Het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Naaldwijk.
De Gereformeerde Kerk in het Zuid-Hollandse Naaldwijk werd op 1 april 1893 geïnstitueerd door samenvoeging van de Christelijke Gereformeerde Gemeente, die tussen juli 1837 en augustus 1839 officieel geïnstitueerd was als Christelijke Afgescheidene Gemeente (al was de kerkenraad al op 21 april 1837 gekozen, maar nog niet bevestigd), en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), die op 10 oktober 1888 werd geïnstitueerd.
1. De Afscheiding te Naaldwijk (1837).
In Naaldwijk waren het drie personen die zich in 1837 als eersten afscheidden van de hervormde kerk: landeigenaar en vlasser Hendrik Stokdijk (1794-1846), klompenmaker Willem George Frederik Bergman (1797-1846) en de arbeider Cornelis Hanekroot (1779-1848). Ze waren overigens niet de enigen, maar het genoemde driemanschap gaf de stoot tot de instituering van de Afgescheiden Gemeente in Naaldwijk. Ze herkenden zich niet in de prediking van de hervormde predikant, ds. Denier van der Gon, die ‘de leer van zonde en genade’ aan de kant geschoven had.
Dat was dan ook de reden dat ze de kerkdiensten in de hervormde kerk niet meer bezochten, maar in de woning van Bergman, achter de hervormde kerk, en ten huize van Stokdijk aan het Wilhelminaplein, godsdienstige samenkomsten belegden, ook conventikels genoemd, waar ze preken van zeer orthodoxe predikanten van lang geleden lazen, psalmen zongen, de bijbel lazen en met elkaar over het geloofsleven spraken.
De instituering (tussen juli 1837 en augustus 1839).
Maar men verlangde naar de stichting van een Gemeente, waar alles ‘betamelijk en in goede orde’ zou kunnen verlopen! Op 21 april 1837 was men om die reden weer bijeen in Naaldwijk, in de woning van Stokdijk aan het Wilhelminaplein, het vroegere ‘pastorijhuis’. Daar was ook mr. A.M.C. van Hall (1808-1838) aanwezig, een jurist die veel Afgescheidenen voor de rechtbank verdedigde. Samen met J. Toet werden toen ambtsdragers gekozen: Willem Bergman als ouderling en Hendrik Stokdijk als diaken. Van Hall schreef daarna in een brief aan ds. H.P. Scholte (1805-1868) – een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land – dat zijns inziens bij die verkiezing alles ‘regt is toegegaan’.
Daarmee was de gemeente echter officieel nog niet geïnstitueerd. Dat gebeurde immers pas bij de bevestiging van de ambtsdragers. Vandaar dat Van Hall in hetzelfde schrijven aan ds. Scholte dringend verzocht ‘zo het eenigsints mogelijk is over te komen om den kerkeraad (…) te bevestigen’. Op grond van door dr. Smits achterhaalde gegevens gebeurde dat pas tussen 24 juli 1837 en 29 augustus 1839. Ds. Scholte bevestigde ergens in die periode de op 21 april 1837 gekozen ambtsdragers. ‘Ergens in die periode’ werd de kerk dus officieel geïnstitueerd, al wordt over het algemeen ’21 april 1837’ – de datum van de eerste ambtsdragersverkiezing – genoemd als institueringsdatum. De gemeente telde halverwege 1839 niet meer dan vijfentwintig belijdende leden, en in totaal achtenzestig zielen.
Een verzoek om overheidserkenning (1839).
Al op 20 april 1839 had de Afgescheiden Gemeente in een verzoekschrift aan de koning gevraagd om officiële erkenning. Uit dit schrijven wordt duidelijk dat men de kerkdiensten nog steeds hield in de woning van Stokdijk en dat men nog ‘geen kerklokaal’ in eigendom had. Vierentwintig ondertekenaars waren er, onder wie Jan van Oel, die later oefenaar in Delft én in Naaldwijk zou worden. Weliswaar deelden de ondertekenaars mee dat de gemeente haar eigen armen zouden verzorgen – die mededeling was een van de voorwaarden voor erkenning – maar in Den Haag had men er niet veel vertrouwen in, al adviseerde de burgemeester de gemeente te erkennen.
‘Den Haag’ vond de gemeente echter te klein (en dus financieel ‘niet draagkrachtig genoeg’ om de eigen armen te verzorgen) en bovendien waren slechts tien van de ondertekenaars ook echt in Naaldwijk woonachtig. Anderen kwamen uit Delft (zoals Jan van Oel), acht uit Monster c.q. Ter Heide, drie uit ‘s-Gravenzande en één uit Maasland. Inderdaad was de gemeente lange tijd armlastig. Een verzoek om steun aan de provinciale vergadering van de Afgescheiden Gemeenten werd in 1840 afgewezen met het advies dat de gemeente van Naaldwijk zich voor financiële steun maar tot de gemeenten in de classis ‘s-Gravenhage moest wenden. Ook in 1843 kreeg de gemeente een soortgelijk advies (namelijk om zich te wenden tot de gemeenten in de provincie), toen de diaconie van Naaldwijk tekorten had.
De kerk van De Lier wordt zelfstandig.
In 1845 was de gemeente dermate klein en haar toestand zo wankel, dat de kerkenraad de classis vroeg of het niet verstandig zou zijn om zich aan te sluiten bij een naburige gemeente. In dat jaar was namelijk in het nabijgelegen De Lier de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis gesticht, onderdeel van het kleine landelijke kerkverband van De Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. De in De Lier woonachtige leden van de gemeente te Naaldwijk sloten zich voor het merendeel bij die gemeente aan. Het kleine landelijke kerkgenootschap ‘De Gereformeerde Kerk onder het Kruis‘ had zich rond 1838 afgesplitst van de Christelijke Afgescheidene Kerk. De ‘Kruisgezinden’ hadden bezwaren tegen het vragen van vrijheid van godsdienstoefening en erkenning bij de overheid en ze wilden ook geen andere kerkorde aannemen dan de aloude Dordtse Kerkorde van 1618-1619. Nogal wat Afgescheiden Gemeenten hadden bijvoorbeeld de Utrechtse Kerkorde van ds. Scholte aangenomen.
In Naaldwijk zag men het na die aderlating dus niet meer zo zitten. De kerkenraad wilde liever samengaan met een andere gemeente, waarvoor men behalve de gemeente van Delft ook die van Den Haag op het oog had. Maar de classis vond dat geen goede oplossing; door het voortbestaan van de kerk in Naaldwijk zou het immers makkelijker zijn het evangelie verder te verspreiden! Maar, omdat er toch iets moest gebeuren, zond de classis een commissie naar Naaldwijk om de toestand in ogenschouw te nemen. De commissie bestond uit twee ouderlingen: J. van Oel uit Delft en J. van Golverdinge uit Den Haag. De gemeente bleef ook daarna zelfstandig.
Het kerkelijk leven tot 1856: veel ruzie.
De Afgescheiden Gemeente van Naaldwijk had haar leden in de wijde omgeving. Ook in Ter Heide, zoals we al zagen. Daar werd door een van de kerkenraadsleden, tot 1851 door H. Hoogenraat (en daarna door G. Hofland), geregeld op zondag een preek gelezen, omdat de zondagse reis naar Naaldwijk voor de Ter Heidenaren te zwaar was. De kerkenraad van Naaldwijk vond het weliswaar goed dat de ‘buitenleden’ in Ter Heide en ’s-Gravenzande twee maal per maand in hun eigen plaats godsdienstoefeningen hielden, maar wilde dat ze de derde zondag de middagkerkdienst in Naaldwijk zouden bezoeken.
Omdat de kerkvisitatoren constateerden dat de ledenadministratie van Naaldwijks kerk ‘een wanorde’ was, werd de kerkenraad dringend verzocht een tweede ouderling te kiezen. Maar dat was makkelijker gezegd dan gedaan, want veel geschikte ambtsdragers waren er niet. Wel had men voorgesteld om diaken Hanekroot tot ouderling te benoemen, maar daartegen werden – ook door de rest van de kerkenraad – bezwaren ingebracht. Hanekroot verdedigde zich door op te merken dat er nooit tegen hem enig bezwaar over leer of leven was ingebracht.
Omdat Maarten van Trigt ook in de vergadering was (hij had ook bezwaren geuit tegen Hanekroot als ouderling), werd hem gevraagd waarom hij eigenlijk al maanden lang nooit in de kerk geweest was? Het antwoord was dat de evangelieprediking in Naaldwijk volgens hem niet in orde was, ‘er niet naar behoren gehandeld werd’, en dat ‘het verzekerd geloof hier werd tegengestaan’. Kortom – zei hij – het was hem daarom gewoon de moeite niet waard zo ver te reizen om de diensten in Naaldwijk bij te wonen. Hanekroot nodigde hem toen uit om al de genoemde verkeerdheden van de kerkenraad dan bij de classis te brengen. De kerkenraad vond dat een goed idee, en Van Trigt antwoordde dat hij het zou doen ‘zodra hij daartoe gelegenheid had’.
Van Trigt en een medestander, Varekamp, gingen inderdaad bij de classis klagen en meldden daar onder meer dat diaken Hanekroot ‘geene bewustheid had dat zijne zonden hem vergeven waren’. Maar deze en andere beschuldigingen werden door de classis verworpen: Van Trigt en Varekamp achtten zichzelf volgens de classis belangrijker dan de anderen en dienden daarvoor vergeving te vragen.
Hanekroot werd ondertussen ondanks alles kort daarop gewoon als ouderling in het ambt bevestigd. Dat was allemaal tegen het zere been van Van Trigt en Varekamp. Zij hielden daarom privé-kerkdiensten in de woning van de wed. Boers (die daarvoor door de classis op de vingers getikt werd). Beide broeders en een paar volgelingen bejegenden de ambtsdragers bovendien ‘met verachting en spotachtig’. Bij de hervormden, zo zeiden ze, ging het veel beter toe dan bij de Afgescheidenen. Uiteindelijk werden de broeders na vele vermaningen door de classis uit de kerk gezet.
Nog geen eigen kerk…
In Ter Heide werden de godsdienstoefeningen tweemaal per maand gehouden in de woning van de weduwe van H. Hoogenraat. Maar halverwege 1853 berichtte zij dat zij verhuisd was en de woning aan iemand anders had verhuurd. De kerkdiensten konden daar dus niet meer plaatsvinden. In Naaldwijk vergaderde men ondertussen kennelijk nog steeds in de vlasschuur van H. Stokdijk. Een eigen kerk was zo langzamerhand een dringende noodzaak geworden. Maar daarvoor moest men erkenning bij de overheid aanvragen, omdat men anders geen rechtspersoonlijkheid bezat en geen grond en wat dies meer zij kon kopen.
In aanwezigheid van twee (!) manslidmaten vergaderde de gemeentevergadering daar begin 1855 over. De (aanwezige) leden verklaarden zich tegen het vragen van erkenning bij de overheid. Maar in juli sprak de kerkenraad over een voorstel van Hanekroot (die in De Lier woonde), die enthousiast was over het idee van een eigen kerk. De anderen wilden het echter liever uitstellen, wat Hanekroot er toe bracht daartegen te protesteren. Ook vroeg hij de kerkenraad akkoord te gaan met het houden van kerkdiensten in De Lier – bij hem thuis – én in Monster ten huize van Frans Fransen. De kerkenraad ging akkoord maar onder voorwaarde dat dit alleen bij slecht weer mocht en alleen in de voormiddag.
Hanekroot was ondertussen zeer pessimistisch over het voortbestaan van de gemeente: de leden wilden geen erkenning bij de overheid aanvragen, maar hoe kon er dan in Naaldwijk ooit een kerk gebouwd worden?! Hij stelde in 1856 zelfs voor de gemeente maar op te heffen. Toen echter dat zelfde jaar H. Stokdijk met de mededeling kwam dat hij zijn vlasschuur verkocht had (al mocht de gemeente er nog gebruik van blijven maken), zagen steeds meer leden in dat een eigen kerk onontkoombaar was…
Jan van Oel wordt oefenaar én er komt een kerk (1857).
Eindelijk kwam er in maart 1857 beweging in de gemeente van Naaldwijk. In de eerste plaats gingen er stemmen op om een predikant of een theologisch kandidaat te benoemen, maar ook werd de naam van oefenaar Jan van Oel (1788-1879) uit Delft genoemd. Dát leek de meesten wel iets. Vandaar dat hem gevraagd werd naar Naaldwijk te komen, om in de diensten voor te gaan. Van Oel stemde in het verzoek toe en vestigde zich per 1 september 1857 in Naaldwijk. Hanekroot was tegen, hij vergeleek de gang van zaken met Uzza die de hand uitstrekte naar de ark om haar voor vallen te behoeden en ter plekke stierf, nam ontslag en vestigde zich in Maasland.
Hoe dan ook, in dezelfde gemeentevergadering bood weduwe Hofland een stuk grond aan om een kerk te bouwen! Achter het pakhuis van de fa. Verhagen aan de Zuidweg (later Zuideinde genoemd) bouwde men een kerkje, dat op 15 november 1857 in gebruik genomen werd, in een dienst onder leiding van Van Oel. De kerkelijke gemeente ging toen een tijdperk van bloei tegemoet. De 77 zielen vermeerderden in de acht jaar van zijn werkzaamheid (van 1857 tot 1865) naar 117.
Erkenning door de overheid (1860).
Men wilde nu ook erkenning bij de overheid aanvragen. Het eerste verzoekschrift, dat lang geleden, in 1839, naar de koning gestuurd was, werd afgewezen, vandaar dat het hoog tijd werd een tweede rekest te sturen. Op 6 april 1860 gebeurde dat en het werd door eenenvijftig personen ondertekend. Er waren geen bezwaren tegen het verzoek, zodat de erkenning bij Koninklijk Besluit van 16 juni 1860 verleend werd.
Ds. J.J. Dekkers (van 1868 tot 1870).
Van Oel mocht dan wel in 1857 zijn aangetrokken als oefenaar, maar toch wilde de kerkenraad na verloop van tijd een heuse dominee beroepen. Van Oel was namelijk intussen al 79 jaar geworden en dus niet meer heel piepjong; dat was dan ook de reden dat hij er volledig mee instemde. De kerkenraad ging dus op zoek naar een nieuwe predikant. Men vond deze in de persoon van kandidaat J.J. Dekkers (1835-1908), die het beroep aannam en op 22 november 1868 door ds. J. de Koning (1826-1907) van De Lier (die consulent van Naaldwijk was) in het ambt bevestigd werd. Het jaartraktement bedroeg toen fl. 600.
De situatie verandert en ds. Dekkers vertrekt (1870).
Nog geen jaar later kreeg de toch al niet grote gemeente van Naaldwijk echter een flinke aderlating te incasseren. Op 18 oktober 1867 was namelijk – net als in 1845 in De Lier – in het nabijgelegen ’s-Gravenzande een Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis ontstaan, behorend tot de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis.
Veel leden van de kerk van Naaldwijk die in ’s-Gravenzande woonden lieten zich als lid bij die Kruisgemeente inschrijven. Daardoor verloor de kerk van Naaldwijk zoveel leden, negentig in totaal, dat het voor de kerkenraad niet meer mogelijk was de predikant fatsoenlijk te betalen. Vandaar dat de kerkenraad de classis verzocht ‘ontslagen te worden van onzen Leeraar, op grond dat het meerendeel van de Kerkeraad bezwaar ziet (…) haren Leeraar te bezoldigen’.
De classis wilde echter niet weten van losmaking van de predikant; er werd een klassikale commissie benoemd om met de kerkenraad van ’s-Gravenzande te onderhandelen over financiële steun aan de kerk van Naaldwijk. Dat had echter geen succes. Wel stelde ds. Dekkers nog voor circulaires naar alle zusterkerken te sturen om financiële bijstand te vragen, maar uiteindelijk nam de predikant op 14 augustus 1870 afscheid van Naaldwijk en vertrok naar de gemeente in het Friese Scharnegoutum.
Christelijke Gereformeerde Gemeente te Naaldwijk (1869).
De Kruisgemeente in ‘s-Gravenzande ontstond dus in 1867: slechts twee jaar voordat de landelijke fusie plaatsvond tussen de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Want op 17 juni 1869 herenigden beide kerkgenootschappen zich namelijk tot één landelijke kerk: de Christelijke Gereformeerde Kerk. Ook in Naaldwijk én in ‘s-Gravenzande besloot men zich bij de verenigde kerk aan te sluiten. Slechts twee jaar behoorden de kerken in Naaldwijk en ‘s-Gravenzande dus tot verschillende kerkgenootschappen; in 1869 maakten ze beide weer onderdeel uit van hetzelfde kerkverband…! Hoe dan ook, sinds 1869 heette de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Naaldwijk in het vervolg Christelijke Gereformeerde Gemeente, maar met een geringer ledental dan vóór 1867…
Oefenaar Van Oel komt weer terug (1870-1874).
De kerkenraad kon zich dus niet meer veroorloven een echte predikant te beroepen. Ondanks het feit dat Jan van Oel te Delft inmiddels 82 jaar was geworden, vroeg men hem of hij weer naar Naaldwijk wilde terugkomen. Deze stemde er mee in en werd op 14 augustus 1870 (op de dag van het afscheid van Dekkers!) weer aan de kerk van Naaldwijk verbonden. Hij hoefde geen catechisaties te geven en ook het huisbezoek werd van hem overgenomen door de ouderlingen. In 1873 adviseerden de kerkvisitatoren om zo spoedig mogelijk weer een eigen predikant te beroepen. Oefenaar Van Oel reisde in 1874 weer af naar Delft.
Ds. A.G. de Waal (van 1874 tot 1878).
Want er kwam een nieuwe predikant. Het was de 63-jarige ds. A.G. de Waal (1813-1889) van Velp. Op 6 december 1874 deed hij intrede in Naaldwijk maar hij bleef slechts enkele jaren: op 18 maart 1878 vertrok hij naar de kerk van Zalk. Maar in zijn ambtsperiode in Naaldwijk werd het kerkelijk leven langzaam maar zeker steviger. Toch onderging de kerk van Naaldwijk opnieuw een aderlating: de gemeenteleden die in Monster woonden stichtten daar op 10 april 1874 een eigen Christelijke Afgescheidene Gemeente. Na De Lier (in 1845) en ’s-Gravenzande (in 1867) was dit de derde gemeente die ontstond vanuit de kerk van Naaldwijk.
Na het vertrek van ds. De Waal was de kerk van Naaldwijk ruim vier jaar vacant. In de vacante periode van 1878 tot 1882 kreeg men kennis aan theologisch kandidaat Poorter uit Lemmer. Hij had in die tijd eens in Naaldwijk gepreekt en dat beviel zo goed, dat men hem vroeg in Naaldwijk predikant te worden. Er zijn echter geen aanwijzingen dat hij als zodanig in Naaldwijk dienst heeft gedaan. Wel is bekend dat een jaar later oefenaar J.L.K. Rouw (1819-1890) van tijd tot tijd in Naaldwijk voorging.
Een nieuwe kerk en een pastorie (1882)…!
Hoewel het beroepen van een predikant nog regelmatig ter sprake kwam, kon men vooralsnog niet tot een besluit komen. Maar tijdens de kerkenraad van 8 februari 1881 besloot men wel een pastorie te bouwen – ‘zulks in het belang van een leeraar waartoe men weder hoopt te geraken’ – en bovendien een nieuwe kerk! Ditmaal ging alles snel: de ingestelde bouwcommissie kocht een stuk grond aan de Koningstraat en al in april werden kerk en pastorie aanbesteed. Alles bij elkaar ging het fl. 11.200 kosten.
… en ds. L. Tobi (van 1882 tot 1888).
Bovendien ging men tijdens de bouw van kerk en pastorie over tot het beroepen van een predikant. Na drie vergeefse beroepen op andere predikanten kwam men terecht bij de vroegere zendingspredikant op de Molukken, ds. L. Tobi (1832-1888) van Tholen. Op 4 juni 1882 deed hij intrede in het oude kerkgebouw aan de Zuidweg (de nieuwe kerk was nog in aanbouw) en was de eerste bewoner van de nieuwe pastorie. Al snel daarna werd het nieuwe kerkgebouw aan de Koningstraat in gebruik genomen (helaas is daarvan geen foto bekend). Het deed echter maar enkele jaren – tot 1893 – dienst om redenen die later duidelijk zullen worden.
Ds. Tobi stierf op 21 februari 1888 in het harnas. Hij had op 12 februari in een gemeente in Noord-Brabant gepreekt en vatte op de terugreis kou. Toen hij thuis kwam was hij ziek, maar wilde de volgende zondag toch voorgaan in de kerk aan de Koningstraat, hoewel men het hem afraadde. De woensdag daarop stierf hij. Ds. P.J. Baaij (1849-1926) van ’s-Gravenzande leidde de begrafenisdienst in de kerk aan de Koningstraat. “Ds. Tobi, die zoo meenigmaal gebeden had, dat de Heere ons bewaren mocht voor een plotselingen, onvoorbereiden dood, was plotseling uit zijnen arbeid weggerukt. Zij het, Gode zij dank, niet onvoorbereid”.
Vandaar de tekst van ds. Baaijs preek uit Openbaring 7: “Deze die bekleed zijn met de lange witte kleederen, wie zijn zij en van waar zijn zij gekomen? En Hij zeide tot mij: Dezen zijn het die uit de groote verdrukking komen; en zij hebben hunne lange kleederen wit gemaakt in het bloed des Lams”. Daarna volgde de bedroefde gemeente de baar naar het kerkhof.
Ds. P.D. de Groot en ds. J.J. Koopmans jr.
Kandidaat P.D. de Groot (1858-1923) volgde hem op 5 november 1888 op, de dag dat hij bevestigd werd en intrede deed. Hij was volgens de ingewonnen informaties ‘een candidaat met ongemeene werklust en van onberispelijke levenswandel’. Maar hij bleef wel héél kort, want al op 14 oktober 1889, na nog geen jaar later dus, nam hij afscheid en vertrok naar de kerk van Rinsumageest in Friesland. Daarover later meer.
Op 22 februari 1891 deed ds. J.J. Koopmans jr. (1859-1923) van Heerjansdam intrede in Naaldwijk. Tijdens zijn ambtsperiode in Naaldwijk vonden belangrijke gebeurtenissen plaats, die overigens al in de tijd van ds. De Groot begonnen waren.
© 2020. GereformeerdeKerken.info