De Gereformeerde Kerk te Wilnis (1)

De Gereformeerde Kerk in het Utrechtse Wilnis werd op 27 maart 1888 geïnstitueerd als Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende).

Kaart: Google.

Maar al ver daarvóór was in Wilnis enige verontrusting over de toestand van de hervormde kerk merkbaar: een aan de Minister van Eredienst gericht rapport van de hervormde classis Utrecht – inzake de beroeringen rond de Afscheiding van 1834 – meldde in februari 1836 dat in Wilnis ‘overhelling tot afscheiding’ bestond. Inderdaad waren er een paar inwoners van het dorp die naar de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Kockengen gingen, die daar in 1836 geïnstitueerd was. Maar, voegde de classis er geruststellend aan toe, ‘de separatisten in deze classis [Utrecht] zijn over het algemeen weinig invloed hebbende personen’. Dat viel dan weer mee.

Ruim dertig jaar later, in november 1869, viel het de kerkenraad van de Afgescheiden Gemeente van Kockengen op, dat de leden uit Wilnis ‘bijna nooit meer ter kerke’ kwamen. Sommigen van hen waren oud en gebrekkig, zodat de kerkenraad het idee opperde om in Wilnis huissamenkomsten voor hen te houden. Maar dat hielp niets, want de betreffende leden gaven er de voorkeur aan de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Uithoorn te bezoeken, die daar sinds 1852 bestond, en ze voegden de daad bij het woord. Tot de instituering van een Christelijke Afgescheidene Gemeente in Wilnis kwam het dus niet.

Het voorspel van de Doleantie in Wilnis.

Ds. J.J. Westerbeek van Eerten (1856-1926).

Toch was er ook later onrust over de koers van de hervormde kerk, vooral wat betreft de kerkregering. De Algemeene Synode, en in haar verlengde de provinciale en classicale besturen, hadden de macht in handen, die ten koste ging van de plaatselijke gemeenten. De kerkregering werd namelijk geregeld in het Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk, dat in 1816 door de overheid (!) was opgelegd aan ‘de aloude Gereformeerde Kerk der Hervorming van de Zestiende Eeuw’. De naam van de ‘Gereformeerde Kerk’ werd tegelijk veranderd in Nederlandsche Hervormde Kerk, waarvan de koning het hoofd was.   Langzamerhand ontstonden op steeds meer plaatsen bezwaren tegen de in de kerk steeds verder oprukkende vrijzinnigheid, onder meer mogelijk gemaakt door de ten opzichte van de belijdenisgeschriften vrijblijvende formulering van de proponentsformule die door a.s. predikanten ondertekend moest worden.

Toch was er in 1887 in Wilnis een orthodoxe predikant werkzaam: ds. J.J. Westerbeek van Eerten (1856-1926); maar hij was slechts consulent, want Wilnis had op dat moment geen eigen predikant. Ds. Westerbeek van Eerten was predikant in Mijdrecht en verzorgde in Wilnis ook de catechisaties. Het verhaal gaat dat de kinderen zo dol waren op ds. Westerbeek, dat ze hem elke week uit Mijdrecht ophaalden en hem op zijn tocht naar Wilnis vergezelden! Maar… ds. Westerbeek verbrak op 2 mei 1887 het verband met de hervormde kerk en ging met de Doleantie mee! De kerkenraad van Wilnis vroeg toen dus een andere predikant om de catechisaties te geven: ds. Van Wijngaarden uit Ter Aa.

Ds. N.A. de Gaay Fortman (1845-1927) preekte verscheidene keren in Wilnis.

Een aantal ouders wilde echter niet dat hun kinderen aan zijn catechetisch onderricht overgeleverd werden en wilden ds. Westerbeek terug. De kerkenraad ging daarin mee, zodat er toen twee predikanten catechisaties gaven, een hervormde en een Dolerende! Dat was begrijpelijkerwijs tegen het zere been van ds. Van Wijngaarden, die daarom een klacht indiende bij het classicaal bestuur. Als gevolg daarvan werd het ds. Westerbeek van Eerten verboden nog in het Wilnisser hervormde kerkgebouw kerkelijk onderricht te geven. Ook mocht hij er niet meer preken. Dat lot trof al snel ook ds. N.A. de Gaay Fortman (1845-1927) van Amsterdam, die ook geregeld in Wilnis had gepreekt, maar op 16 december 1886 met de Doleantie in ’s Lands hoofdstad was meegegaan, samen met dr. A. Kuyper (1837-1920), die daar toen ouderling was, en de leider van de Doleantie, zowel landelijk als in Amsterdam. Desondanks preekte De Gaay Fortman daarna toch nog verscheidene keren in de hervormde kerk van Wilnis.

De instituering van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) (1888).

Vooral twee kerkenraadsleden te Wilnis waren voorstanders van de kerkelijke beweging van dr. Kuyper. Dat waren de diakenen (tevens kerkvoogden) W. van Sevenhoven en K. van der Vliet. Ook het classicaal bestuur kwam daar achter en gaf hun opdracht hun ‘kerkontbindende activiteiten’ onmiddellijk te staken. Maar daaraan gaven ze geen gehoor; Van Sevenhoven legde zijn ambt neer en Van der Vliet werd geschorst. Omdat juist in die tijd ook een kerkenraadslid overleden was, waren in hervormd Wilnis geen ouderlingen meer in het ambt. Daarom achtte de classis de tijd gekomen in Wilnis een nieuwe kerkenraad te benoemen. Buiten de gemeenteleden om.

Dat werd een flink aantal gemeenteleden te gortig. De beide diakenen organiseerden naar aanleiding van deze gebeurtenis op 20 februari 1888 een door dertig manslidmaten bijgewoonde vergadering, waarin de plannen om in Doleantie te gaan doorgesproken werden. Besloten werd dat onder leiding van ds. Westerbeek van Eerten op 2 maart 1888 opnieuw vergaderd zou worden, maar dan om ambtsdragers te kiezen. Tot ouderling werden gekozen C. Spruyt en W.G. Schröder, terwijl K. van der Vliet tot diaken werd gekozen, evenals W. van Sevenhoven. Men besefte dat dit een belangrijke gebeurtenis was en dat de toekomst niet makkelijk zou worden. De bijeenkomst werd daarom uiteindelijk besloten met het zingen van psalm 43 vers 5.

‘De Heraut’ van 1 april 1888 berichtte over de Doleantie te Wilnis.

Op grond van de ‘weder ingevoerde’ Dordtse Kerkorde werden zij in de volgende kerkdiensten aan de gemeenteleden voorgesteld. Toen er geen bezwaren werden ingediend kwam ds. Westerbeek van Eerten op 25 maart 1888 opnieuw naar Wilnis om de ouderlingen en de diaken in hun ambt te bevestigen. Daarmee was de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Wilnis een feit.

Geruime tijd later, op 13 november, schreef een vierendertig tal gemeenteleden een officiële afscheidsbrief aan hervormde kerkenraad, waarin zij meedeelden zich losgemaakt te hebben van de Nederlandse Hervormde Kerk.

De Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ (1889).

Tijdens  het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam werden adviezen gegeven over  de voortgang van de Doleantie in het land (‘De Heraut’, 2 januari 1887).

Nu de kerk van Wilnis geïnstitueerd was en al spoedig beslist moest worden over de eventuele bouw van een eigen kerk, diende de kerk rechtspersoonlijkheid te hebben. Deze kon alleen verkregen worden door erkenning bij de overheid te vragen. Volgens de toen vigerende wettelijke regels was het voor de Dolerende Kerken echter niet mogelijk erkenning c.q. rechtspersoonlijkheid te krijgen. Daarom was op het Gereformeerd Kerkelijk Congres, dat van 11 tot en met 14 januari 1887 in Amsterdam gehouden was, aangeraden een Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ op te richten. Die vereniging zou wél erkend kunnen worden, en zou namens en onder verantwoording aan de kerkenraad de zaken ter hand kunnen nemen waarvoor rechtspersoonlijkheid vereist was.

Zo ging het dus ook in Wilnis. Op 23 december 1889 werd ‘De Kerkelijke Kas’ opgericht. De vergaderingen, meestal gehouden in de woning van ‘vriend Westveen’ verliepen altijd gezellig en in goede harmonie ‘onder een kop koffie’. De broeders moesten echter wél aan het werk, want er moesten belangrijke besluiten genomen worden!

Een eigen kerkje (1890).

De eerste Dolerende kerk te Wilnis, die van 1890 tot 1912 dienst deed (foto: ‘Kroniek van een honderdjarige’).

De eerste tijd werden de kerkdiensten gehouden in de Christelijke School aan de Dorpsstraat. Dat was natuurlijk geen ideale situatie, vandaar dat kerkenraad en Kerkelijke Kas al gauw gingen nadenken over de bouw van een eigen kerk. Aanvankelijk dacht men er over een flink bemeten woning te kopen om als kerk te verbouwen, maar al gauw besloot men een noodkerk te bouwen waarin ongeveer 300 kerkgangers een plaats konden vinden. Achter de christelijke school was nog ruimte, zodat in de loop van 1890 de houten noodkerk daar gebouwd werd. De fa. Haring en Van Ackooy kregen opdracht de kerk in elkaar te timmeren, waarvoor ze fl. 2.534 berekenden. Maar dan had je ook wat: een weliswaar eenvoudig gebouw van ongeveer zestien meter lengte, negen meter breedte en 4,5 meter hoog. De nok van het puntdak was op 8 meter hoogte. Zelfs werd in de kerk een galerij gebouwd! De groeiende gemeente had nu in ieder geval een vooralsnog voldoend kerkgebouw. Het kerkje bleef tot 1912 in gebruik.

De christelijke school te Wilnis.

Een orgel (1890).

De Kerkelijke Kas was daarmee echter nog niet klaar, want er moest natuurlijk een orgel komen om de gemeentezang te begeleiden. Voor fl. 140 tikten de broeders bij A. van Oostrum te Maarseveen een instrument op de kop. Het orgel werd in de kerk geplaatst en bovendien werd een organist aangesteld in de persoon van J.J. Beukenkamp. Daarover was de kerkenraad overigens enigszins op zijn tenen getrapt, want het was natuurlijk niet aan De Kerkelijke Kas om daarvoor te zorgen. Benoemingen werden door de kerkenraad verricht! Maar alles kwam in orde. Dat was echter niet het geval met het orgel, want dat bleek van slechts kwaliteit, zodat al in 1899 een nieuw instrument moest worden gekocht.

Het beroepingswerk lukt niet erg.

Het duurde niet lang toen de gemeenteleden in 1888 te kennen gaven dat ze klaar waren met het ‘preeklezen’ door de ouderlingen. Er moest zo langzamerhand maar eens een heuse predikant komen. En liever geen oefenaar zonder een officieel predikantsdiploma, zoals in veel kerken het geval was;  men wilde een gestudeerde voorganger. Gevraagd  wat de gemeenteleden er voor over hadden om een echte dominee te beroepen bleek dat de inschrijving voor dat doel ruim fl. 560 bedroeg.

Het beroepingswerk ging echter niet zo vlot als men gehoopt had. Verscheidene ‘bedankjes’ van beroepen predikanten kwamen binnen, zodat uiteindelijk weinig anders overbleef dan over te gaan tot het aanstellen van een oefenaar. Men kwam uit bij oefenaar C. Boon uit Bodegraven, die gevraagd werd als zodanig in Wilnis dienst te doen. Hij was daar wel bekend, want hij had er al eens ‘een stichtelijk woord gesproken’. Hij nam de benoeming aan en werd op 26 februari 1893 in zijn arbeid ingeleid. Vijf jaar lang zou hij de gemeente naar tevredenheid  dienen.

De Gereformeerde Kerk te Wilnis (1892).

De hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896) was de enige van de eerste Afgescheiden predikanten die de landelijke ‘Vereniging van 1892’ meemaakte.

Ondertussen was op landelijk niveau al jarenlang overleg bezig tussen de synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk uit de Afscheiding van 1834 en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk uit de Doleantie. De onderhandelingen over eenwording verliepen helemaal niet probleemloos, maar uiteindelijk kwam men toch tot overeenstemming om samen als ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ verder te gaan. De eenwording werd tijdens een gezamenlijke synodevergadering op 17 juni 1892 in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk geproclameerd. Om de eenheid op symbolische wijze te bekrachtigen reikten de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896), een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land, en dr. A. Kuyper, aanvoerder van de Dolerenden, elkaar de broederhand. Ook de Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Wilnis heette sindsdien ‘De Gereformeerde Kerk te Wilnis’.

Oefenaar C. Boon (van 1893 tot 1898).

Zoals gemeld werd oefenaar C. Boon in 1893 voorganger van de Gereformeerde Kerk te Wilnis (helaas is geen foto van hem bekend). Zijn jaarsalaris bedroeg fl. 750 met vrij wonen. Hij werd bij zijn komst in 1893 uiteraard tot ouderling verkozen en diende de kerk van Wilnis ongeveer vijf jaar. Hij was tevens voorzitter van het schoolbestuur. Zijn gewoonte was de catechisanten de vragen en antwoorden van de ‘Zondag’ van de Heidelbergse Catechismus, die die zondag in zijn preek aan de orde kwam, voor in de kerk hardop te laten opzeggen. Want uiteraard leerden de catechisanten deze uit het hoofd. Tijdens zijn ambtswerk in Wilnis overleed oefenaar Boon op 14 april 1898. “Vijf jaar mocht hij naar de gave van genade hem door God verleend als oefenaar onze gemeente dienen. Zijn stoffelijk overschot werd door de kerkeraadsleden en bestuursleden der Christelijke School, waarvan de overledene voorzitter was, grafwaarts gedragen”.

Juist in die tijd werd de Gereformeerde Kerk van Wilnis koninklijk erkend en kon de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ worden opgeheven; ervoor in de plaats  kwam de Commissie van Beheer.

Ds. J. van Lonkhuyzen (van 1899 tot 1902).

Ds. J. Koning J.W.zn. (1866-1906) van Mijdrecht was enige tijd consulent van Wilnis.

Na het overlijden oefenaar Boon werd het beroepingswerk ter hand genomen. Ditmaal besloot de kerkenraad een theologisch kandidaat te beroepen. Dat viel overigens helemaal niet mee, want pas het achtste beroep leverde het gewenste resultaat op nadat, behalve op anderen, ook op twee predikanten tweemaal een beroep uitgebracht werd. Het werd uiteindelijk kandidaat J. van Lonkhuyzen (1873-1943) uit Heteren. Ds. J. Koning J.W.zn. (1866-1906) van Mijdrecht was zo lang consulent van de kerk van Wilnis.

Doordat ds. Koning plaats nam in het Mijdrechtse feestcomité ter gelegenheid van de inhuldiging van Koningin Wilhelmina raakten verscheidene gemeenteleden verstoord; natuurlijk waren zij heel Oranjegezind, maar de wereldse feesten die daar uit voortvloeiden behoorden niet mede door een gereformeerd predikant georganiseerd te worden, vonden ze. Ds. Koning verklaarde voor de kerkenraad desgevraagd dat hij het weliswaar niet graag had gedaan, maar dat door de deelname van gereformeerden aan de festiviteiten uitspattingen waren voorkomen. Ondanks deze verklaring achtte de kerkenraad het beter hem niet het juist in die tijd gevierde Avondmaal te laten bedienen…

Dr. J. van Lonkhuyzen (1873-1943).

Hoe dan ook, op 23 april 1899 deed ds. Van Lonkhuyzen intrede. Al gauw verwierf hij de liefkozende bijnaam ‘Kuyperiaantje’, omdat zijn preken diens invloed duidelijk verraadden.

Tijdens zijn predikantschap ging de kerkenraad over tot het stellen van zes vragen aan hen die belijdenis wilden afleggen. Het bevestigende antwoord op vraag vijf hield de belofte in dat men als gelovigen ook zou deelnemen aan het (vier maal per jaar gehouden) avondmaal. Dat was voor sommigen teveel van het goede, omdat avondmaalsmijding geregeld voorkwam. Het aanzitten aan het avondmaal volgde volgens hen niet automatisch na het gegeven ja-woord, maar kon eerst na een innerlijke strijd worden genoten. In elk geval werden de gemeenteleden voorafgaande aan twee van de vier avondmaalsvieringen thuis door kerkenraadsleden opgezocht. Dat de kerkenraad ‘avondmaal mijdende’ gemeenteleden onderrichtte en vermaande sprak vanzelf.

Wilnis, lang geleden…

En nieuw orgel (1899) en nog wat…

Al binnen tien jaar bleek dat het orgel dat in 1890 was aangeschaft niet meer aan de eisen voldeed. Daarom werden activiteiten ondernomen om geld bij elkaar te krijgen voor een nieuw instrument. Organist W. Brouwer en gemeentelid H. Haring speelden daarbij de hoofdrol: zij gingen de gemeente door met een intekenlijst, en uiteindelijk bleek dat men ruim fl. 142 bij elkaar gesprokkeld had . Weliswaar kostte het orgel dat men in 1899 op de kop tikte fl. 425, maar de rest van het geld werd in de kerk bij elkaar gecollecteerd.

En nu we het toch over geld hebben: in die tijd beleefde de kerk van Wilnis de overgang naar het instellen van de vaste kerkelijke bijdragen in plaats van voor de kerkelijke inkomsten te collecteren. Verder werd in de kerk natuurlijk ook voor andere doeleinden gecollecteerd: zowel voor de Theologische School in Kampen als voor de Vrije Universiteit en ook voor de zending op Soemba, een belangrijk zendingsgebied van de Gereformeerde Kerken. Om interesse te wekken voor de zendingsarbeid werd het zendingsblad ‘De Heidenbode’ verspreid.

Op 31 maart 1902 nam de predikant afscheid van zijn gemeente wegens vertrek naar de kerk van Aarlanderveen. Hoezeer ook de jeugd aan hem verknocht was bleek wel dat sommigen er een reis per roeiboot voor over hadden om zijn intrede in Aarlanderveen – op 6 april 1902 – te kunnen bijwonen.

Ds. W.A. Willemse (van 1903 tot 1917).

Ds. W.A. Willemse (1865-1930) was van 1903  tot 1917 gereformeerd predikant in Wilnis.

Vijf vergeefse beroepen bracht de kerkenraad uit op predikanten die voor de roeping bedankten. Uiteindelijk kwam men op advies van ds. Westerbeek van Eerten terecht bij ds. W.A. Willemse (1865-1930) van het Friese Oudega in de gemeente Wymbritseradeel. Hij nam het beroep aan en deed op 11 oktober 1903 intrede. Bij zijn verhuizing naar Wilnis kwam de boot met zijn huisraad in de sloot tussen Breukelen  en Wilnis vast te zitten, maar gelukkig wist gemeentelid Haring het bootje vlot te trekken. Het traktement van ds. Willemse was aan de lage kant, maar gelukkig werden hem door gemeenteleden zo nu en dan landbouwprodukten toegestopt.

De predikant bracht ook wat orde in de gang van zaken tijdens de huisbezoeken. Van de ouderlingen werd verwacht dat ze nauwgezet navraag deden over het huiselijk leven, over de beroepsarbeid van de man (zondagsarbeid?!), of het bijbellezen en bidden in de gezinnen wel plaatsvond en of ze de kerkdiensten geregeld bijwoonden. Het persoonlijke geloofsleven en de verhouding tot God werden in de ‘ondervragingen’ niet vergeten.

De pastorie was overigens van niet al te beste kwaliteit, maar ds. Willemse  klaagde er niet over, al wilde hij wel graag dat de consistorie in de houten noodkerk eens wat opgeknapt werd; dat zou zijn catechesewerk aanmerkelijk verlichten.

Een nieuwe kerk (1912).

De nieuwe gereformeerde kerk, die in 1912 in gebruik genomen werd.

Al in 1910 dacht men er over zo langzamerhand in plaats van die houten noodkerk een stenen kerk te gaan bouwen. De manslidmaten besloten een commissie in te stellen die een en ander moest uitzoeken. Architect Rothuizen maakte tekeningen en berekeningen en men kwam tot de conclusie dat gerekend moest worden op zo’n fl. 15.000 voor de grond en voor de nieuwbouw van kerk en pastorie. Dat was wel erg veel, vonden de manslidmaten op 8 april, zodat besloten werd eerst maar af te zien van een nieuwe pastorie. De fa. Haring en De Liefde waren de laagste inschrijvers, die voor fl. 10.000 de bouw van de kerk voor hun rekening namen.

De kerkenraad drong er bij de aannemers op aan dat men er op zou toezien dat de bouwvakkers zich niet te buiten zouden gaan aan gevloek en dat ook geen offers aan Bacchus gebracht zouden worden, op straffe van ontslag. Maar hun wachtte ook een beloning toen door ds. Willemse de eerste steen gelegd werd: de arbeiders ontvingen toen namelijk fl. 10 die onderling verdeeld moest worden.

De ingebruikneming van de nieuwe kerk was op 20 november 1912. Ds. Willemse had de leiding en hield een preek naar aanleiding van psalm 150 vers 1a: ‘Halleluja, looft God in Zijn heiligdom’, een psalm die de gemeente die dag ongetwijfeld uit volle borst ook gezongen heeft.

De houten kerk was dus niet meer nodig en werd voor fl. 400 verkocht aan de fa. Haring aan de Oudhuyzerweg, waarheen het vroegere bedehuis overgeplaatst werd. Nog vele jaren stond het daar tot het in 1965 werd afgebroken.

En verder…

Ds. J.J. Westerbeek van Eerten (1856-1926) op latere leeftijd (met dank aan G. Kuiper te Appingedam).

Het jaar na de ingebruikneming van de nieuwe kerk werd het vijfentwintigjarig bestaan van de kerk herdacht, waarbij ds. Westerbeek van Eerten een preek hield over Johannes 21 de verzen 15 tot en met 17. “Een gezegende uure mocht de gemeente als Gereformeerde Kerk hebben in haare herinnering aan de Reformatie nu 25 jaar geleden [waarmee de Doleantie bedoeld werd], zoo voor de ouderen, welke opnieuw weer werden herinnerd, als voor de jongeren, om ervan te hooren en te leeren”.

Het eeuwfeest van de Nederlandse onafhankelijkheid werd in oktober 1913 ook in de kerk herdacht, en toen de dreigende Grote Oorlog van 1914 tot 1918 steeds reëler werd, besloten de gereformeerde en de hervormde kerkenraad samen een bidstond te houden. Een van de laatste waarschuwingen van de predikant gold de OW’ers, de mensen die misbruik maakten van de door de oorlog veroorzaakte nijpende economische toestanden, en spullen voor veel te veel geld verkochten. OW stond dan ook voor ‘Oorlogs Winst’.

Een verlies voor de Gereformeerde Kerk van Wilnis was het overlijden van Jan-Tijmes Vis, de ouderling die talloze malen een preek gelezen had en die zijn krachten behalve als scriba voor de kerk  ook voor de christelijke school gegeven had en voor de ‘gereformeerde’ Anti-Revolutionaire Partij (ARP), een van de drie partijen die veel later samen het CDA zouden gaan vormen.

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info