had opgedaan dat weerspraken, en wel vanwege de heerschappij van de provinciale vergadering.

Hoe dan ook, ds. Kuijper vertrok in ieder geval naar de hervormde gemeente van Giessen-Rijswijk (N.-Br.), die hem graag als predikant wilde hebben en ook hij zelf ‘gaf onbewimpeld zijn begeerte te kennen om leeraar van die gemeente te worden’. Na verdere studie werd hij daar in 1874 bevestigd. Hij werd daarna nog hervormd predikant in Veen en Nunspeet, waar hij echter na een dramatisch verlopen ambtsperiode in 1887 werd afgezet. Later is hij in de Zuiderzee verdronken.

Kerkenraadslid M. Mostert hield na het vertrek van ds. Kuijper de pastorietuin weer bij, mocht de oogst voor eigen gebruik opmaken en ondertussen gingen kerkenraadsleden Van der Mark en D.J. Boer naar Noordeloos om daar ds. E. van de Kamp (1827-1912) te beluisteren. Maar ds. P. Diermanse (1822-1912) van Westmaas werd uiteindelijk beroepen, die – net als kort daarop ds. B.J. van den Berg (1835-1894) van Britsum – het echter liet afweten. Laatstgenoemde zou er in traktement fl. 100 op achteruit gaan en dat was teveel om zijn gezin nog te kunnen onderhouden.

Ds. H.J. Schoolland (van 1874 tot 1877).

Ds. H. Schoolland (1843-1927).

In Vroomshoop stond echter sinds 1872 ds. H.J. Schoolland (1843-1927). Op hem werd ook een beroep uitgebracht. Hans Schoolland (woonachtig in het Friese Ureterp, waar zijn vader de schuur had laten ombouwen om de Afgescheidenen hun kerkdiensten te laten houden), studeerde vanaf 1863 aan de Theologische School te Kampen, samen met zijn broer Bareld, Wietse Veltman uit Drachten en Lubbert van Dellen uit Kollum. In 1868 werd Hans Schoolland predikant in het Friese Blija en daarna in Vroomshoop.

Bij zijn beroep naar Maasland werd hem beloofd, dat hij – als hij het beroep zou aannemen – naast zijn traktement ook nog jaarlijks een vet varken zou krijgen. Het traktement was echter ook voor ds. Schoolland het probleem. Toen de kerkenraad dit met fl. 50 verhoogde, zodat de dominee jaarlijks fl. 750 zou krijgen, deelde hij mee het beroep te zullen aannemen. Ds. M. Noordtzij (1840-1915) van Schiedam bevestigde hem op 1 februari 1974 in het ambt.

Ds. M. Noordtzij (1840-1915) van Schiedam.

Ds. Schoolland hield zijn intreepreek naar aanleiding van 1 Samuel 7 vers 12: “Samuël nu nam een steen, en stelde dien tussen Mizpa en tussen Sen, en hij noemde diens naam Eben-Haëzer; en hij zeide: Tot hiertoe heeft de HEERE ons geholpen“. Tot vreugde van de kerkenraad waren ook de burgemeester en twee raadsleden bij de kerkdienst aanwezig. De predikant vertrok echter al na drie jaar en nam op 22 april 1877 afscheid wegens een aangenomen beroep van de gemeente te Brouwershaven.

Ds. E. van de Kamp (van 1877 tot 1900).

En eindelijk kwam er toen een predikant die langer dan slechts enkele jaren bleef. In 1877 kreeg de al eerder ‘beluisterde’ ds. E. van de Kamp van Noordeloos namelijk een beroep, dat hij aannam. Ds. T. Meijster (1835-1890) van Maassluis bevestigde hem op 2 december 1877 in het ambt. Op zijn verzoek werd ds. Van de Kamp met een rijtuig van de boot afgehaald, waarmee ook zijn meubilair vervoerd werd. De notulen van de kerk geven er blijk van dat de drieëntwintig jaar die ds. Van de Kamp in Maasland stond, over het algemeen rustige jaren waren.

Ds. E. van de Kamp (1827-1912).

In 1886 werd het de catechisanten echter te koud in de consistorie. “De kagchel is slegt en versleten”, zo hadden ze geconstateerd en daarom hielden ze onderling een inzameling om geld bijeen te brengen voor een nieuwe “flinke kagchel met de daarbij behorende pijpen”, en hebben die als cadeau aan de gemeente aangeboden, “waar den kerkeraad henlieden naast God zeer dankbaar voor is”.

Dominee hield echter niet van feestjes! In maart 1887 gingen enkele ‘jongelingen der gemeente’, belijdeniscatechisanten nog wel, naar Maassluis, om daar getuige te zijn van het vuurwerk ter gelegenheid van de verjaardag van de Koning. Dat kon natuurlijk niet! De dominee zocht hen na afloop van het feest thuis op en vermaande hen dringend, maar ze konden er eigenlijk geen kwaad in zien. ‘Na daarvan door den leeraar onderrigt ontvangen te hebben deden zij schuldbelijdenis’. De kerkenraad besprak vervolgens de vraag of ze nu nog wel belijdenis konden doen (nou, voor deze keer dan). Maar zo lankmoedig was de kerkenraad níet toen een meisje – ook belijdend lid van de kerk – naar de kermis was geweest! De kerkenraad hield haar bij wijze van tuchtmaatregel eenmaal van het avondmaal af.

En wat moest de kerkenraad aan met die weduwe die al enige jaren door de kerk van Maasland bedeeld werd, maar die zich in het jaar 1900 had laten overschrijven naar de naastgelegen kerk van Maassluis? De kerkenraad van Maassluis vond dat Maasland haar diaconale ondersteuning gewoon moest doorbetalen, maar daar was de kerkenraad van Maasland het niet mee eens. Vandaar dat de classis zich er over boog. Deze oordeelde dat de kerk van Maassluis, waarheen ze zich had laten overschrijven, haar geestelijk moest verzorgen (de dominee en de ouderlingen moesten haar bezoeken en haar steunen in haar geestelijke noden en verdriet), maar Maasland moest de diaconale verzorging blijvend op zich nemen.

Veel had ds. Van de Kamp vanaf 1888 te maken met de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’, die op 8 april 1888, als tweede afscheiding van de hervormde gemeente, in Maasland ontstaan was.

Naar deel 2 >

© 2018. GereformeerdeKerken.info