De Gereformeerde Kerk in het Friese Lemmer ontstond in november 1892 door het samengaan van de Christelijke Gereformeerde Gemeente (geïnstitueerd op 19 april 1876 – niet op de 18de) met de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), die op 20 februari 1887 geïnstitueerd werd.
1. De Christelijke Gereformeerde Gemeente te Lemmer (1876-1892).
De Afscheiding van 1834.
In Lemmer ontstond in de tijd van de Afscheiding van 1834 nog geen Christelijke Afgescheidene Gemeente. Dat wilde niet zeggen dat alle hervormde gemeenteleden in het dorp zich konden verenigen met de prediking in hun kerk, al was er in de hervormde gemeente van Lemmer vermoedelijk ook een behoorlijke rechtzinnige stroming. Hoe dan ook, sommigen bezochten de Afgescheiden Gemeente in Joure, die in 1839 geïnstitueerd werd, of ze wendden de steven naar rechtzinnige hervormde predikanten in Heeg of in Woudsend.
Een feit dat ongetwijfeld heeft meegeholpen bij de stichting van een Christelijke Gereformeerde Gemeente was, dat ook in Lemmer een afdeling bestond van de rechtzinnige Vereeniging ‘Vrienden der Waarheid’. Deze landelijke evangelisatievereniging had ten doel overal in het land ‘waar de rechtzinnige Woordverkondiging niet meer gehoord werd’, evangelisten te plaatsen of in diensten te laten voorgaan. ‘De Vrienden’ in Lemmer kregen in 1867 toestemming om voor hun vergaderingen de twee jaar eerder geopende christelijke school te gebruiken.
In Lemmer wil men een eigen gemeente (1876).
Ds. M.H.J. Bosch (1821-1885) van Workum ontving begin 1876 een gezamenlijk ondertekend schrijven van tien van zijn gemeenteleden in Lemmer (vijf mannen en vijf vrouwen) met het verzoek de classis te vragen akkoord te gaan met de instituering van een Gereformeerde Kerk in hun dorp. Op 29 maart 1876 behandelde de Classis Sneek dat verzoek. Besloten werd een klassikale commissie te benoemen om ‘in loco’ een onderzoek in te stellen, om te zien of de wens realistisch was. De commissie bestond behalve uit ds. Bosch ook uit ds. A. van Apeldoorn (1845-1934) van Bolsward en ds. A. van der Sluijs (1848-1906) van Sneek en de ouderlingen Mobach en Molenaar. Maar tegelijk werd alvast besloten dat de classispredikanten daar, net als vroeger, elk vier keer zouden voorgaan.
De gemeente geïnstitueerd (19 april 1876).
De commissie liet er waarlijk geen gras over groeien! In de woning van een van de broeders kwamen op dinsdag 18 april 1876 zeven aspirant gemeenteleden met de commissie (voor zover compleet) bijeen. Allereerst vroeg ds. Bosch aan de aanwezigen of zij instemden met de belijdenisgeschriften van de Christelijke Gereformeerde Kerk en of zij zouden gehoorzamen aan de Dordtse Kerkorde, die de kerkregering regelde. Allen stemden daarmee volmondig en van harte in. Na deze belangrijke gebeurtenis ging ds. Bosch voor in gebed en zong men psalm 25 vers 2. Vervolgens werden de ambtsdragers gekozen, die op de daartoe geëigende vragen met een duidelijk hoorbaar ‘ja’ antwoordden. De gekozenen waren ouderling B. van der Veen en diaken J. Kruijver. Samen werd aan het eind van de bijeenkomst psalm 134 gezongen; het was inmiddels rond het middernachtelijk uur.
Daarmee was de taak van de commissie nog niet voltooid. Het belangrijkste moest nog komen. De dag er na, woensdag 19 april 1876, ging men het dorp rond om te zien of er een lokaal gevonden kon worden waar de kerkdiensten van de jonge gemeente gehouden konden worden. Kennelijk vond men – als we de notulen van de classis Sneek mogen geloven (en waarom niet) – een huurpand, maar de locatie daarvan is onbekend. De welwillend luisterende burgemeester, jhr. mr. C.L. van Beyma thoe Kingma (1808-1882) werd gevraagd de nodige bescherming te willen geven tegen verstoring van de bijeenkomsten.
De dag werd besloten met een kerkdienst in een gehuurde zaal van het logement Koopman, waar ds. Van der Sluijs voorging met een preek over Efeziërs 2 vers 20 tot 22. Daarna werden de eerder gekozen ambtsdragers door ds. Bosch en ds. Van der Sluijs in het ambt bevestigd. Daarmee was de kerk van Lemmer geïnstitueerd. De institueringsdatum is dus niet 18 april 1876 (zoals her en der meegedeeld wordt), maar woensdag 19 april, omdat er algemeen vanuit gegaan wordt dat niet de verkiezing van de ambtsdragers, maar hun bevestiging in het ambt de instituering van de kerk betekent. Pas dan is er in feite immers een kerkenraad.
Op 12 mei gaf de kerkenraad kennis van het bestaan van de gemeente aan de Minister van Justitie. Iets meer dan een week later antwoordde deze dat ‘de nieuw gestichte gemeente te De Lemmer, provincie Friesland, bij de regering bekend staat als plaatselijke gemeente van de Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland’.
Het gaat in Lemmer naar wens.
Op 31 mei 1876 deed de commissie in de classis verslag van het onderzoek dat men in Lemmer had ingesteld. Meegedeeld werd dat men “met het oog op de Koning der kerk er toch toe kon overgaan eene gemeente te stichten. Tevens kan ze meedelen dat het aldaar naar wensch gaat, gelijk mede blijkt uit een schrijven van de kerkeraad dier gemeente, hetwelk wordt voorgelezen, wijl die gemeente om bijzondere redenen zich niet anders dan zoo thans vertegenwoordigen kan’ (t.w. slechts door een schrijven). De classis was verheugd met de uitbreiding van het aantal gemeenten! Sindsdien wordt de gemeente van Lemmer ook genoemd in de officiële lijst van Christelijke Gereformeerde Gemeenten.
Enige tijd later, op 31 augustus 1876, deelde ds. Van Apeldoorn aan de classis Sneek mee dat hij ’enorm veel geld uit zijn eigen had bijgelegd’ om met het rijtuig van Bolsward naar Lemmer te komen, en vroeg die fl. 8,60 daarom terug. Daarmee ging men graag akkoord, want uit Lemmer kwamen goede berichten! “De afgevaardigden van De Lemmer doen op verzoek van de praeses mededeling van hun gemeentelijk leven en derzelven toestand. Zeer welluidend is die mededeling voor de vergadering. De opkomst vermeerdert bestendig onder de prediking. Het gebouw is er te klein, veel te klein voor. En men verlangt er schreeuwend naar een groter lokaal. Ook delen ze mede dat er al gelegenheid is om daartoe te komen voor een niet al te hoge som gelds. Hierover worden discussiën gehouden”.
Eerst een dominee of eerst een lokaal?
Maar, vroegen de classisbroeders zich af, wat heeft Lemmer het meest nodig: een vaste predikant of een groter lokaal voor de godsdienstoefening? Men kwam na enige discussie tot het oordeel dat er eerst gezorgd moest worden voor een groter lokaal. Maar de broeders in Lemmer hadden natuurlijk niet zoveel geld dat ze zomaar tot de koop of bouw van een groter lokaal konden overgaan en vroegen daarvoor ‘alle mogelijke raad en hulp van de classis’, maar ondertussen zouden ze zelf proberen zoveel mogelijk geld bij elkaar te krijgen.
De classis had al eerder besloten voor de zwakke kerk in Lemmer fl. 100 aan te vragen bij de provinciale Commissie voor Binnenlandsche Zending. De commissie vergaderde daarover op 5 september. “De gemeente daar is zeer klein, heeft gebrek aan een enigszins voor de predikant geschikt lokaal. Zij is arm. De classis Sneek heeft wat geholpen om het verkrijgen van een lokaal gemakkelijker te maken. De gemeente kon echter tegenwoordig de kosten aan het laten komen van predikanten verbonden niet bestrijden”.
Ondertussen was het gehuurde gebouw dus te klein, want ‘de belangstelling is groot; als er gepredikt wordt moeten velen terug’. Met andere woorden: de toestroom van dorstigen naar het Woord was dermate groot dat er ruimte te weinig was en kerkgangers naar huis gestuurd moesten worden. Dat kon natuurlijk niet zo blijven! De provinciale Commissie voor Binnenlandsche Zending besloot daarom zo lang het nodig was jaarlijks de gevraagde fl. 100 ondersteuning te geven.
Het gaat goed in Lemmer.
De classis van 29 november 1876 kreeg weer goede berichten vanuit Lemmer: “Uit de mond der broeders hoorde de vergadering dat die [gemeente] vooruitgaat, dat de kerkeraad vlijtig in de gewenschte richting voortgaat om er een kerkgebouw te erlangen en wel met goed gevolg”. Maar dat wilde niet zeggen dat alles rozengeur en maneschijn was, want men moest ‘strijd voeren tegen hen die buiten zijn’, ja, zelfs moest aan een van de eigen gemeenteleden het avondmaal ontzegd worden.
♦♦ [ Merkwaardig is overigens het feit, dat in hetzelfde jaar (1877) door de plaatselijke ‘Vrije Gereformeerde Vereeniging‘ – waarover later meer – ook een lokaal gebouwd werd, namelijk aan het Turfland 60. Het is zeker niet het gebouw waar de Christelijke Gereformeerde Gemeente kerkte. Deze huurde aanvankelijk ergens in het dorp een ‘lokaal’, kocht het enkele jaren later en verbouwde en vergrootte het toen (zoals de notulen van de classis ons duidelijk meedelen). Bovendien heeft de ‘Vrije Gereformeerde Gemeente’ doorlopend evangelisten/predikanten gehad, ook nadat een gedeelte van die Vrije Gemeente met de Doleantie meeging, zoals we later zullen zien. Met andere woorden: waar ‘het lokaal’ van de Christelijke Gereformeerde Gemeente gestaan heeft is niet duidelijk…! ] ♦♦
De kerkenraad vroeg de classisbroeders ook om ‘meerdere prediking der classispredikanten’. Het verzoek klonk de classis natuurlijk als muziek in de oren, maar men kon aan die wens niet voldoen, onder meer omdat ds. Van Apeldoorn juist naar Holten vertrokken was en het aantal classispredikanten daardoor verminderd was. Tegelijk riepen ook andere hulpbehoevende gemeenten steeds luider om dominees voor hun diensten. Daarom raadde de classis de kerkenraad aan zelf allerlei gemeenten aan te schrijven om hun predikant eens een zondag af te staan om in Lemmer te preken. Dat zou de kerkenraad dan maar gaan doen.
Een eigen predikant?!
Op de classis van 21 februari 1877 vroegen de afgevaardigden van Lemmer ‘handopening [toestemming] voor een predikant’. Daar was de classis natuurlijk blij mee. Maar, vroeg de voorzitter, zien jullie kans om een predikant te onderhouden? Daarop vertellen de afgevaardigden hoeveel geld ze jaarlijks binnenkregen: zo ontvingen ze uit de kerkcollecten fl. 500, en gezien de opbrengsten van de zitplaatsenverhuring in het lokaal en de kerkelijke bijdragen (‘contributiën’), plus de fl. 100 van de provinciale Commissie, gaf de classis toestemming tot het beroepen van een predikant over te gaan op een traktement van fl. 1.000 per jaar en vrij wonen.
Maar – vroegen toen de afgevaardigden van Lemmer – zouden ze, samen met de gereformeerden in het stadje Sloten, een predikant mogen beroepen? Met de ‘Sloten-Commissie’ – die de evangelisatie in Sloten behartigde – zou daarover contact opgenomen worden. Daar ving men echter bot.
Voorganger P. Poorter (van 1877 tot 1881).
De Christelijke Gereformeerde Gemeente van Lemmer heeft nooit een eigen predikant gehad. Wel werd een voorganger aangesteld in de persoon van P. Poorter, overigens zonder dat hij overeenkomstig de geldende regels ook in het ambt van ouderling bevestigd was. En hoewel consulent ds. Van der Sluijs van Sneek de benoeming afraadde, deed Poorter op 5 augustus 1877 intrede in de gemeente van Lemmer. Later zag de kerkenraad in dat men hier gedwaald had en bood men er nederige excuses voor aan. Poorter werd toen alsnog benoemd als ouderling en werd zo officieel oefenaar. In mei 1878 was ook de classis Sneek met de benoeming kennelijk verzoend en kon men vanuit Lemmer ‘goede tijdingen’ brengen.
Het gehuurde lokaal gekocht en verbouwd.
“De kleine gemeente aldaar ging zachtkens voorwaarts”, zo heette het in mei 1878. “Het vroeger gehuurde lokaal was nu aangekocht en verbouwd omdat er aan meerdere ruimte behoefte was. Had de classis Sneek met het oog op den (…) ouderling Poorter wel eens eenige vreeze gehad, tot dusver was die vreze beschaamd en mocht er ook voor de toekomst hope zijn”.
De Commissie voor Binnenlandsche Zending besloot in januari 1879 extra steun te geven voor de verbouw van het lokaal, ook al omdat er, ‘trots veelvuldige tegenstand, zegen rust op het werk’. En in mei oordeelde men dat “de gemeente te Lemmer eene gevestigde positie begint in te nemen. Zij heeft nu een vrij aanzienlijk kerkgebouw bekomen, terwijl de arbeid van (…) ouderling Poorter er velen trekt”. Poorter deed zijn werk als voorganger-oefenaar dus goed! Het ging ook financieel zo goed dat de behoefte aan ondersteuning verminderde, zodat volstaan kon worden met een provinciale financiële bijdrage van fl. 75.
Ook in mei 1880 was het oordeel over de gang van zaken positief: ‘Te Lemmer gaat het voor zover men zien kan goed. Het nieuw gebouwde [c.q. uitgebreide] kerkje wordt flink bezocht. Zij heeft echter, wijl zij ook hare schulden heeft af te doen, vele behoeften’. Om aan de schulden te kunnen voldoen kende de provinciale Commissie fl. 125 toe, waarmee de provinciale synode het eens was. Poorter was overigens in 1880 en 1881 ook bestuurslid van de christelijke school; met andere woorden: hij was een gewaardeerd lid van de gereformeerde gemeenschap.
Echten wordt zelfstandig.
Er dreigde echter een ander gevaar: in het nabijgelegen Echten, dat onder de gemeente van Lemmer ressorteerde, was een aantal gemeenteleden op het idee gekomen in hun woonplaats een eigen gemeente te stichten. Vandaar dat ze bij schrijven van A.E. Poutsma en J.J. den Boer de Classis Sneek in augustus 1880 vroegen daarbij behulpzaam te willen zijn. Op dezelfde Classis werd het verzoek door Poutsma en zijn mede-gemeentelid Kluitenberg mondeling toegelicht. Omdat elders op onze website uitvoerig verslag gedaan is van de verdere gebeurtenissen hieromtrent, beperken we ons er nu toe te constateren dat al in oktober dat jaar de zelfstandige Christelijke Gereformeerde Gemeente te Echten werd geïnstitueerd. Dat was voor de kerk van Lemmer een aderlating, omdat de financiële steun van de gemeenteleden in Echten daarmee ophield. Was dat de aanleiding voor de ‘benarde financiële situatie‘ van de kerk, waarover in mei 1881 gerapporteerd werd? Een jaar later, in juni 1881, werd zelfs gemeld dat ‘de gemeente van Lemmer kwijnt’, al was de toestand ‘niet hopeloos’. Hoe dan ook, oefenaar Poorter nam in 1881 afscheid en vertrok naar Strijen.
Zonder vaste voorganger (1881 tot 1884).
De provinciale Commissie voor Binnenlandsche Zending, die al die tijd meestal fl. 125 aan financiële steun toestond, kon in mei 1883 gelukkig melden dat het weer wat beter ging met de gemeente van Lemmer; de zondagse opkomst trok ook weer aan. In mei 1884 meldde de Commissie dat ‘in Lemmer sterke concurrentie tegenover ons bestaat; toch wordt aan ons kleine gemeentetje een loffelijke getuigenis gegeven’.
Concurrentie van wie? Van de ongeveer zeventig leden tellende ‘Vrije Gereformeerde Gemeente’ ter plaatse? Vermoedelijk. Die gemeente was op 28 juni 1879 officieel als gemeente geïnstitueerd en was sindsdien geen ‘vereniging’ meer, terwijl zij bovendien een evangelist-predikant had. We zullen nog meer van hen horen.
Oefenaar J. van der Vlies (van 1884 tot 1887).
Hoe dan ook, op 8 april 1885 handelde de Classis Sneek uitvoerig over de eventuele benoeming van oefenaar J. van der Vlies (1847-1932) te Echten. Hij had veel ervaring in het oefenaarschap, want hij had al negen jaar in Overijssel gewerkt en daarvoor ook in Hardinxveld. De classis oordeelde dat zijn werkzaamheden zich niet tot Echten moesten beperken, maar dat hij ook ingezet moest worden in de gemeente van Lemmer, bijvoorbeeld door er voor te gaan in de dienst en voor het geven van catechisaties. Zo geschiedde. Op 28 december 1884 deed hij intrede als oefenaar van beide gemeenten. Hij bleef er tot 1887 en werd toen alleen van Echten predikant.
Kerkgang verminderd door Dolerende predikers…
Intussen was op 20 februari 1887 in Lemmer een Nederduitsche Gerformeerde Kek (doleerende) geïnstitueerd, afkomstig uit de Doleantie, de tweede landelijke orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk. Ook in Lemmer had de Doleantie grote gevolgen voor de hervormde gemeente. Maar ook de Christelijke Gereformeerde Gemeente ondervond er de gevolgen van, zoals op de classis Sneek van 23 november 1887 duidelijk werd, “waar velen [in Lemmer] werden afgetrokken van onze godsdienstoefeningen door het optreden van Doleerende predikers. Vooral toen ds. M. Brouwer (1828-1904) in Lemmer op 3 december 1887 Dolerend predikant werd, gingen ‘vele’ christelijke gereformeerde gemeenteleden naar de Dolerende kerk. Want… ds. Brouwer was van oorsprong niet Dolerend, maar christelijk gereformeerd!
Kennelijk was de bovengenoemde teruggang pas in 1891 zover voorbij, dat de kerkenraad van Lemmer nogmaals wilde proberen een eigen predikant te beroepen, want sinds het vertrek van oefenaar Van der Vlies was er geen vaste voorganger. De classis stelde als voorwaarde dat de kerkenraad in elk geval over een te beroepen voorganger overleg zou plegen, omdat de classis wilde voorkomen dat een ongeschikt iemand als voorganger zou worden benoemd. In september 1891 stelde de kerkenraad een drietal, maar het wilde maar niet lukken. De beroepen predikant bedankte.
2. “De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Lemmer” (1887-1892).
Al jaren lang bestond in de hervormde kerk verontrusting over het ontbreken van handhaving van belijdenis en tucht, en over de centralistische kerkregering, waarbij de synode bijna almachtig was, ten koste van de zelfstandigheid van de plaatselijke hervormde gemeenten (er werd zelfs gesproken van synodale hiërarchie). In 1886 begon dan ook de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk, de Doleantie, met als eerste kerk die van Kootwijk, maar als de meest opvallende die van Amsterdam, waar dr. A. Kuyper (1837-1920) en de zijnen waren afgezet en daar de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) institueerden. Overal in het land werd hun voorbeeld gevolgd, ook in Lemmer.
Verontruste hervormde gemeenteleden in Lemmer zochten daarom contact met dr. L.H. Wagenaar (1855-1910), die op 24 januari 1887 in het Friese Heeg in Doleantie gegaan was en met zijn prediking velen uit de wijde omgeving tot zich trok. Hem werd gevraagd of hij in Lemmer behulpzaam wilde zijn met ‘de reformatie der kerk’. De predikant ging daarmee akkoord. In Lemmer waren de hele hervormde kerkenraad en alle kerkvoogden het erover eens dat het ‘Algemeen Reglement van 1816’, dat destijds door de overheid (!) aan de hervormde kerk was opgedrongen, moest worden afgeschaft en dat aan de Dordtse Kerk Orde ‘opnieuw kracht en geldigheid’ moest worden verleend.
Een kerkenraad kiezen was niet nodig, want de hele kerkenraad ging mee. Op 20 februari 1887 verklaarde de kerkenraad dat het Algemeen Reglement voor de kerk van Lemmer vervallen was en de Dordtse Kerken Orde er weer gold. Ook de hervormde godsdienstonderwijzer F. Drost (1855-1935) stelde zich van harte achter de Doleantie en ging – zolang er geen predikant was – geregeld in de Dolerende diensten voor. Overigens was de hervormde gemeente dat moment vacant. Nadat ds. P.H. Wiersma in 1886 van Harmelen naar Lemmer kwam, vertrok deze nog hetzelfde jaar naar Genemuiden. En vervolgens duurde het tot 1890 voordat de volgende hervormde predikant in Lemmer aantrad in de persoon van ds. O. Schrieke.
Ds. M. Brouwer (van 1887 tot 1893).
De Dolerende gemeente hield de kerkdiensten gewoon in de hervormde kerk, ‘en men ging onder klokgelui op’. ‘Eene groote schare’ – bijna de hele gemeente – volgde de kerkenraad in Doleantie. Niet alleen de kerkenraad en de kerkvoogden, ook het Kiescollege stelde zich in dienst van de ‘reformatie der kerk’ door mee te werken aan het beroepen van een Dolerende predikant. De eerste die beroepen werd was ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895) van Reitsum (door bewonderaars ‘Vader Ploos’ genoemd). Hij nam het beroep niet aan; hij zal gedacht hebben zijn krachten voorlopig het best in zijn eigen Dolerende gemeente in te kunnen spannen. In juli 1887 werd de hervormde predikant ds. IJnzonides van het Noord-Brabantse Waspik beroepen. Ook hij bedankte. Dr. G. Klaarhamer (1836-1899) van Montfoort deelde ook mee niet naar Lemmer te kunnen komen.
Intussen was Pieter Cnossen in de vacaturetijd lerend ouderling (ook oefenaar genoemd) in de Dolerende gemeente van Lemmer. Hij was ouderling in de hervormde gemeente geweest, maar ging met de Doleantie mee en werd zo een van de oprichters van de Dolerende Kerk te Lemmer. In de muur van de latere kerk aan de Nieuwburen – in 1889/1890 gebouwd – stond zijn naam dan ook op een gedenksteen die bij een restauratie helaas verloren ging.
Tenslotte werd een beroep uitgebracht op ds. M. Brouwer (1828-1904), emeritus-predikant van de Christelijke Gereformeerde Gemeente (!) te Wormerveer, waar hij in 1880 buiten bediening geraakt was. De predikant nam het beroep aan en deed op 3 december 1887 intrede in de Dolerende kerk van Lemmer. Sindsdien kwamen – zoals al opgemerkt – ook ‘vele’ christelijke gereformeerden naar de Dolerende diensten.
Vooralsnog werden de diensten dus in de hervormde kerk gehouden, maar door een rechterlijke beslissing werd de kerk in 1889 uiteindelijk weer teruggegeven aan de inmiddels nieuwe hervormde kerkenraad. De laatste Dolerende kerkdienst werd daar op woensdag 27 april 1889 gehouden. De zondag daarop hield men kerk in de christelijke school, maar het beperkte aantal zitplaatsen was er de oorzaak van dat velen teleurgesteld weer op huis aan moesten. Het plan voor een eigen kerk begon te rijpen.
De ‘Vrije Gereformeerde Gemeente’ te Lemmer gaat samen met Dolerende Kerk (….).
De gecombineerde Dolerende Classis Sneek-Franeker-Heerenveen schreef op 3 januari 1889 een brief aan de landelijke ‘Voorlopige Synode’ van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende). Daarin werd gevraagd of de al eerder genoemde ‘Vrije Gereformeerde Gemeente’ te Lemmer beschouwd kon worden als een ‘ware’ Gereformeerde Kerk. Die ‘Vrije Gereformeerde Vereeniging’ – zoals ze tot 1879 heette – was in 1876 in Lemmer ontstaan uit de plaatselijke afdeling van de landelijke Vereeniging ‘Vrienden der Waarheid’. Deze Vereeniging van ‘Vrienden der Waarheid’ stelde zich ten doel overal in het land, waar de rechtzinnige prediking niet (meer) gehoord werd, evangelisten te plaatsen. ‘De Vrienden’ hadden ook in Lemmer een evangelist benoemd, want ook daar waren hervormden die zich in de gemeente van Lemmer niet meer thuis voelden. Als zodanig was in 1884 K. Stelma (1831-1897) als tweede evangelist naar Lemmer gekomen. De ‘Vrije Gereformeerde Gemeente’ had al in 1877 aan het Turfland een kerkje gebouwd en rechtspersoonlijkheid aangevraagd en verkregen. Daar preekte Stelma.
Deze ongeveer 70 leden tellende ‘Vrije Gereformeerde Gemeente’ wilde, nadat in Lemmer de Doleantie had plaatsgevonden, graag met de Dolerende Kerk samengaan. Enkele gemeenteleden van de Dolerende Kerk te Lemmer raadden de classis echter schriftelijk aan daar eerst maar eens een grondig onderzoek naar in te stellen. Stond die Vrije Gereformeerde Gemeente wel op de grondslag van de Gereformeerde belijdenis en kerkregering? De classis nam het schrijven serieus, door de zaak voor te leggen aan de synode. De classis vroeg de synode ook of evangelist Stelma rechtzinnig genoeg was om als predikant in de Dolerende Kerken te worden opgenomen.
Door de ‘voorlopige synode’ werd een onderzoekscommissie gevormd, die in 1890 bij monde van ds. B. van Schelven (1847-1928) rapporteerde. Men beschouwde de Vrije Gereformeerde Gemeente te Lemmer inderdaad als een ‘ware’ Gereformeerde gemeente (ze stond op grond van de Drie Formulieren van Enigheid en de Dordtse Kerkorde). En wat evangelist Stelma betrof: weliswaar moest hij ‘zeer zeker’ erkend worden ‘als in zijn kerkverband wettig tot den dienst des Woords en der Sacramenten te zijn toegelaten’, maar voordat hij als predikant van de Dolerende Kerken toegelaten mocht worden moest hij naar Artikel 8 van de Dordtse Kerkorde geëxamineerd worden, zo vond de synode. De classis nam dat examen op 8 augustus 1889 af, zodat ds. Stelma vanaf die dag predikant bij de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende) was. Zo trad het grootste deel van de Vrije Gereformeerde Gemeente – met hem – toe tot de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Lemmer.
Het werd tijd voor een nieuwe kerk…!
© 2019. GereformeerdeKerken.info